College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.582Ta

De jeugdprofessional heeft in deze casus geen toestemming nodig gehad om de behandelend arts van de zoon te benaderen. Op grond van artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet is ook geen toestemming nodig (geweest) om de school van de kinderen te benaderen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 25 juni 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. P. Dorhout, werkzaam als advocaat te Egmond aan den Hoef.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 5 augustus 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 15 oktober 2020;
  • de conclusie van repliek ontvangen op 12 november 2020;
  • de conclusie van dupliek ontvangen op 20 november 2020.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de ‘Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona)’, versie 8 juni 2020,  hierna: de Tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. De beslissing is op 18 januari 2021 aan partijen verzonden.

2 De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2004, de jongste zoon is geboren in 2005 en de dochter is geboren in 2008. De jongste zoon staat onder behandeling bij een cardioloog van [ziekenhuis] (hierna: [ziekenhuis]).

2.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn sinds 2011 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de zoons wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De moeder had tot 28 oktober 2020 het eenhoofdig gezag over de dochter. De vader heeft de dochter erkend. Vanaf 28 oktober 2020 hebben de ouders ook het gezamenlijk gezag over de dochter. De kinderen wonen bij de moeder.

2.3 Vanaf 2013 is er geen contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling op 21 mei 2014 en op 3 april 2019 afgewezen.

2.4 Op 19 december 2017 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) mondeling om een ondertoezichtstelling verzocht. De kinderrechter heeft de kinderen per gelijke datum onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden. De ondertoezichtstelling is laatstelijk tot 18 februari 2021 verlengd.

2.5 De jeugdprofessional is, samen met haar collega (tevens beklaagde in zaaknummer 19.582Tb), sinds februari 2018 namens de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen.

2.6 Op 7 april 2018 heeft de moeder bij de klachtencommissie van de GI een klacht ingediend tegen de jeugdprofessional en haar manager. De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Twee klachtonderdelen zijn op 26 augustus 2018 gegrond verklaard, te weten de klachtonderdelen die zien op de bejegening van de manager jegens de moeder en het contact dat de jeugdprofessional heeft opgenomen met [ziekenhuis] (zie hiervoor ook onder 2.8 van deze beslissing).

2.7 Op 13 april 2018 heeft de jeugdprofessional – in lijn met de werkwijze van de GI – een gezamenlijk gesprek met de ouders ingepland. De moeder heeft aangegeven dat zij wel in gesprek wil met de vader, maar niet met hem in één ruimte wenst te zitten, waarop zij een gesprek middels een digitale verbinding voorstelt. Gelet op de werkwijze van de GI, is dit niet mogelijk.

2.8 Op 14 juni 2018 heeft de moeder kenbaar gemaakt dat het geplande gezamenlijk gesprek op 15 juni 2018 geen doorgang kan vinden, gelet op een medische afspraak van de jongste zoon. Naar aanleiding hiervan heeft de jeugdprofessional per e-mailbericht het [ziekenhuis] verzocht geen medische afspraken voor de jongste zoon in te plannen op 18 juni 2018 in verband met een ingepland gezamenlijk gesprek met de jeugdprofessional en de ouders. Tevens heeft de jeugdprofessional verzocht om de dagtekening van de uitnodiging voor de medische afspraak van 15 juni 2018 te ontvangen.

2.9 In de beschikking van 18 februari 2019 ter verlenging van de ondertoezichtstelling, staat het volgende opgenomen:

De GI heeft ter zitting aangevoerd dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, doordat zij door moeder geïsoleerd worden opgevoed. Er is niet alleen geen contact met vader, maar ook met zijn andere kinderen en de overige familieleden van vaders kant. Dit contact wordt hen door moeder ontnomen. Moeder heeft een zeer beperkt netwerk. Er moet beter zicht komen op de kinderen en op de opvoedsituatie bij moeder. Onderzocht moet worden wat moeder ertoe drijft om de kinderen het contact met familie te ontnemen. Er dienen gesprekken plaats te vinden met moeder en de kinderen en lijnen te worden gelegd met school.”

Tevens heeft de kinderrechter het volgende overwogen:

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt verder het beeld naar boven van een moeder die de kinderen geïsoleerd opvoed en de kinderen weghoudt van familieleden die van hen houden en het beste met hen voorhebben. De [kinderen] hebben nauwelijks tot geen contact met de familie van vaderszijde, waaronder de kinderen van vader uit een eerdere relatie. Ook lijkt het erop dat moeder de kinderen van school haalt, op het moment dat zorgen worden geuit door school omtrent het (sociaal-emotioneel) functioneren van de kinderen. Nodig is dat er zicht op de kinderen komt en op de opvoedingssituatie thuis bij moeder, om te onderzoeken waarom moeder de kinderen in het contact met familieleden beperkt. Ook moet er zicht ontstaan op de schoolgang van de kinderen. Eerst dan kan in  kaart worden gebracht wat de kinderen nodig hebben om op te groeien tot evenwichtige volwassenen. De kinderrechter is met de GI van mening dat zicht op de kinderen alleen kan ontstaan op het moment dat er daadwerkelijk toegang komt tot de kinderen en er regelmatig gesprekken met hen worden gevoerd. Ook dient de moeder zich open te stellen voor gesprekken met de GI om zicht te geven op de opvoedsituatie thuis. Tenslotte is het van belang dat de GI toegang krijgt tot school, om te zien hoe de kinderen het daar doen.”

2.10 Op 25 april 2019 heeft de jeugdprofessional de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven om op 13 mei 2019 met de GI in gesprek te gaan. De moeder is niet naar de afspraak gekomen.

2.11 De kinderrechter is verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 25 april 2019 te bekrachtigen. De GI is op 8 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek. Uit het proces-verbaal blijkt dat de jeugdprofessional ter zitting het volgende heeft verklaard:

We moeten procedureel een schriftelijke aanwijzing geven, omdat de moeder niet op de afspraken komt. We kunnen ook niet met de kinderen en de school in gesprek omdat daar geen toestemming voor is. We zijn hierover nu in contact met de advocaat van school. De GI heeft nog geen enkel zicht op de kinderen kunnen krijgen. De moeder weigert op afspraken te komen. We staan met onze rug tegen de muur. De zorgen over de kinderen nemen enorm toe. Er is sprake van actieve ouderonthechting. We maken ons zorgen over de gevolgen daarvan voor de kinderen, zowel nu als op de lange termijn. We kunnen met deze stand van zaken eigenlijk niet anders dan een machtiging tot uithuisplaatsing gaan voorbereiden. De moeder heeft hulp nodig. We denken niet dat zij overziet wat de gevolgen van haar handelwijze voor de kinderen zijn.”

2.12 In januari 2020 is [jeugdprofessional 2] in opdracht van de GI gestart met haar onderzoek naar de vraag of sprake is van actieve ouderonthechting. In haar rapport van 22 mei 2020 staat in de eindconclusie, onder andere, het volgende:

Kijkend naar de kenmerken van ouderonthechting, enerzijds het gedrag (al dan niet bewust of intentioneel) van een ouder dat kan leiden tot een loyaliteitsconflict, en anderzijds het kenmerkende gedrag van onthechte kinderen, wijzen alle signalen op een ernstige mate van ouderonthechting. Dit blijkt zowel uit het documentenonderzoek alsook uit het gezinsonderzoek; moeder lijkt zich niet bewust te zijn van het effect van haar gedrag op de kinderen, en de kinderen vertonen bijna alle acht kenmerken van onthechting.

2.13 Na afronding van het onderzoek naar ouderonthechting hebben ontmoetingen tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden. Dit was met toestemming van de moeder.

2.14 De jeugdprofessional heeft van [datum] 2014 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd gestaan in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3 Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen. Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat zij gedurende haar betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.14 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze Beroepscodes overeenkomen.

4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling

De drie in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden één voor één besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek samengevat en zakelijk weergegeven. Aan het eind van ieder klachtonderdeel volgt het oordeel van het College. De reikwijdte van een klacht dient voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de aangepaste klacht die is ingediend op 5 augustus 2020. Voor zover de moeder in de conclusie van repliek haar klacht heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De jeugdprofessional heeft tegen beter weten in verschillende keren, ook ter zitting, onjuistheden verkondigd op grond waarvan de rechtbank tot een verkeerd oordeel is gekomen.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft aan het einde van de zitting bij de rechtbank op 18 februari 2019 gezegd dat de moeder de kinderen geïsoleerd opvoedt en hen volledig het contact met de familie van vaderszijde onthoudt. De jeugdprofessional heeft dit gezegd ondanks dat zij uit de gesprekken en foto’s wist dat de kinderen wekelijks contact hadden met oma vaderszijde. Met haar uitspraken heeft de jeugdprofessional een zeer negatief en onjuist beeld neergezet van de kinderen bij de kinderrechter. In de beschikking heeft de kinderrechter, ten onrechte, overwogen dat de kinderen geïsoleerd worden opgevoed en geen contact hebben met de familie van de vader. Deze overweging heeft mede ten grondslag gelegen aan de beslissing om de kinderen onder toezicht te stellen. De jeugdprofessional was op de hoogte van het contact met oma vaderszijde en van het rijke sociale leven van de kinderen. In april 2019 heeft de moeder in haar beroepsschrift in de procedure bij het gerechtshof de gedane uitspraken van de jeugdprofessional ontkracht. De moeder heeft middels foto’s, e-mailberichten en facturen aangetoond dat de kinderen een rijk sociaal leven hebben en vanaf de echtscheiding altijd contact met oma vaderszijde hebben gehouden. Op 12 december 2019 heeft de moeder via een brief aan de leidinggevende van de jeugdprofessional verzocht om de jeugdprofessional te laten vervangen. In deze brief heeft de moeder weer beschreven dat de gedane uitspraken onjuist waren. De moeder was dan ook verbaasd om te lezen dat de jeugdprofessional in het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 23 december 2019 de onjuistheden heeft herhaald. Dit had zij, gelet op het voorgaande, niet mogen doen. De jeugdprofessional is een ervaren hulpverlener en de moeder is ervan overtuigd dat zij het beste voor heeft met de kinderen. In dit geval is de hulp aan de kinderen echter volledig mislukt. Het vertrouwen van de moeder in de jeugdhulp en jeugdbescherming is door de jeugdprofessional tot een minimum gedaald.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Van de vader heeft de jeugdprofessional informatie gekregen die afwijkt van de informatie van de moeder. Dit heeft de jeugdprofessional tijdens de zitting op 18 februari 2019 kenbaar gemaakt. Volgens de vader was er sprake van contact tussen oma vaderszijde en de kinderen, maar dit contact was niet wekelijks en vond plaats in een hotel. Ten tijde van de zitting van 18 februari 2019 was geen sprake meer van contact tussen de kinderen en oma vaderszijde. Oma vaderszijde heeft besloten het contact te verbreken, omdat de kinderen zich geforceerd gedroegen en geen echt oma-kleinkinderen contact tot stand kwam. Zij voelde zich niet prettig bij deze geforceerde afspraken en dit heeft zij kenbaar gemaakt in een e-mailbericht aan de moeder van 24 april 2019. Opgemerkt dient te worden dat de moeder e-mailberichten van oma vaderszijde bij haar klaagschrift heeft toegevoegd, maar de inhoud van deze e-mailberichten heeft zij vanaf september 2015 weggelaten. De jeugdprofessional heeft gedurende de ondertoezichtstelling niet de mogelijkheid gekregen enig zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen. De jeugdprofessional mocht niet alleen met de kinderen in gesprek, ook waren de scholen van de kinderen geïnstrueerd door de moeder en haar advocaat om de jeugdprofessional niet van informatie te voorzien. Volgens de moeder en haar advocaat had de jeugdprofessional hier geen recht toe, ondanks de kinderbeschermingsmaatregel. De zorgen uit het rapport van de RvdK en het rapport van de bijzondere curator, heeft de jeugdprofessional niet weg kunnen nemen, omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld door de moeder om met de kinderen en/of de scholen van de kinderen in gesprek te gaan. De jeugdprofessional heeft geen feitelijk beeld van de opvoedsituatie van de kinderen kunnen krijgen, hetgeen zij ter zitting van 18 februari 2019  heeft aangegeven. Het is juist dat de moeder voortdurend heeft aangegeven dat de jeugdprofessional onjuistheden heeft verteld, dat zij foto’s van de kinderen tijdens (vakantie) activiteiten heeft laten zien, en dat zij kopieën van [sport] passen heeft getoond. Ter zitting bleek, aangegeven door de advocaat van de vader, dat bijvoorbeeld de foto’s op de [sport] passen van de zoons omgewisseld waren. Gezien de houding van de moeder werd getwijfeld aan de indruk die de moeder hiermee probeerde te geven. De kinderrechter heeft in de beschikking van 18 februari 2019 aangegeven dat hij met de GI van mening is dat zicht op de kinderen alleen kan ontstaan op het moment dat er daadwerkelijk toegang komt tot de kinderen en er regelmatig gesprekken met hen worden gevoerd. Ook dient de moeder zich open te stellen voor gesprekken met de GI en zicht te geven op de opvoedingssituatie thuis, aldus de kinderrechter. Ten slotte benoemt de kinderrechter dat het van belang is dat de GI toegang krijgt tot de school om te zien hoe de kinderen het daar doen. Ondanks de uitspraak van de kinderrechter dat hij ervan uit gaat dat moeder hiertoe alle noodzakelijke medewerking verleent en de kinderen en school ook de ruimte biedt om met de GI in gesprek te gaan, heeft moeder die ruimte niet gegeven en werd de jeugdprofessional beperkt in haar opdracht. Zij heeft derhalve geen indruk kunnen krijgen van de informatie die moeder gaf over het welzijn van de kinderen. De jeugdprofessional heeft zich ingespannen om haar opdracht zoals door de kinderrechter gegeven uit te voeren, met inachtneming van de normen uit de Beroepscode. De jeugdprofessional ziet niet in waardoor zij het vertrouwen in de jeugdbescherming zou hebben geschaad.

4.1.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
Uit het verweer van de jeugdprofessional blijkt dat uitsluitend is afgegaan op de beweringen van de vader en deze voor waar zijn aangenomen. Ook blijkt dat de jeugdprofessional daadwerkelijk heeft gelogen door te stellen dat de kinderen geïsoleerd worden opgevoed en de moeder hen volledig het contact met de familie van vaderszijde onthoudt. Dit klemt temeer nu de jeugdprofessional stelt dat oma vaderszijde heeft besloten om het contact te verbreken. Ook hieruit blijkt dat de moeder de kinderen niet het contact met de familie van vaderszijde heeft onthouden, zodat de jeugdprofessional ook op dit punt heeft gelogen tegen de rechtbank. Voorts merkt de moeder op dat de jeugdprofessional kennelijk bevooroordeeld was, nu zij de beweringen van de vader voor waar aannam en de moeder niet geloofde. Bijzonder kwalijk is het dat de jeugdprofessional volhardt in het verspreiden van leugens over de moeder, onder meer in het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 23 december 2019. Juist toen de jeugdprofessional opmerkte dat er verschillen waren in de beleving van de vader en van de moeder, had zij feiten moeten verifiëren, de moeder om opheldering moeten vragen en niet, zoals zij gedaan heeft, uitsluitend afgaan op het verhaal van de advocaat van de vader. Hiermee heeft zij wel degelijk het vertrouwen van de moeder in de jeugdhulp en jeugdbescherming geschaad. Voorts hebben de scholen wel degelijk informatie over de kinderen aan de jeugdprofessional verstrekt. Nadat de moeder gebleken was dat de jeugdprofessional onjuiste en onvolledige informatie doorgaf aan de rechtbank, heeft de moeder de jeugdprofessional niet langer toegelaten tot haar woning. Dat de foto’s op de [sport] passen waren verwisseld is een vergissing geweest van de tennisclub. Dit is aan de moeder per e-mailbericht door de tennisclub bevestigd en is voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bewering van de moeder dat de kinderen actief waren in de tennissport. De suggestie van de jeugdprofessional dat de moeder de passen zou hebben vervalst is bijzonder onwaarschijnlijk. Als de jeugdprofessional een vraag zou hebben over de authenticiteit van de passen, had zij die vraag aan de moeder kunnen stellen in plaats van af te gaan op de beweringen van de advocaat van de vader. Hieruit blijkt ook van vooringenomenheid en tunnelvisie aan de kant van de jeugdprofessional.

4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De moeder stelt in haar conclusie van repliek dat de jeugdprofessional heeft gelogen, bevooroordeeld is geweest en dat zij beweringen van de vader voor waar heeft aangenomen en de beweringen van de moeder niet geloofde. Het lijkt alsof (de gemachtigde van) de moeder niet het hele verweerschrift heeft gelezen, maar enkele zinnen loskoppelt en daar een eigen conclusie aan verbindt. Bovendien valt niet in te zien waarom de jeugdprofessional zou liegen en is een dergelijk verwijt ongepast. De jeugdprofessional heeft geen mogelijkheid gehad om de informatie van de vader bij de moeder te verifiëren. Het ontbreken van duidelijkheid neemt de zorgen niet weg. Het is dan ook tevens onjuist dat de jeugdprofessional in het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 23 december 2019 uitsluitend is afgegaan op het verhaal van de advocaat van de vader. De jeugdprofessional heeft op basis van de feiten, namelijk het feit dat het verhaal van de vader anders is dan het verhaal van de moeder, zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen. Daarbij heeft zij aangegeven dat op basis van de beschikbare informatie de kinderen in een zeer kleine kring lijken op te groeien, waarbij het contact met bijvoorbeeld twee halfzussen en een halfbroer ontbreekt. Ook deze informatie heeft de jeugdprofessional niet kunnen bespreken met de moeder. De opmerking over het verwisselen van de foto’s op de [sport] passen is in het verweerschrift als voorbeeld genoemd. Ook dit wordt in de conclusie van repliek uit zijn verband gehaald. Het gaat niet om de details, maar om het totale beeld zoals de jeugdprofessional in haar verweerschrift heeft beschreven.

4.1.5 Het College overweegt als volgt:
De klacht van de moeder ziet op de uitspraak van de jeugdprofessional dat de moeder de kinderen geïsoleerd opvoedt en het contact met de vader en de familie van vaderszijde onthoudt. De moeder verwijst hiervoor naar de beschikking van 18 februari 2019. In deze beschikking leest het College dat de jeugdprofessional aan de hand van verschillende voorbeelden haar zorgen omtrent de ontwikkeling van de kinderen kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van het College is dit ook wat verwacht wordt van een jeugdprofessional belast met de uitvoering van een ondertoezichtstelling. Uit het dossier is niet gebleken dat de genoemde voorbeelden onjuist zijn, zoals de moeder stelt. Daarentegen blijkt uit het dossier naar het oordeel van het College wel dat de moeder niet altijd open heeft gestaan voor een constructief contact met de jeugdprofessional, waardoor de moeder de bij de jeugdprofessional ontstane zorgen niet heeft kunnen wegnemen of de jeugdprofessional deze met de moeder heeft kunnen bespreken. Dit heeft de jeugdprofessional aan de hand van de genoemde voorbeelden aan de rechter kenbaar gemaakt, hetgeen het College, gezien in de context van de situatie, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar acht. Wat betreft het verwijt dat in het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 23 december 2019 de jeugdprofessional de door de moeder gestelde onjuistheden heeft herhaald, overweegt het College als volgt. Het is het College niet gebleken dat de moeder in de periode van 18 februari 2019 tot en met 23 december 2019 zich heeft opengesteld voor gesprekken met de GI om zicht te krijgen op de opvoedsituatie thuis, ondanks het verzoek van de kinderrechter. Tevens is niet gebleken dat de jeugdprofessional in contact heeft kunnen treden met de school om over de ontwikkeling van de kinderen te kunnen praten. Tot slot is ook niet gebleken dat de jeugdprofessional gesprekken met de kinderen heeft kunnen voeren. Derhalve acht het College het navolgbaar dat de door de jeugdprofessional genoemde zorgen in de voornoemde periode niet zijn weg- en/of afgenomen, waardoor zij haar zorgen over de ontwikkeling van de kinderen opnieuw aan de kinderrechter heeft geuit. Dat de moeder in een brief heeft beschreven dat de gedane uitspraken niet klopten, maakt dit niet anders. Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer dat zij door de opstelling van de moeder geen indruk kon krijgen van de informatie die moeder gaf over het welzijn van de kinderen. Alles overziend oordeelt het College dat de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, waardoor haar ten aanzien van dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

4.1.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De jeugdprofessional heeft haar macht misbruikt, door ter zitting te dreigen met een uithuisplaatsing van de kinderen.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling geprobeerd om de ouders in één ruimte te krijgen voor een gesprek. Dit heeft de moeder geweigerd. De moeder heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het niet noodzakelijk is om samen met de vader in één ruimte te zijn voor een gesprek. Een gezamenlijk gesprek kan ook middels een digitale verbinding plaatsvinden. Uit het e-mailbericht van de jeugdprofessional blijkt dat dit volgens de juristen van de GI voldoende is: “Bij navraag bij onze juridische afdeling, is voor ons helder, dat u op deze wijze meewerkt aan een gesprek met vader.” De GI is in juni 2019 een procedure bij de rechtbank gestart waarin is verzocht om bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing om in één ruimte met de vader te zijn. De moeder en de kinderen hadden toen net EMDR-therapie gehad in verband met mishandeling door de vader. De GI is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat het verzoek onjuist was geformuleerd. De jeugdprofessional heeft tijdens deze zitting gedreigd dat of de schriftelijke aanwijzing nu wel of niet bekrachtigd zou worden, zij een machtiging tot een uithuisplaatsing zou gaan voorbereiden om ervoor te zorgen dat haar schriftelijke aanwijzing alsnog zou worden opgevolgd. Deze uitspraak heeft uiteraard voor veel spanning en stress binnen het gezin van de moeder geleid. De jeugdprofessional heeft onterecht met een uithuisplaatsing gedreigd en zij zou nooit zonder enige aanleiding deze uitspraak mogen doen. De gronden voor een uithuisplaatsing waren niet aanwezig, en zijn ook niet genoemd in de rapporten die tot dan toe waren opgemaakt. Dat het een loos dreigement was blijkt uit het feit dat nooit enig vervolg is gegeven aan het voorbereiden van het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. De jeugdprofessional heeft onterecht gedreigd om de kinderen uit huis te plaatsen, om de moeder te laten bewegen in de richting van de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft haar macht misbruikt om iets bij de moeder voor elkaar te krijgen.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Gedurende de ondertoezichtstelling is het niet gelukt de moeder in beweging te krijgen. De moeder is door de jeugdprofessional meerdere malen voor gesprekken uitgenodigd. De GI heeft de werkwijze in complexe echtscheiding dat ouders gezamenlijk op gesprek worden uitgenodigd. De moeder is nooit op de gemaakte afspraken aanwezig geweest. Wel zijn er momenten geweest waarop de moeder aangaf aanwezig te zullen zijn, om vervolgens de afspraak niet na te komen met als reden dat medische afspraken voor de jongste zoon gepland stonden. De jeugdprofessional heeft zich gehouden aan de werkwijze van de GI, in de veronderstelling dat op den duur contactherstel tussen de kinderen en de vader zou plaatsvinden In het e-mailbericht van 12 april 2018 heeft de jeugdprofessional de werkwijze van de GI uitgelegd en waarom een fysieke aanwezigheid de voorkeur heeft, namelijk dat de interactie tussen de ouders beter kan worden waargenomen. De moeder heeft een voorbeeldfunctie in het vertrouwen dat de kinderen moeten gaan krijgen in het contact en de omgang met de vader. De moeder moet laten zien dat je met de vader in gesprek kan.
Voorafgaand aan de zittingen die hebben plaatsgevonden, heeft de jeugdprofessional geen gedrag waargenomen waaruit blijkt dat de moeder angstig is voor de vader. In de rechtbank loopt de moeder naar de vader toe, begroet hem en geeft hem een hand.
In het proces-verbaal van de zitting van 8 juli 2019 staat duidelijk beschreven dat de jeugdprofessional op geen enkele manier in gesprek heeft kunnen komen met de kinderen en de school en dus geen zicht heeft gekregen op de kinderen. De zorgen over de kinderen nemen enorm toe. Alle signalen wijzen op actieve ouderonthechting. De gevolgen hiervan voor kinderen, zowel nu als op langere termijn, zijn ernstig. Ter zitting is aangegeven dat de jeugdprofessional eigenlijk niet anders kon dan overgaan tot het voorbereiden tot een machtiging uithuisplaatsing, om te zorgen dat de kinderen vanaf een neutrale plek contact met beide ouders kunnen hebben. Daarbij heeft de jeugdprofessional tijdens de zitting aangegeven dat ook de moeder hulp nodig heeft, omdat de jeugdprofessional van mening is dat de moeder niet overziet wat de gevolgen van haar handelwijze zijn, zowel op de korte als op de lange termijn. Een uithuisplaatsing is een drastische maatregel, die voorkomen moet worden. De jeugdprofessional heeft in overleg met de gedragsdeskundige besloten de expertise van [jeugdprofessional 2] in te zetten. Het onderzoek is in mei 2020 afgerond en de conclusie is dat er sprake is van onbewuste actieve ouderonthechting. Het behandeladvies is dat middels exposure, dus contactopbouw met de vader, de angsten van de kinderen weggenomen dienen te worden. De GI volgt het advies van [jeugdprofessional 2]. De moeder heeft toestemming gegeven voor ontmoetingen tussen de kinderen en de vader, onder begeleiding van een orthopedagoog. De noodzaak om de kinderen vanuit een neutrale plek contact met hun vader te laten opbouwen is niet meer aanwezig (de moeder werkt immers mee), mits de afspraken door gaan.

4.2.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
Op advies van de rechtbank heeft de moeder zich met de kinderen gewend tot een hulpverleningsorganisatie gespecialiseerd in kinder- en jeugdpsychiatrie. De hoofdbehandelaar heeft geconstateerd dat sprake was van daadwerkelijk meegemaakt trauma en heeft eerst de kinderen en daarna de moeder behandeld met EMDR-therapie. De jeugdprofessional meent echter dat er sprake is van actieve ouderonthechting. De jeugdprofessional heeft deze visie zonder controle van de feiten en zonder hoor en wederhoor opgedrongen aan de rechtbank, de RvdK en aan de gedragsdeskundige.

4.2.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De hoofdbehandelaar heeft aangegeven dat de kinderen daadwerkelijk een trauma hebben ervaren, maar niet is aangetoond dat de mishandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De jeugdprofessional ontkent niet dat traumabehandeling noodzakelijk is geweest, maar de behandeling zag toe op het trauma dat ervaren wordt en niet op de oorzaak. Het is juist dat het vermoeden van ouderonthechting is ontstaan en dat dit is uitgesproken tijdens zittingen. Daarom is [jeugdprofessional 2] gevraagd hier onderzoek naar te doen. Het is dan ook de conclusie van [jeugdprofessional 2] dat sprake is van actieve ouderonthechting.

4.2.5 Het College overweegt als volgt:
Het College stelt voorop dat de door de jeugdprofessional gedane (en haar verweten) uitspraak in de context van de gehele situatie gelezen moet worden. De zitting van 8 juli 2019 betrof het verzoek van de GI om de schriftelijke aanwijzing aan de moeder te laten bekrachtigen. De moeder heeft deze schriftelijke aanwijzing gekregen om te verschijnen op een gesprek met de jeugdprofessional op 13 mei 2019, omdat – zoals de jeugdprofessional stelt – de moeder niet op afspraken komt. In het proces-verbaal is te lezen dat de GI geen zicht op de kinderen heeft kunnen krijgen, omdat de moeder geen toestemming geeft om met de kinderen of de school in gesprek te gaan. De jeugdprofessional heeft aangegeven met haar rug tegen de muur te staan, dat de zorgen over de kinderen enorm toenemen, en dat gelet op deze gang van zaken zij eigenlijk niet anders kan dan het gaan voorbereiden van een machtiging tot uithuisplaatsing  (zie ook onder 2.11 van deze beslissing). Gelet op de door de jeugdprofessional geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van het College niet gesteld worden dat de jeugdprofessional haar macht heeft misbruikt door op de zitting te benoemen dat zij eigenlijk niets anders kan gaan doen dan een machtiging tot uithuisplaatsing voorbereiden. Daarbij merkt het College op dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de jeugdprofessional, in tegenstelling tot wat de moeder stelt, heeft gezegd dat zij een machtiging tot uithuisplaatsing zal voorbereiden om de gegeven schriftelijke aanwijzing alsnog te laten opvolgen.

4.2.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De jeugdprofessional heeft zonder toestemming derden benaderd en vertrouwelijke informatie uitgewisseld.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft het [ziekenhuis] benaderd om ervoor te zorgen dat er geen afspraak gemaakt kon worden op bepaalde data die zij had ingepland voor een gezamenlijk gesprek met de vader. De jeugdprofessional heeft de arts van de jongste zoon benaderd, zonder toestemming van de moeder of de jongste zoon. Ook heeft de jeugdprofessional zonder toestemming informatie met een derde gedeeld. De moeder verwijst hiervoor naar een overgelegd e-mailbericht van 14 juni 2018. De jeugdprofessional had eerst met de moeder moeten overleggen of zij het [ziekenhuis] mocht benaderen. Voorts heeft de jeugdprofessional zonder dat de moeder het wist en zonder haar toestemming, de school van de kinderen benaderd om informatie te verkrijgen over de kinderen. Tevens heeft de jeugdprofessional tijdens de ondertoezichtstelling steeds uitgebreid overleg gehad met de vader en zijn advocaat over de kinderen, zonder daartoe eerst overleg te voeren met de moeder.

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Dit klachtonderdeel is ook voorgelegd aan de klachtencommissie van de GI en tijdens de zitting in dat kader uitvoerig besproken. De klachtencommissie heeft dit klachtonderdeel gegrond beoordeeld. De jeugdprofessional herhaalt haar verweer als voor de klachtencommissie gevoerd. Omdat de moeder meerdere keren een afspraak had verzet in het kader van de medische behandeling van de jongste zoon, was het de intentie van de jeugdprofessional om de impasse te doorbreken en de samenwerking te zoeken. De jeugdprofessional ziet in dat de formulering te scherp is geweest en heeft haar excuses daarvoor gemaakt. Voorts wordt het de jeugdprofessional verweten dat zij contact heeft opgenomen met school zonder toestemming en steeds overleg heeft gehad met vader en zijn advocaat, zonder vooroverleg met de moeder. De jeugdprofessional is van mening dat zij geen toestemming nodig heeft om deze contacten te leggen.

4.3.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional erkent dat zij in strijd met de Beroepscode een e-mailbericht heeft gestuurd aan het [ziekenhuis], om te verhinderen dat voor de jongste zoon een afspraak zou worden ingepland voor een behandeling op een bepaald tijdstip. Artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode is hiermee geschonden. Ook het benaderen van de school zonder toestemming van de moeder, onder meer om te vragen of het verzuim van de jongste zoon een medische grond had, is in strijd met voornoemd artikel. De jeugdprofessional had daartoe eerst toestemming moeten vragen aan de moeder.

4.3.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
In de conclusie van repliek wordt het verweer van de jeugdprofessional onjuist weergegeven ter zake dat zij in strijd met de Beroepscode een e-mailbericht heeft gestuurd aan het [ziekenhuis]. De jeugdprofessional refereert aan haar verweer in de procedure bij de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft geoordeeld dat: “vanuit de opdracht aan [de GI] en binnen het kader van de ondertoezichtstelling mag de jeugdprofessional contact hebben met onder andere de behandelende artsen en/of het ziekenhuis.” De jeugdprofessional erkent slechts dat de formulering te scherp is geweest, hetgeen ook de klachtencommissie bevestigt. Voor het leggen van contact met de school is geen toestemming nodig van de moeder.

4.3.5 Het College overweegt als volgt:
De onderbouwing van dit klachtonderdeel ziet specifiek op de vraag of de jeugdprofessional toestemming van de moeder nodig had om het [ziekenhuis] en de school van de kinderen te benaderen. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. In geval van een kinderbeschermingsmaatregel kan op grond van artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode en artikel 7.3.11, vierde lid, van de Jeugdwet ook zonder toestemming van de betrokkene(n), (beroepsmatige) informatieverstrekking plaatsvinden over gegevens die de persoon betreffen van de onder toezicht gestelde minderjarige, diens wettelijke vertegenwoordiger of ouder, wanneer dit noodzakelijk kan worden geacht voor de te bieden hulp of het afstemmen van de hulp,  Gelet op het feit dat de jeugdprofessional meerdere malen heeft geprobeerd om in (gezamenlijk) gesprek met de moeder te raken en zij hiervoor zelfs een schriftelijke aanwijzing heeft moeten afgeven, oordeelt het College dat het in de onderhavige casus noodzakelijk kan worden geacht voor de te bieden hulp in de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat contact met het [ziekenhuis] werd opgenomen om te vragen op een bepaalde datum en tijdstip geen medische controles te plannen voor de zoon. Het is het College niet gebleken dat vertrouwelijke (medische) gegevens van de zoon zijn opgevraagd. Voor het opvragen van informatie bij de school van de kinderen heeft de jeugdprofessional op grond van het bovengenoemde juridische kader eveneens geen toestemming van de moeder nodig. In geval van een ondertoezichtstelling dient er zicht te komen op de kinderen. Dit houdt in dat de jeugdprofessional ook moet kunnen zien hoe de kinderen zich op school ontwikkelen.
Tot slot merkt het College nog op dat de jeugdprofessional geen overleg hoeft te voeren met de moeder wat betreft de overleggen met de vader, net als dat zij geen overleg met de vader hoeft te voeren wat betreft de overleggen met de moeder.

4.3.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 18 januari 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. S.C. van Duijn                                                       mevrouw mr. M.R. Veerman

voorzitter                                                                                    secretaris