College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Berisping met openbaarmaking | zaaknummer: 19.265Ta

De jeugdprofessional heeft de tuchtnorm van artikel 3.1 sub b van het Tuchtreglement geschonden. Haar handelen, ookal heeft zij dit in privé verricht, heeft zijn weerslag gehad op het vertrouwen in de beroepsgroep.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

Mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,

mevrouw M.L.F. Grijseels, lid-beroepsgenoot,

Mevrouw D. de Gelder, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[Moeder], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 9 augustus 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [naam gemachtigde], rechtskundig adviseur.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 9 augustus 2019;
  • het verweerschrift ontvangen op 24 september 2019;
  • de aanvullingen op het klaagschrift ontvangen op 8 november 2019 en 22 november 2019;
  • de aanvulling op het verweerschrift ontvangen op 8 november 2019.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 22 november 2019 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigde. De jeugdprofessional heeft ter zitting ingestemd met het toelaten van de aanvulling op het klaagschrift van 22 november 2019.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd.

2     De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2007 en de zoon in 2009. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de kinderen.

2.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn in 2013 uit elkaar gegaan en zijn sinds 2015 formeel gescheiden. De kinderen wonen bij de moeder.

2.3 De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 november 2016 de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

2.4 De gecertificeerde instelling [GI1] in [locatie], hierna te noemen: [GI1], heeft tot 1 december 2018 de ondertoezichtstelling uitgevoerd. Sinds 1 december 2018 voert [GI], hierna te noemen: de GI, de ondertoezichtstelling uit.

2.5 Het NIFP heeft op verzoek van de rechtbank een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld over de persoon van en de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Het rapport is gedateerd op 28 december 2018.

2.6 De jeugdprofessional is werkzaam als jeugdzorgwerker bij [GI1] in [plaats]. Zij heeft daarnaast een eigen bedrijf dat training, coaching en advies geeft aan kinderen, jongeren, volwassenen en bedrijven. Zij is bevriend met de vader en ondersteunt hem.

2.7 Bij beschikking van 17 december 2014 is een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld. Bij beschikking van 25 september 2017 is deze zorgregeling gewijzigd en heeft de rechter bepaald dat de kinderen één keer per veertien dagen begeleide omgang hebben met de vader. De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 juli 2019 een voorlopige zorgregeling vastgelegd waarbij de kinderen eerst tweemaal van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met zaterdagmiddag 17.00 uur bij de vader zijn. Daarna zou de regeling worden uitgebreid.

2.8 Bij beschikking van 29 augustus 2019 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de zoon bij de vader verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 11 september 2019 heeft de kinderrechter de uithuisplaatsing uiterlijk 19 september 2019 of zoveel eerder opgeheven.

2.9 De GI heeft op 4 november 2019 de rechtbank, vooruitlopend op de zitting van 22 november 2019, verzocht om een voorlopige voorziening die inhoudt dat de omgang tussen de vader en de zoon wekelijks onder begeleiding voor de duur van drie uur plaatsvindt. De vader beroept zich op zijn recht op onbegeleide omgang.

2.10 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

Het College toetst het handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

Het college begrijpt de klachten zo dat klachtonderdelen 1 tot en met 10 het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional betreffen en dat klachtonderdeel 11 het handelen van de jeugdprofessional in privé betreft. Omdat de jeugdprofessional betwist dat zij beroepsmatig heeft gehandeld in deze zaak zal dat eerst worden beoordeeld.

4.1 Klachtonderdelen 1 tot en met 10

4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de integriteit en het vertrouwen van het beroep van de jeugd- en gezinsprofessional heeft geschonden. De jeugdprofessional werkt als jeugdzorgwerker bij de [GI1] en heeft een eigen bedrijf dat onder meer ouders begeleidt bij een ondertoezichtstelling. Zij verleent diensten aan de vader terwijl zij heeft geweten of redelijkerwijs heeft kunnen weten dat [GI1] eerder de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft uitgevoerd. Het past een goede jeugd- en gezinsprofessional niet om diensten aan de vader, een voormalig cliënt van [GI1], te verlenen terwijl [GI1] eerder belast was met een ondertoezichtstelling van de kinderen. Zij heeft ook moeten weten dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling door [GI1] tot conflicten heeft geleid. Voorts verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij haar werkzaamheden heeft verricht zonder zich bij de moeder bekend te maken. Zij heeft ook zonder medeweten van de moeder gesproken met de kinderen en is aanwezig geweest bij het terugbrengen van de kinderen van de vader naar de moeder. Verder heeft de jeugdprofessional volgens de moeder deelgenomen aan gesprekken met derden over de kinderen, heeft zij de meerzijdige partijdigheid geschonden en heeft zij de aspecten van huiselijk geweld niet bij haar handelen en afwegingen betrokken. Zij heeft gehandeld in strijd met de vertrouwelijkheid en heeft correspondentie voor de vader opgesteld als zou dit door hemzelf zijn opgesteld. Tot slot heeft zij in de door haar opgestelde correspondentie diskwalificerende opmerkingen over de moeder gemaakt.

4.1.2 De jeugdprofessional voert aan dat zij en de vader goede vrienden van elkaar zijn. Zij is op geen enkele manier, ook niet via haar eigen bedrijf, beroepsmatig betrokken bij het gezin van de moeder. Zij ondersteunt de vader als privépersoon. [GI1] weet hiervan en is akkoord. De jeugdprofessional heeft geen inzage in de dossiers van [GI1] in [locatie].

4.1.3 Zoals eerder overwogen begrijpt het College de klacht zo dat de klachtonderdelen 1 tot en met 10 enkel betrekking hebben op het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional en oordeelt hierover als volgt. De jeugdprofessional heeft haar stelling dat zij niet beroepsmatig betrokken is, onderbouwd met bijlagen. Het lag op de weg van de moeder om haar stelling dat de jeugdprofessional beroepsmatig heeft gehandeld (nader) te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarom is niet komen vast te staan dat de jeugdprofessional vanuit haar bedrijf of vanuit [GI1] diensten heeft verleend aan de vader. De klachtonderdelen 1 tot en met 10 zijn dus ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 11

4.2.1 De moeder stelt zich in dit klachtonderdeel subsidiair op het standpunt dat het verwijtbaar handelen van de jeugdprofessional dat benoemd is in de klachtonderdelen 2 tot en met 10, valt onder artikel 3.1 sub b van het Tuchtreglement.

4.2.2 Het College overweegt het volgende. Artikel 3.1 sub b van het Tuchtreglement luidt als volgt: ‘De jeugdprofessional is onderworpen aan de algemene tuchtnorm. Deze tuchtnorm wordt geschonden indien sprake is van: elk ander dan onder a. bedoeld handelen dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk jeugdprofessional betaamt’.

Handelingen van een jeugdprofessional in de privésfeer vallen in beginsel niet onder het tuchtrecht. Dit is anders als het privé handelen niet los gezien kan worden van het beroep van jeugdprofessional en dit handelen voldoende weerslag heeft op het belang van een individuele cliënt, het vertrouwen in de beroepsgroep of het jeugddomein. De eisen die hieraan worden gesteld zijn hoog. Het staat een jeugdprofessional dus in beginsel vrij om privé familie en/of vrienden te ondersteunen en te adviseren op het terrein van het jeugddomein. Hierbij dient hij of zij zich echter wel bewust te zijn van de professionele standaard en het mogelijke effect van zijn of haar handelen op de beroepsgroep in zijn geheel. Het beroep van een jeugdprofessional brengt een maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee dat verweven is met de handelingen van een jeugdprofessional als privépersoon. Indien een jeugdprofessional zijn kennis en expertise inzet als privépersoon dient hij of zij zich bewust te zijn van het feit dat dit een weerslag kan hebben op de gehele beroepsgroep. Het College zal aan de hand van de handelingen van de jeugdprofessional die zijn genoemd onder de klachtonderdelen 1 tot en met 10 bezien of de tuchtnorm van artikel 3.1 sub b van het Tuchtreglement is geschonden.

4.2.3 Vast staat dat de jeugdprofessional zich niet bekend heeft gemaakt aan de moeder, terwijl wel zichtbaar en kenbaar was voor de moeder dat de vader door de jeugdprofessional werd bijgestaan. Het is begrijpelijk dat de moeder het als bedreigend heeft ervaren toen zij erachter kwam dat degene die de vader bijstond een jeugdprofessional is die in dienst is van [GI1]. Desgevraagd heeft de jeugdprofessional aangegeven dat zij zich dat kan voorstellen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional gelet op het feit dat zij werkzaam is bij [GI1] en de ondertoezichtstelling tot 1 december 2018 werd uitgevoerd door [GI1], direct bij moeder bekend had moeten maken wie zij was en in welke hoedanigheid zij de vader bijstond. Dat de ondersteuning plaats heeft gevonden in het kader van parallel ouderschap doet hier niet aan af. Zij had hier autonoom een keuze in moeten maken en de keuze niet enkel moeten overlaten aan de jeugdbeschermers van de GI, zoals zij stelt te hebben gedaan.

4.2.4 Verder is niet in het geschil dat de jeugdprofessional vele malen aanwezig is geweest bij de overdracht van de kinderen. Zij heeft ook met de zoon gesproken terwijl zij de moeder niet gevraagd heeft om toestemming hiervoor. Dat het gesprek van korte duur was, doet hier niet aan af. Ter zitting heeft de jeugdprofessional aangegeven dat zij de zoon heeft gevraagd hoe de omgang was gegaan. Als jeugdprofessional hoort zij te weten dat een dergelijke vraag gelet op de omstandigheden en de spanningen rondom de omgang geen “luchtige” vraag was, zoals zij stelt. Ook toen bleek dat moeder niet wilde dat de jeugdprofessional bij de overdracht aanwezig was, is zij hiermee doorgegaan en zij is pas gestopt toen zij zelf onrust bij de kinderen signaleerde en deze momenten beladen vond worden.

4.2.5 Voorts heeft de jeugdprofessional niet weersproken dat zij zonder toestemming van de moeder aanwezig is geweest bij gesprekken op school, bij afspraken met een orthopedisch centrum en zeswekelijkse gesprekken met de vader en de jeugdbeschermers van de GI over de kinderen. De frequentie van haar aanwezigheid bij dergelijke gesprekken lijkt meer op die van een zeer betrokken professional dan die van iemand die privé iemand ondersteunt. Verder is niet in het geding dat de jeugdprofessional in gesprekken heeft benoemd dat zij jeugdprofessional is. De jeugdprofessional had zich ervan bewust moeten zijn dat hieraan een bepaald gezag kan worden ontleend, waardoor zij door de gesprekspartners niet (alleen) gezien zou worden als een persoon uit het netwerk van vader die hem ondersteunt.

4.2.6 Verder stelt het College vast dat de rol van de jeugdprofessional is verschoven. Zij heeft zich in eerste instantie gericht op de ondersteuning van de vader en het centraal stellen van de kinderen maar heeft in een later stadium, nadat de zorgen over de kinderen toenamen en de omgang tussen de vader en de zoon is aangepast, stelling genomen tegen de moeder zonder hoor en wederhoor toe te passen. De jeugdprofessional heeft in haar verweerschrift veelvuldig uit het NIFP rapport geciteerd en selectief stukken gebruikt die uit de context zijn gehaald. Een jeugdprofessional moet zich ervan bewust zijn dat een dergelijk rapport in samenhang met alle overige omstandigheden moet worden gelezen. Zij heeft een eigen conclusie getrokken uit het rapport en zich op basis daarvan een mening gevormd over moeder die zij niet alleen in haar verweerschrift heeft geuit maar ook in een stuk dat de advocaat van de vader in een gerechtelijke procedure heeft ingebracht en dat door de moeder in deze procedure is overgelegd. Het College kan zich voorstellen dat de jeugdprofessional mee is gegaan met de visie van de vader die het niet eens was met de aangepaste omgangsregeling maar dat betekent niet dat de jeugdprofessional zich ongenuanceerd over de moeder mag uitlaten, waarbij zij selectief uit een rapport citeert en zonder dat hoor en wederhoor is toegepast.

4.2.7 Het College is van oordeel dat het handelen van de jeugdprofessional als hiervoor beschreven, in onderling verband bezien, in strijd is met hetgeen een behoorlijk jeugdprofessional betaamt. De jeugdprofessional heeft bij de ondersteuning van de vader haar kennis en expertise als jeugdprofessional ingezet, waarbij zij elementaire beroepsnormen niet in acht heeft genomen en niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Voorts heeft zij zich niet aan de moeder bekend gemaakt. Ook is zij zonder toestemming van de moeder bij de overdracht van de kinderen aanwezig geweest en heeft zij gesproken met de zoon. Verder is zij zonder toestemming van de moeder aanwezig geweest bij gesprekken over de kinderen. Tot slot heeft zij stelling genomen tegen de moeder door zich ongenuanceerd over haar uit te laten en heeft zij selectief uit een rapport geciteerd zonder hoor en wederhoor toe te passen. Dat alles bij elkaar opgeteld, maakt dat dit handelen, ook al heeft zij dit in privé verricht, zijn weerslag heeft gehad op het vertrouwen in de beroepsgroep.

4.2.8. Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel weegt het College zwaar mee dat de jeugdprofessional bij [GI1] werkt en op de website van haar eigen bedrijf aangeeft dat zij geen ondersteuning biedt aan cliënten van [GI1] terwijl zij privé de vader, als voormalig cliënt van [GI1], direct na de overdracht van de ondertoezichtstelling naar de GI ondersteunt. Hoewel de jeugdprofessional heeft erkend dat zij begrijpt dat haar betrokkenheid in deze omstandigheden voor de moeder bedreigend is geweest, heeft zij niet getoond dat zij zich bewust is van de invloed van haar eigen handelen op anderen. Op het moment dat bij de moeder bekend werd dat de jeugdprofessional als jeugdbeschermer werkzaam was en duidelijk werd dat de moeder grote bezwaren had tegen de betrokkenheid van de jeugdprofessional, is zij de vader blijven steunen terwijl zij had moeten concluderen dat haar ondersteuning niet meer passend was. Zij heeft niet op haar handelen gereflecteerd. Ook ter zitting heeft zij er geen blijk van gegeven in te zien dat zij heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk jeugdprofessional betaamt. Zij biedt de vader nog steeds ondersteuning en zij neemt steeds meer stelling tegen moeder in. Dit alles overwegende acht het College het passend en geboden om aan beklaagde de maatregel van berisping op te leggen, met openbaarmaking van deze maatregel.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart klachtonderdelen 1 tot en met 10 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 11 gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op een maatregel van een berisping met openbaarmaking van deze maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 3 januari 2020 aan partijen toegezonden.

 

mevrouw mr. M. Fiege                                                                    mevrouw mr. A.C. Veerman

voorzitter                                                                                            secretaris