College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.413Ta

De jeugdprofessional heeft een duidelijke afweging gemaakt in het al dan niet doorsturen van e-mailberichten naar de andere ouder. Tevens is het College van oordeel dat de jeugdprofessional binnen haar mogelijkheden voldoende heeft gedaan om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [plaats],

op 26 oktober 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.

De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw R.A.M. Meier, werkzaam bij AKJ.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. M.J.I. Assink, werkzaam als advocaat te Rijswijk.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • Het klaagschrift ontvangen op 26 oktober 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 14 januari 2021;
  • de door de gemachtigde van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht overgelegde pleitnota.

1.2 Op 17 maart 2021 zijn partijen bericht dat de voorzitter van oordeel is dat de zaak een digitale mondelinge behandeling behoeft. De vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzitter heeft op grond van artikel 10 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), besloten om de klacht alsnog mondeling te behandelen. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2 De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2010 en de jongste zoon is geboren in 2015.

2.2 De vader en de moeder zijn sinds 2018 gescheiden. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is op 12 augustus 2017 bij de vader bepaald.

2.3 Kort nadat de ouders hun relatie hadden verbroken, heeft de moeder een nieuwe partner gekregen. Zij is vrijwel direct bij hem ingetrokken.

2.4 Op 12 mei 2017 heeft de rechtbank een contactverbod uitgesproken tussen de nieuwe partner van de moeder en de kinderen.

2.5 De kinderrechter heeft op 12 december 2017 de kinderen voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

2.6 Op 16 januari 2018 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld voor de moeder. Afgesproken wordt dat de moeder de kinderen bij opa en oma vaderszijde ophaalt en terugbrengt, waar zij op dat moment feitelijk wonen.

2.7 De jeugdprofessional is sinds 17 december 2018 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen.

2.8 Omdat de vader zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen wanneer zij in de aanwezigheid van de nieuwe partner zijn, is twee keer een zeden antecedentenonderzoek aangevraagd door de GI. Er zijn geen zeden antecedenten aangetroffen.

2.9 Op 11 juli 2019 heeft de jeugdprofessional een schriftelijke aanwijzing gegeven waarmee het contactverbod tussen de kinderen en de nieuwe partner van de moeder wordt opgeheven. Deze schriftelijke aanwijzing is door de rechtbank bekrachtigd.

2.10 Op 24 maart 2020 heeft de jeugdprofessional in een gesprek met de ouders medegedeeld dat zij bij de rechtbank een verzoek ging indienen tot wijziging van de zorgregeling naar een 50/50 verdeling tussen beide ouders. Tijdens dit gesprek zijn ook veiligheidsafspraken gemaakt.

2.11 De jeugdprofessional stond van [datum] 2014 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2019 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3  Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat zij gedurende haar betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.11 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

4  De klacht, het verweer en de beoordeling

De vier in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De jeugdprofessional heeft zonder toestemming vertrouwelijke informatie verspreid.

Toelichting:
Al geruime tijd maken de vader en verschillende familieleden van de kinderen zich zorgen over de veiligheid van de kinderen wanneer zij bij de moeder verblijven en haar nieuwe partner ook aanwezig is. Op 12 mei 2017 heeft de rechter een contactverbod tussen de kinderen en de nieuwe partner uitgesproken. Een nicht van de vader heeft op 9 maart 2019 een geluidsopname gemaakt die aantoont dat het contactverbod werd overtreden. Deze vertrouwelijk opname heeft de vader vervolgens via de e-mail met de jeugdprofessional gedeeld. Op 11 maart 2019 wordt het voor de vader duidelijk dat de jeugdprofessional de opname heeft doorgestuurd naar de moeder.
Op 5 februari 2020 heeft de vader een vertrouwelijke e-mail gestuurd naar de jeugdprofessional waarin hij heeft aangegeven wat de hele situatie met hem doet en hoe hij zich voelt. Ook deze e-mail is zonder toestemming door de jeugdprofessional naar de moeder doorgestuurd.
In het verslag van het overleg omtrent veiligheidsafspraken staat ineens beschreven dat de gemaakte afspraken met de politie en [de instelling] gedeeld gaan worden. Ook hier heeft de vader geen toestemming voor gegeven. Het is hem dan ook geheel onduidelijk waarom dit zo wordt gedaan door de jeugdprofessional.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
In een complexe echtscheiding casus wordt bij de GI gewerkt volgens de methodiek complexe echtscheiding. Dit houdt in dat transparant gecommuniceerd wordt en alle afspraken met iedereen worden gedeeld. Dit geldt ook voor de ketenpartners. De jeugdprofessional heeft dit vanaf het begin van haar betrokkenheid aan de ouders uitgelegd en vervolgens meerdere keren schriftelijk herhaald. Op 10 augustus 2020 heeft de klachtencommissie van de GI bevestigd dat met de ouders is afgesproken om de communicatie centraal te houden. Dit betekent dat de jeugdprofessional wanneer er telefonisch contact is met de ene ouder of een derde, de andere ouder hierover informeert. Dit is conform de FFP methodiek. Tijdens het gesprek van 24 maart 2020 had de moeder iemand van [de instelling] meegenomen ter ondersteuning. [de instelling] was dus al op de hoogte van de gemaakte afspraken. Omdat de jeugdprofessional tijdens dit gesprek aan de ouders heeft medegedeeld dat zij om een 50/50 zorgregeling bij de rechtbank zou verzoeken, achtte zij de kans op escalatie aanwezig. Dit is de reden dat de jeugdprofessional de politie heeft geïnformeerd. Tot slot wijst de jeugdprofessional op artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet en artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode. Hieruit volgt dat in het gedwongen kader – zonder toestemming – informatie kan worden gedeeld die noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

4.1.3 Het College overweegt als volgt. De jeugdprofessional heeft in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling van de klacht uitgelegd dat de GI met de methodiek Complexe Echtscheidingen werkt. Dit houdt in dat er transparant wordt gecommuniceerd en ouders worden verzocht elkaar in de cc van e-mailberichten te zetten. Indien een ouder dat niet doet, stuurt de jeugdprofessional de e-mail door naar de andere ouder. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat zij hierbij wel steeds een afweging maakte of zij, gelet op de inhoud, de e-mail aan de andere ouder moest doorsturen. Zo ook wat betreft de e-mail met de geluidsopname van 10 maart 2019 en de e‑mail van de vader van 5 februari 2020. Omdat de inhoud de moeder en de kinderen betrof heeft de jeugdprofessional dit aan de moeder doorgestuurd. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aangegeven dat het doorsturen van de geluidsopname volgens hem een schending van zijn privacy is, eveneens als de e-mail van 5 februari 2020 waarin hij zijn lijden met de jeugdprofessional deelde. Beide berichten bevatten geen informatie met betrekking tot gezamenlijke afspraken en hadden daarom niet doorgestuurd mogen worden. Bovendien heeft de vader aangegeven dat de e-mails vertrouwelijke informatie bevatten en alleen daarom zouden ze niet doorgestuurd mogen worden. De vader vindt dat de jeugdprofessional met het doorsturen van de e‑mails heeft bijgedragen aan het beeld wat van hem is geschetst, namelijk dat hij met de nieuwe partner van de moeder aan het strijden is. Dit is volgens hem geenszins het geval. Hij komt op voor de veiligheid van de kinderen.
Anders dan de vader stelt, leest het College in de genoemde e-mails niet dat de vader heeft aangegeven dat de inhoud vertrouwelijke informatie betreft. Wel leest het College dat de jeugdprofessional de ouders herhaaldelijk heeft verzocht om elkaar in de CC van e-mailberichten te zetten. Op 8 januari 2020 en op 4 maart 2020 heeft de jeugdprofessional bij de ouders aangegeven de e-mailberichten naar de andere ouder te zullen doorsturen. Het College volgt de jeugdprofessional dan ook in haar verweer dat de vader wist, of zou kunnen weten, dat zijn e-mails naar de moeder doorgestuurd zouden worden. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional zowel in haar verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling van de klacht duidelijk heeft uitgelegd waarom zij vond dat de twee genoemde e-mailberichten aan de moeder doorgestuurd moesten worden, de inhoud betrof (ook) de kinderen. Dat de vader het niet eens is met de afweging die de jeugdprofessional hierin heeft gemaakt, is duidelijk. Dit maakt echter niet dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Wat betreft het delen van de veiligheidsafspraken met de politie en [de instelling] volgt het College de jeugdprofessional in haar verweer. Omdat [de instelling] mee was naar het gesprek, waren zij al op de hoogte van de gemaakte veiligheidsafspraken, waardoor er, voor zover het College uit het dossier kan opmaken, geen nieuwe informatie met hen is gedeeld. Dat de jeugdprofessional de politie heeft ingelicht over de veiligheidsafspraken, acht het College zorgvuldig nu zij de afweging had gemaakt dat er een kans op escalatie was.

4.1.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De jeugdprofessional heeft zich niet neutraal opgesteld.

Toelichting:
In een e-mail van 1 augustus 2019 heeft de jeugdprofessional aan de moeder en haar nieuwe partner laten weten dat een antecedentenonderzoek is uitgevoerd op zedendelicten en andere strafbare feiten bij de nieuwe partner. Hierbij zijn volgens de jeugdprofessional geen bijzonderheden naar voren gekomen. Daarnaast heeft de jeugdprofessional aangegeven dat deze informatie gebruikt mag worden in de procedure bij de rechtbank. De vader vindt dit zeer onzorgvuldig. Niet alleen omdat hierbij de indruk is gewekt dat de jeugdprofessional aan de kant van de moeder en de nieuwe partner staat, maar ook omdat de nieuwe partner geen procespartij of belanghebbende bij de situatie omtrent de kinderen is. Daarnaast dateert het antecedentenonderzoek uit juli 2018. De vader vraagt zich af of het antecedentenonderzoek wel correct is uitgevoerd, gelet op de eerdere strafrechtelijke veroordeling.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De voorganger van jeugdprofessional heeft op 30 juli 2018 een antecedentenonderzoek verzocht bij het Veiligheidshuis. Omdat de vader in zijn verweerschrift omtrent het contactverbod stelde dat sprake zou zijn van een zedendelict bij de nieuwe partner van de moeder, heeft de jeugdprofessional op 21 augustus 2019 het Veiligheidshuis opnieuw om een antecedentenonderzoek verzocht. De uitkomsten hiervan heeft zij gedeeld met de nieuwe partner, omdat het een onderzoek naar zijn persoon betrof. Dat de nieuwe partner geen procespartij of belanghebbende is in de procedures omtrent de kinderen, is niet relevant. Hij is onmiskenbaar onderdeel van het gezinssysteem. Op 28  augustus 2019 heeft de jeugdprofessional de uitkomst per e-mail aan beide ouders medegedeeld en aangegeven dat er geen nieuwe meldingen bekend zijn. Dat de jeugdprofessional in de e-mail heeft aangegeven dat de informatie genoemd kan worden bij de rechtbank, houdt geen verband met al of niet neutraal opstellen. De jeugdprofessional betreurt het dat bij de vader deze indruk is ontstaan. De jeugdprofessional heeft bij de vader meermaals aangegeven meervoudig partijdig te zijn. Zij spreekt zowel de vader als de moeder aan, indien daarvoor aanleiding bestaat. Zij heeft zich ingeleefd in alle standpunten die er (bij de ouders) leven, maar is bovenal gefocust op wat de strijd tussen de ouders voor de kinderen betekent.

4.2.3 Het College overweegt als volgt:
Ter aanvulling van het verweerschrift heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht nog het volgende naar voren gebracht. De informatie over het zeden antecedentenonderzoek heeft zij op de dag voor haar vakantie ontvangen. De vader had toen al zijn verweer bij de rechtbank gevoerd, waarin de vermeende zedendelicten genoemd zijn. De zitting zou door de manager van de jeugdprofessional worden bijgewoond, vanwege de vakantie van de jeugdprofessional. Als zij de feiten uit het zeden antecedentenonderzoek niet zou delen, dan zou niemand tijdens de zitting hiervan op de hoogte zijn geweest. Dat is de achtergrond van de opmerking in de e-mail “hierbij nog even een belangrijke aanvulling om te noemen in de rechtbank”. De jeugdprofessional heeft niet gezegd dat deze informatie ‘gebruikt’ kan worden. In het licht van het voortdurende conflict en het nemen van beslissingen, was dit relevante informatie waarover de rechtbank geïnformeerd moest worden. Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer., maar wenst wel op te merken dat het beter was geweest indien zij beide ouders gelijktijdig met de nieuwe partner had geïnformeerd. Het ligt voor de hand dat de nieuwe partner deze informatie met de moeder heeft gedeeld, waardoor zij eerder op de hoogte was dan de vader. Het voert naar het oordeel van het College echter te ver om te stellen dat de jeugdprofessional zich daarom niet neutraal heeft opgesteld. Bovendien heeft zij na haar vakantie beide ouders gelijktijdig geïnformeerd. Er is dus geen sprake geweest van het bewust achterhouden van informatie

4.2.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De jeugdprofessional heeft geen moeite gedaan om een constructieve manier van communiceren aan te gaan.

Toelichting:
De advocaat van de vader heeft op 1 april 2020 een e-mail gestuurd aan de jeugdprofessional met daarin een aantal kritische vragen en opmerkingen, ook over de bejegening naar de vader toe tijdens het gezamenlijke gesprek op 24 maart 2020. De jeugdprofessional heeft ronduit kortaf hierop gereageerd. Hierdoor komt er geen enkele communicatie tot stand. De jeugdprofessional heeft ervoor gekozen om te verwijzen naar een verweerschrift in plaats van de onrust weg te nemen en informatie te verstrekken.

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Allereerst is het verwijt gebaseerd op één reactie aan de advocaat van de vader. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat de jeugdprofessional geen moeite heeft genomen om een constructieve communicatie met de vader aan te gaan. Deze casus betreft een langer lopend proces waarin partijen op vele manieren overleg met elkaar voeren en op meerdere momenten met elkaar communiceren. Het bericht aan de advocaat van de vader is bovendien niet kortaf. Het is een kort maar empathisch bericht. Het bevat een duidelijke reactie en onderbouwd wordt aangegeven waarom de jeugdprofessional niet per e-mail in een discussie terecht wil komen. Het bericht zelf eindigt met de uitnodiging om telefonisch in contact te treden.
In het gesprek van 24 maart 2020 heeft de jeugdprofessional medegedeeld dat zij bij de rechtbank een verzoek ging indienen voor een 50/50 regeling. De jeugdprofessional heeft dit gesprek zorgvuldig en multidisciplinair voorbereid. Het gesprek is in aanwezigheid van de gedragswetenschapper gevoerd. Beide ouders hebben ook iemand meegenomen. De vader zijn advocaat en de moeder de medewerker van [de instelling]. Primair is stilgestaan bij de gevolgen van de spanningen tussen de ouders op de kinderen. Het proces om van een contactverbod naar een 50/50 regeling te gaan, is één van de kwetsbaarste momenten waar de GI tot dan toe mee te maken had. Juist ook omdat de mening van de kinderen, meer tijd doorbrengen met de moeder, niet overeen kwam met de visie van de vader. Pas later heeft de vader benoemd dat hij dit gesprek als vervelend heeft ervaren. De jeugdprofessional heeft hier empathisch op gereageerd en aangeboden het hier uitgebreider over te hebben. Het initiatief voor een gesprek komt niet van de vader. Ook reageert hij weinig tot niet op uitnodiging om (al dan niet samen met de moeder) in gesprek te gaan met de jeugdprofessional. Pas eind 2020 merkt de jeugdprofessional hier verbetering in.

4.3.3 Het College overweegt als volgt:
De vader heeft in dit klachtonderdeel verwezen naar eenmalige e-mail correspondentie van 1 en 2 april 2020 tussen zijn advocaat en de jeugdprofessional. Uit deze correspondentie blijkt volgens het College dat de jeugdprofessional begrip heeft geuit voor de emoties van de ouders en haar waardering heeft uitgesproken voor het stuk zorg dat de advocaat hierin verleent voor de vader. Daarnaast heeft de jeugdprofessional aangegeven dat zij zich in een aantal dingen die de advocaat in haar e-mail heeft geschetst, niet herkent. Om te voorkomen dat zij in per e-mail in een discussie belandt, heeft de jeugdprofessional aangeboden om, indien de advocaat dit wenst, telefonisch in contact te treden. Hiermee heeft zij geprobeerd de communicatie gaande te houden. Uit het dossier is niet gebleken of de advocaat op dit aanbod is ingegaan. Wel leest het College in de e-mail van 17 september 2020 (zoals is overgelegd bij het verweerschrift) dat de jeugdprofessional de advocaat bedankt voor de samenwerking. Zij schrijft hierover het volgende: “Dank voor de samenwerking… We hebben niet altijd op dezelfde lijn gezeten maar wel altijd het gesprek gaande gehouden. Mijn waardering daarvoor.” De advocaat heeft hier als volgt op gereageerd: “Dank u, ik beaam wat u zo mooi heeft verwoord”. Deze berichtgeving staat haaks op wat de vader de jeugdprofessional verwijt. Bovendien kan op basis van eenmalige correspondentie niet worden geconcludeerd dat de jeugdprofessional geen moeite heeft gedaan om een constructieve manier van communiceren aan te gaan.

4.3.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1. De jeugdprofessional heeft onvoldoende gekeken naar de veiligheid van de kinderen.

Toelichting:
De vader maakt zich ernstige zorgen over de rol van de nieuwe partner van de moeder in het leven van de kinderen en zijn voorbeeldfunctie als mede-opvoeder. De vader heeft deze zorgen vanaf het begin van de relatie geuit. De nieuwe partner heeft een strafrechtelijk verleden. De vader verwijst hiervoor naar een vonnis van de meervoudige strafkamer uit 2013. Op 5 juni 2018 heeft een getuige een verklaring aan de vorige jeugdbeschermer gestuurd, waarin vervelende ervaringen met de nieuwe partner van de moeder zijn geuit. Deze getuigenverklaring is onderdeel van het dossier bij de GI, de vader gaat er dan ook van uit dat de jeugdprofessional dit heeft gelezen. Ook de familie van de vader en de moeder hebben hun zorgen gedeeld, onder andere op 8 juli 2019 met de teamleider van de jeugdprofessional. Op 12 maart 2019 heeft de Operationeel Specialist Districts Recherche kwetsbare doelgroepen een e-mail aan de jeugdprofessional gestuurd. Hierin staat beschreven dat hij het vermoeden heeft dat de nieuwe partner de moeder opstookt, op haar in praat en daarnaast ook agressief gedrag vertoont. Toch hebben al deze zorgen er niet toe geleid dat er een onderzoek is gekomen naar de nieuwe partner van de moeder. De vader betreurt het ook dat de jeugdprofessional hierdoor onvoldoende zicht heeft op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen als zij bij de moeder zijn en hierdoor haar rol als jeugdbeschermer onvoldoende heeft uitgevoerd.

4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De zorgen van de vader waren goed bekend bij de jeugdprofessional. De zorgen vormen een rode draad in deze casus en zijn dan ook serieus genomen. De jeugdprofessional bestrijdt dat er geen onderzoek is gedaan. Al in het rapport van de RvdK uit 2017 wordt melding gemaakt van de aantijgingen, maar niet van antecedenten. De GI heeft tot twee keer toe een antecedentenonderzoek verzocht. De vader lijkt er aan voorbij te gaan dat de uitkomsten hiervan zijn gelijk niet bevestigen en bovenal geen aanleiding bieden om over de veiligheid van de kinderen anders te moeten oordelen. Ook de rechter heeft aan de vader gevraagd of hij concreet kan aangeven welke zorgen hij heeft en hoe dit kan worden vertaald naar de opvoeding van de kinderen. In dit kader is de nieuwe partner ook gehoord als informant. Dit heeft niet tot een ander rechterlijk oordeel geleid. De GI houdt ook rekening met het verleden van de nieuwe partner. Het enkele feit dat sprake is van een strafrechtelijke veroordeling, betekent niet dat de veiligheid van de kinderen in het geding is. Bovendien draagt de moeder als opvoeder en ouder met gezag de eindverantwoordelijkheid voor de beslissingen die zij maakt als de kinderen in haar opvoedomgeving zijn. Over de opvoedvaardigheden van de moeder bestaan weinig twijfels. Waar wel continue zorg over bestaat, is de invloed van de voortdurende strijd op de kinderen en de emotionele beschikbaarheid van de vader voor de kinderen. De jeugdprofessional wijst er verder op dat de GI, mede ter tegemoetkoming aan de vader, de ouders en de nieuwe partner wilde aanmelden voor een NIFP onderzoek. De moeder en de nieuwe partner hebben aangegeven hieraan mee te willen doen. Het heeft heel veel tijd gekost om de vader hiervoor gemotiveerd te krijgen en een overeenkomst te bereiken over de vraagstelling. Mede dankzij de tussenkomst van zijn advocaat is dit gelukt. De uitkomst wordt over enkele maanden verwacht. De jeugdprofessional hoopt voor de vader dat er een definitief antwoord komt op de vraag naar de veiligheid van de kinderen in de opvoedomgeving bij de moeder en haar nieuwe partner.

4.4.3 Het College overweegt als volgt:
Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de vader aangegeven dat hij meermaals informatie met betrekking tot de veiligheid van de kinderen bij de jeugdprofessional heeft aangedragen, maar dat hij zich hierin niet serieus genomen voelt. Ook in het verweerschrift van de jeugdprofessional in deze procedure, wordt volgens de vader weer in twijfel getrokken of de nieuwe partner strafrechtelijk is veroordeeld. Het is de vader niet duidelijk op welke manier hier rekening mee wordt gehouden, waardoor hij over dit onderwerp steeds aan de bel bij de jeugdprofessional blijft trekken. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat de rechter meermaals heeft vastgesteld dat de door de vader geuite zorgen over de veiligheid van de kinderen niet met voldoende bewijs is onderbouwd. Ook de bijzonder curator heeft bevestigd dat er geen gevaar is voor de kinderen. Desondanks blijft de jeugdprofessional de ongerustheid van de vader serieus nemen, zo heeft zij het zeden antecedentenonderzoek aangevraagd en om een NIFP onderzoek verzocht, waarvan de uitkomsten in juli 2021 worden verwacht. Wat betreft het strafrechtelijk verleden van de nieuwe partner ziet de jeugdprofessional in het slechtste geval zorgen rondom economische delicten, maar dit hoeft niet schadelijk te zijn voor de kinderen. De moeder is mede-hoofdopvoeder en zij draagt hierin ook haar eigen verantwoordelijkheid.

Het College heeft begrip voor de zorgen van de vader omtrent de veiligheid van de kinderen en betreurt het dat hij zich hierin niet serieus genomen voelt. Het College ziet echter dat de jeugdprofessional wel geacteerd heeft op de zorgen die de vader heeft geuit, middels het aanvragen van het zeden antecedentenonderzoek en het NIFP onderzoek. Daarnaast heeft zij zich hierin steeds toetsbaar opgesteld, in die zin dat de zorgen van de vader steeds naar voren zijn gekomen in de procedures bij de rechtbank. Het College is dan ook van oordeel dat de jeugdprofessional binnen de mogelijkheden van haar functie als jeugdbeschermer heeft gedaan wat van haar verwacht wordt om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

4.4.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5  De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 11 augustus 2021 aan partijen toegezonden

mevrouw mr. S.C. van Duijn                                                       mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter                                                                                     secretaris