College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.308Ta

De jeugdprofessional heeft na een verzoek van de moeder haar registratienummer ten onrechte niet verstrekt. Het College houdt rekening met de beperkte gevolgen hiervan voor de moeder.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,

mevrouw S.M.C. Bremmer-van de Kooij, lid-beroepsgenoot,

de heer W.M.P. van Engelen, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[naam], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 2 juli 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[naam], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als coach bij Centrum Jeugd en Gezin [plaatsnaam], team: [naam team], hierna te noemen: CJG.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. H. de Jong, advocaat te Rotterdam.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 12 juli 2019;
  • het verweerschrift ontvangen op 16 september 2019;

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 december 2019 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigde. Hierbij zijn als toehoorders aanwezig geweest een jurist van de moeder en de leidinggevende van de jeugdprofessional. De toehoorder van de moeder heeft aan het begin van de mondelinge behandeling verzocht om opnamen te maken van het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit niet toegestaan.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2     De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft een minderjarige dochter die is geboren in 2008 en een minderjarige zoon die is geboren in 2009. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de kinderen.

2.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn gescheiden. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

2.3 De moeder heeft een ambulant begeleidster. Sinds het najaar van 2018 zijn de moeder en de kinderen bekend bij het CJG na een hulpvraag van de vader. Een collega van de jeugdprofessional was vanaf dat moment de contactpersoon totdat de moeder in het voorjaar van 2019 aangaf dat zij geen contact meer met het CJG wilde en dat het CJG geen contact mocht opnemen met de school of de huisarts. De jeugdprofessional is vanwege de bestaande zorgen over het gezin van de moeder, sinds 7 mei 2019 samen met een andere collega betrokken waarbij de jeugdprofessional de contactpersoon is voor de moeder en de collega de contactpersoon voor de vader.

2.4 De jeugdprofessional heeft op 7 mei 2019 met de moeder telefonisch contact opgenomen voor het maken van een afspraak om de bestaande zorgen over de kinderen te bespreken. De moeder heeft het telefoongesprek voortijdig beëindigd, waarna de moeder meerdere keren schriftelijk is uitgenodigd voor een gesprek. Na het telefoongesprek met de moeder heeft de jeugdprofessional op 12 juli 2019 telefonisch gesproken met de ambulant begeleidster van de moeder.

2.5 De jeugdprofessional en haar collega hebben in brieven van 21 mei 2019 en 6 september 2019 de zorgen beschreven, na een verzoek daartoe van de moeder.

2.6 De jeugdprofessional heeft zowel in het verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling aangeven dat een collega samen met de vader op 15 juli 2019 een mondelinge melding heeft gedaan bij Veilig Thuis.

2.7 Op 12 september 2019 heeft de moeder met het CJG een klachtgesprek gevoerd. De moeder heeft op dezelfde dag een brief ontvangen van het CJG waarin de zorgen zijn beschreven.

2.8 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 De jeugdprofessional is tijdens zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer gewisseld (zie 2.8). Op grond van de kamer waarin een jeugdprofessional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Gelet hierop dient in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional te worden gelezen, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij tegen de ambulant begeleidster van de moeder heeft gelogen over een gedane melding bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional heeft de moeder uitgenodigd voor een gesprek en heeft gezegd dat zij moet overgaan tot een melding bij Veilig Thuis als klaagster dat niet wenst. Toen de moeder navraag deed bij Veilig Thuis bleek dat er op dat moment geen melding was gedaan.

4.1.2 De jeugdprofessional betwist dat zij heeft gelogen over het gegeven dat er een melding bij Veilig Thuis is gedaan. De jeugdprofessional heeft geruime tijd voor de melding bij Veilig Thuis telefonisch contact gehad met de ambulant begeleidster. Zij heeft toen aangegeven dat er bij het CJG zorgen en signalen waren over de kinderen. Zij heeft alleen gesproken over een mogelijk voornemen tot het doen van een melding bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional heeft gehandeld conform de ‘Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling’ (hierna: Meldcode) en de daarin opgenomen stappen. Eén van deze stappen, stap 3, is dat de jeugdprofessional de moeder voor een gesprek benadert. De jeugdprofessional heeft de moeder, conform stap 3 van de Meldcode, meerdere malen per telefoon, e-mail en brief uitgenodigd voor een dergelijk gesprek. Hieruit blijkt dat er nog geen melding bij Veilig Thuis was gedaan. De jeugdprofessional heeft de moeder voldoende mogelijkheden willen bieden om in gesprek te gaan over de bestaande zorgen en signalen en deze te ontkrachten. De jeugdprofessional betwist dat zij heeft gezegd dat zij hoe dan ook een melding bij Veilig Thuis zou doen als de moeder het gesprek niet met haar wilde aangaan.

4.1.3 Het College overweegt het volgende. De visies van de moeder en de jeugdprofessional over de inhoud van het telefoongesprek tussen de jeugdprofessional en de ambulant begeleidster lopen uiteen. Volgens de moeder heeft de jeugdprofessional gezegd dat zij een melding bij Veilig Thuis ging doen. De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat zij in het telefoongesprek met de ambulant begeleidster heeft benoemd dat het mogelijk was dat er een melding zou worden gedaan bij Veilig Thuis. Daarnaast heeft de jeugdprofessional betwist dat zij heeft gezegd dat zij moest overgaan tot een melding bij Veilig Thuis als de moeder niet met de jeugdprofessional in gesprek wilde. Onder deze omstandigheden kan het College niet vaststellen wat er precies gezegd is. Daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de stellingen van de moeder. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij in een telefoongesprek met de ambulant begeleidster en de moeder heeft gesproken over zorgmeldingen terwijl het CJG geen zorgmeldingen behandelt. De moeder heeft de jeugdprofessional verzocht om inhoudelijke verslaglegging over te leggen. De jeugdprofessional heeft niet gemeld wat er precies is gemeld en op welke datum.

4.2.2 De jeugdprofessional verwijst naar de correspondentie die zij heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat nooit gesproken is over zorgmeldingen die het CJG zou hebben ontvangen. Personen en instanties kunnen hun zorgen melden bij het CJG. Er is dan sprake van een melding van zorgen. Wellicht is deze term onbedoeld vervormd naar een zorgmelding. Het is niet de bedoeling van de jeugdprofessional om de suggestie te wekken dat het CJG daadwerkelijk zorgmeldingen ontvangt. De inhoudelijke verslaglegging van de bestaande zorgen en signalen zijn neergelegd in de correspondentie van 21 mei 2019 en 12 september 2019 en zijn in die hoedanigheid naar de moeder verstuurd. De moeder heeft niet gevraagd wat er precies is gemeld en op welke datum dat is gebeurd. De melding is gedaan door de collega van de jeugdprofessional en door de vader. De jeugdprofessional was ten tijde van de melding op vakantie en is niet de persoon om de moeder hiervan verslaglegging te doen toekomen. Verder is de melding mondeling gedaan zodat het niet mogelijk is om de moeder een afschrift hiervan te geven. De melding bij Veilig Thuis betrof de zorgen en signalen zoals die al eerder richting de moeder zijn geuit.

4.2.3 Het College overweegt het volgende. De moeder heeft, net als de jeugdprofessional, tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat mogelijk is gesproken over een zorgmelding in plaats van een melding van zorgen, hetgeen tot verwarring heeft geleid. Hoewel dat ongelukkig zou zijn, leidt dat niet tot de conclusie dat de jeugdprofessional buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden. Vaststaat dat de jeugdprofessional op 7 mei 2019 heeft geprobeerd om telefonisch met de moeder in contact te komen. Toen dat niet was gelukt heeft zij samen met haar collega de zorgen op papier gezet, zo blijkt uit de brieven van 21 mei 2019 en 12 september 2019. Het College oordeelt dat de zorgen voldoende concreet zijn beschreven. Daarnaast had de moeder het CJG geen toestemming gegeven om contact op te nemen met onder andere de school van de kinderen. Nu er geen zicht was op het welzijn van de kinderen, acht het College het begrijpelijk dat de jeugdprofessional en haar collega de Meldcode hebben gevolgd. Daarnaast heeft de jeugdprofessional gesteld dat haar collega en de vader mondeling een melding hebben gedaan bij Veilig Thuis zodat het niet mogelijk is om de moeder een afschrift van de melding te verstrekken. Het College beschikt over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de moeder alle verslagen heeft gekregen. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij ten onrechte van mening is dat er na januari 2019 geen dossiervorming heeft plaatsgevonden. Verder heeft zij, in het door de moeder opgevraagde dossier, geen verslag gedaan van de hulpvraag van vader en de zorgen die hij heeft gemeld over de kinderen.

4.3.2 De jeugdprofessional voert aan dat de moeder in januari 2019 het dossier heeft opgevraagd en ontvangen. De moeder heeft over de zorgen die in het dossier zijn opgenomen, op 21 mei 2019 een brief ontvangen. Tijdens werkoverleggen en telefoongesprekken die na januari 2019 hebben plaatsgevonden, heeft de jeugdprofessional notities gemaakt die behoren tot de werkaantekeningen. Tijdens een klachtgesprek bij het CJG op 12 september 2019 heeft de moeder al deze werkaantekeningen ontvangen. De vader heeft persoonlijke informatie verstrekt die niet aan de moeder is gegeven, nu dit noodzakelijk was in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de vader. Deze informatie betrof niet het welzijn van de kinderen en had geen betrekking op de verlenging van jeugdhulp.

4.3.3 Het College overweegt het volgende. Op grond van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet kan de jeugdprofessional gedeelten uit het dossier niet verstrekken als dat noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander, in dit geval de vader. Nu de jeugdprofessional heeft gesteld dat het hier niet ging om informatie over de kinderen of de verlenging van jeugdhulp, was zij niet verplicht om de moeder informatie over de hulpvraag van de vader te verstrekken. De jeugdprofessional heeft de moeder in de brief van 21 mei 2019 geïnformeerd over de zorgen over de kinderen. Deze zorgen staan los van de hulpvraag van de vader. Tot slot is gebleken dat de moeder in januari 2019 het dossier heeft ontvangen en tijdens het klachtgesprek op 12 september 2019 de werkaantekeningen van werkoverleggen en telefoongesprekken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1. De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen antwoord geeft op vragen.

4.4.2 De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat zij op de juiste wijze antwoord heeft gegeven op de vragen van de moeder. De zorgen zijn schriftelijk in een brief van 21 mei 2019 gemeld.

4.4.3 Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer. Uit de brief van 21 mei 2019 blijkt dat de jeugdprofessional aan de moeder duidelijkheid heeft willen verschaffen over de zorgen van het CJG. Deze zorgen zijn voldoende concreet benoemd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4.5 Klachtonderdeel 5

4.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen informatie heeft gegeven over haar SKJ registratie op het moment dat de moeder hier nadrukkelijk om heeft gevraagd. De jeugdprofessional heeft verwezen naar het SKJ register. Ook voor een verdere klachtafhandeling bij het CJG is de moeder doorverwezen naar een website. De moeder vraagt zich af of een leidinggevende had kunnen bemiddelen.

4.5.2 De jeugdprofessional erkent dat zij na een verzoek van de moeder niet haar SKJ registratienummer heeft afgegeven. Zij heeft de moeder doorverwezen naar de website. De jeugdprofessional was niet op de hoogte van de verplichting tot afgifte van haar SKJ registratienummer en is hierover onjuist voorgelicht door een jurist van het CJG. De jeugdprofessional biedt hiervoor haar excuses aan. De moeder heeft de jeugdprofessional in een brief van 11 juni 2019 gevraagd om een klachtformulier. Vanuit het CJG is er alleen een digitaal klachtenformulier. De jeugdprofessional heeft de moeder daarop verwezen naar de website van het CJG waar een klachtenformulier kan worden gedownload. De moeder heeft nooit verzocht om een verwijzing naar een leidinggevende. Uit het verzoek van de moeder heeft de jeugdprofessional opgemaakt dat de moeder een klacht wilde indienen.

4.5.3 Het College overweegt het volgende. Op grond van artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode dient een jeugdprofessional informatie over de Beroepscode en het daaraan gekoppelde Tuchtrecht te verstrekken. De jeugdprofessional heeft niet conform dit artikel gehandeld door haar registratienummer op verzoek niet te (laten) verstrekken. Zij heeft hiervoor haar excuses aangeboden. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van de klachtafhandeling bij het CJG, oordeelt het College dat het CJG uitsluitend werkt met een digitaal klachtenformulier, zodat het begrijpelijk is dat de jeugdprofessional de moeder naar de website heeft doorverwezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdprofessional toegelicht dat het team ten tijde van de klacht een zelfredzaam team was zonder leidinggevende waardoor er geen bemiddeling plaats had kunnen vinden. Dat is een gevolg van het beleid van het CJG. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is ongegrond.

4.6 Klachtonderdeel 6

4.6.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij een vijandige houding aanneemt in de telefoongesprekken en blijft vasthouden aan een gesprek. Hierdoor schiet zij haar doel voorbij, namelijk contact hebben met derden.

4.6.2 De jeugdprofessional betwist dat zij in de gevoerde telefoongesprekken een vijandige houding heeft aangenomen. De jeugdprofessional en haar collega’s hebben geprobeerd op verschillende manieren met de moeder te communiceren. Nadat de moeder een telefoongesprek heeft afgebroken, was de jeugdprofessional genoodzaakt om over te gaan tot communicatie op papier. De jeugdprofessionals en haar collega’s hebben de moeder meermaals uitgenodigd voor een gesprek om haar in de gelegenheid te stellen om haar visie op de bestaande zorgen en signalen weer te geven en om de moeder voldoende gelegenheid te bieden om die weg te nemen. Het doel van de jeugdprofessional was wel degelijk om informatie te verkrijgen over de kinderen om zo te kunnen beoordelen of het goed met ze gaat. Contact met de moeder was echter het enige middel om dit doel te bereiken. Temeer nu de moeder had aangegeven dat het CJG geen contact mocht opnemen met bijvoorbeeld de school van de kinderen. Het CJG heeft verzocht om toestemming, maar de moeder heeft deze geweigerd, waarna het CJG heeft besloten om de moeder niet nogmaals om deze toestemming te verzoeken.

4.6.3 Het College concludeert dat partijen elkaar tegenspreken over de wijze waarop de jeugdprofessional zich heeft opgesteld. In het dossier zijn verder geen aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat de jeugdprofessional tijdens de telefoongesprekken een vijandige houding heeft aangenomen. Het is begrijpelijk dat de jeugdprofessional naar aanleiding van de bestaande zorgen meerdere keren contact met de moeder heeft opgenomen om te informeren naar het welzijn van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder zich overvallen voelde door het telefoongesprek van 7 mei 2019 en dat de jeugdprofessional, hoewel zij betwist dat zij zich vijandig heeft opgesteld, hiervoor begrip heeft getoond. Het College heeft de indruk dat de jeugdprofessional in het eerder genoemde telefoongesprek met de deur in huis is gevallen. Mogelijk heeft zij de bestaande zorgen meteen benoemd. Het was beter geweest als zij had geprobeerd om aan het begin van het gesprek eerst verbinding te maken met de moeder, omdat dat een belangrijke start kan zijn voor een werkbare relatie. Dat is met name van belang omdat zij elkaar nog niet eerder hadden gezien. Het gaat er bij de tuchtrechtelijke toetsing echter niet om of het handelen beter had gekund. Daarom is het klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Klachtonderdeel 7

4.7.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij tot op heden geen antwoord heeft gegeven op haar vragen over de melding aan Veilig Thuis.

4.7.2 De jeugdprofessional voert aan dat de melding bij Veilig Thuis is gedaan op 15 juli 2019, na het indienen van deze klacht. Op het moment van indiening van de klacht was het voor de jeugdprofessional, los van het feit dat zij niet degene is die de melding heeft gedaan, dan ook onmogelijk om antwoord te geven op vragen met betrekking tot de melding bij Veilig Thuis. Nadat de moeder om informatie heeft gevraagd, is dat direct met haar gedeeld.

4.7.3 Het College overweegt het volgende. Het CJG heeft op 6 september 2019, na een verzoek van de moeder, in een brief de zorgen beschreven die volgens het CJG bij Veilig Thuis zijn gemeld op 15 juli 2019. Nu de klacht is ingediend 12 juli 2019 en de melding, als deze daadwerkelijk is gedaan hetgeen het College niet heeft kunnen vaststellen, op 15 juli 2019 heeft plaatsgevonden, is het begrijpelijk dat de moeder ten tijde van de klacht van de jeugdprofessional geen antwoord heeft ontvangen op haar vragen over de melding bij Veilig Thuis. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4.8 Conclusie

4.8.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 5 gedeeltelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College houdt rekening met de beperkte gevolgen voor de moeder. Zo heeft zij ondanks het ontbreken van het registratienummer toch een tuchtklacht in kunnen dienen.

Het College ziet af van het opleggen van een maatregel.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart klachtonderdeel 5 deels gegrond en deels ongegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 23 januari 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns                                                   mevrouw mr. A.C. Veerman

voorzitter                                                                                             secretaris