College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Waarschuwing | zaaknummer: 19.113Ta

De jeugdprofessional heeft de moeder tijdens een gesprek niet correct bejegend. Ook is het plan van aanpak te laat opgesteld.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,

mevrouw H.W. Kamphof, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[naam], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 14 mei 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[naam], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [functie] bij [naam instelling], hierna te noemen: de instelling.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. J.J. Stobbe, werkzaam als advocaat in Utrecht.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. S. Dik, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 14 mei 2019;
  • het verweerschrift ontvangen op 4 oktober 2019.

1.2 Door omstandigheden aan de zijde van de jeugdprofessional is de zaak voor een langere periode aangehouden. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden. Hierbij is de teammanager van de jeugdprofessional als toehoorder aanwezig geweest.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd.

2     De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft een meerderjarige dochter, geboren in 1998, en een destijds minderjarige zoon, geboren in 2001.

2.2 De moeder en de vader van de kinderen, zijn sinds 2006 gescheiden. De dochter woont bij de vader, de zoon woonde om de week bij de vader of de moeder.

2.3 In november 2016 heeft de politie de moeder thuis bezocht nadat een vriendin haar zorgen had geuit. De politie heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis die het gezin op 11 april 2017 heeft aangemeld bij de instelling.

2.4 De jeugdprofessional is van 30 juli 2017 tot en met november 2018 in het vrijwillig kader bij het gezin betrokken geweest.

2.5 Op 16 oktober 2017 heeft de jeugdprofessional telefonisch contact opgenomen met de moeder. De jeugdprofessional had van de vader gehoord dat de zoon overstuur naar de vader is gegaan nadat hij de avond ervoor ruzie met de moeder zou hebben gehad. Volgens de moeder is er geen ruzie geweest. Sindsdien woont de zoon bij de vader en hebben de moeder en de zoon geen contact met elkaar.

2.6 De jeugdprofessional heeft de moeder in het hiervoor genoemde telefoongesprek uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek met de vader in aanwezigheid van de jeugdprofessional. Dat gesprek heeft op 19 oktober 2017 plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is de jeugdprofessional boos geworden op de moeder. De jeugdprofessional heeft onder andere met haar hand op de tafel geslagen en heeft gezegd dat zij ‘niet te kakken gezet wilde worden’. Ook heeft de jeugdprofessional de zoon uit de les gehaald om hem telefonisch om een toelichting te vragen.

2.7 Op 30 november 2017 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de teammanager. Op 13 december 2017 is een verslag van het bemiddelingsgesprek naar de moeder gestuurd.

2.8 De moeder heeft op 12 oktober 2018 twee klachten ingediend bij de klachtencommissie van de instelling. Deze klachten zijn identiek aan de klachten die de moeder aan het College heeft voorgelegd. De klachtencommissie heeft op 4 februari 2019 de klachten deels gegrond verklaard. De bestuurder heeft in een reactie op 21 februari 2019 geschreven dat zij zich kan vinden in de uitspraak van de klachtencommissie en heeft excuses aangeboden.

2.9 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 De jeugdprofessional is tijdens zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer gewisseld (zie 2.9). Op grond van de kamer waarin een jeugdprofessional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Gelet hierop dient in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional te worden gelezen, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden vanwege de samenhang gezamenlijk besproken en beoordeeld. De klacht en het verweer worden zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.

4.1 Klachtonderdelen 1 en 2

4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional in de eerste plaats dat zij haar macht heeft misbruikt met verbaal geweld, bedreigingen en intimidatie waardoor de moeder en de zoon van elkaar zijn verwijderd. Tijdens het onder 2.5 genoemde bemiddelingsgesprek heeft zij zich agressief en onbehoorlijk gedragen en heeft zij in harde bewoordingen gemeld dat de zoon bij de vader zou blijven. De jeugdprofessional heeft tijdens dit gesprek zonder toestemming van de moeder de zoon uit de les laten halen zodat hij telefonisch een verklaring af kon leggen over de gebeurtenis op 16 oktober 2017. De jeugdprofessional heeft ook besloten dat de moeder de zoon niet mag zien terwijl zij deze bevoegdheid niet heeft.

In de tweede plaats verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij onzorgvuldig en nalatig is geweest bij het tot stand komen van het gezinsplan. Zij heeft het gezinsplan na ruim een jaar toegestuurd terwijl het binnen zes weken gereed had moeten zijn. De jeugdprofessional heeft niet voldaan aan het verzoek van de moeder om te evalueren en een eindgesprek te voeren. Ook zijn er geen gespreksverslagen en bevindingen van het gezinsteam. De moeder is verder van mening dat zij ondanks haar verzoeken niet is betrokken bij het gezinsplan of de eindrapportage. Er staan onwaarheden in en opmerkingen en toelichtingen van de moeder ontbreken terwijl zij de jeugdprofessional en de leidinggevende heeft gevraagd om betrokkenheid en inzage bij het tot stand komen van het dossier.

4.1.2 De jeugdprofessional betwist dat zij zich zou hebben schuldig gemaakt aan machtsmisbruik en verbaal geweld. Het is juist dat de jeugdprofessional tijdens het gesprek op 19 oktober 2017 naar aanleiding van het gedrag van de moeder met haar hand op de tafel heeft geslagen en heeft gezegd dat zij ‘niet te kakken gezet wilde worden’. De jeugdprofessional erkent dat zij in deze situatie niet adequaat heeft gereageerd. Zij had haar geduld niet moeten verliezen en een andere strategie moeten kiezen. Zij realiseert zich dat, ziet het als een leerpunt en neemt het mee in haar huidige werkzaamheden. Zij heeft tijdens het bemiddelingsgesprek op 30 november 2017 hiervoor haar excuses aangeboden. Zij betwist dat zij tegen de moeder heeft gezegd dat de zoon voorlopig bij de vader zou verblijven. De jeugdprofessional heeft tijdens het gesprek op 19 oktober 2017 gezegd dat er eerst een gesprek zou moeten plaatsvinden tussen de moeder en de zoon. Mogelijk is de toonzetting van de jeugdprofessional te stellig geweest.

Het gezinsplan is niet binnen zes weken opgesteld omdat het niet gelukt is om van de moeder de benodigde informatie te verkrijgen. Na het gesprek in oktober 2017 heeft de moeder iedere vorm van contact met de jeugdprofessional afgehouden zodat het gezinsplan niet kon worden aangevuld. De moeder heeft zich uitsluitend gericht tot de leidinggevende van de jeugdprofessional waardoor er geen gelegenheid was om relevante informatie met de moeder over het gezinsplan uit te wisselen. De jeugdprofessional heeft diverse malen met de moeder gesproken, maar het lukte niet om met haar over de inhoud van de problemen te spreken. In het onder 2.7 genoemde bemiddelingsgesprek is onder meer afgesproken dat de jeugdprofessional samen met een collega in gesprek zou gaan met de moeder om de informatie over het gezinsplan alsnog te verzamelen. De moeder is niet op de uitnodiging ingegaan. De jeugdprofessional betwist dan ook dat zij niet onpartijdig heeft gehandeld. Zij betwist ook dat er onjuistheden en onwaarheden in het gezinsplan staat. De werkwijze bij de instelling is dat er geen separate gespreksverslagen worden opgemaakt maar dat hetgeen wordt besproken, wordt verwerkt in het gezinsplan. De bevindingen van het team, waaronder de kernbeslissing om de zaak af te sluiten, worden hier ook in verwerkt. De moeder heeft geen verzoek tot inzage dan wel evaluatie aan de jeugdprofessional gericht.

4.1.3 Het College overweegt het volgende.

Nu de jeugdprofessional heeft erkend dat zij tijdens het gesprek op 19 oktober 2018 de moeder niet correct heeft bejegend, is dit gedeelte van de klacht gegrond. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional heeft in strijd gehandeld met artikel E (respect) en artikel D (vertrouwen in de beroepsgroep) van de Beroepscode. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht toegelicht dat zij geen goed gevoel had overgehouden aan het gesprek. De jeugdprofessional heeft willen begrijpen wat de oorzaak was van het feit dat zij boos was geworden en heeft deze casus ingebracht als rollenspel in het team hetgeen getuigt van een professionele opstelling. Mogelijk was het voor de samenwerking met de moeder helpend geweest als de jeugdprofessional met de moeder had gecommuniceerd over de acties die zij na het gesprek heeft ondernomen, waaronder het rollenspel. De jeugdprofessional heeft echter naar het oordeel van het College de correcte stappen genomen door op haar handelen te reflecteren, de moeder schriftelijk excuses aan te bieden en met de moeder op 30 november 2018 een bemiddelingsgesprek te voeren.

Op grond van artikel 4.1.3 lid 5 van de Jeugdwet wordt binnen zes weken een plan opgesteld. De jeugdprofessional heeft erkend dat het gezinsplan niet binnen zes weken is opgesteld. Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek maakt het College op dat de jeugdprofessional aan de moeder heeft uitgelegd dat de jeugdprofessional van de moeder bepaalde informatie nodig had in de analysefase om het gezinsplan te kunnen opstellen en dat de jeugdprofessional samen met een collega met de moeder hierover in gesprek zou gaan. Nadat de jeugdprofessional de moeder op 9 januari 2018 had gemaild voor een afspraak, heeft de moeder in een e-mail van 12 januari 2018 laten weten dat zij de behandeling van de klacht tegen de jeugdprofessional wilde afwachten. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional vanaf dat moment het gezinsplan moest opstellen. Het enkele feit dat de moeder geen informatie heeft verstrekt, zoals de jeugdprofessional heeft gesteld, is geen reden om het gezinsplan niet op te stellen. Het is in de praktijk gebruikelijk dat een jeugdprofessional in een dergelijk geval een conceptgezinsplan opstelt, dat opstuurt en de ouder(s) om een reactie vraagt. Uit het verweerschrift maakt het College op dat de jeugdprofessional het dossier met het gezinsplan in september 2018 in een casuïstiekbespreking heeft ingebracht en dat het team akkoord is gegaan met de afsluiting van het dossier onder de voorwaarde dat het gezinsplan zou worden aangevuld.

Het College is van oordeel dat de periode van januari 2018 tot en met september 2018 voor het opstellen van een gezinsplan te lang is. Een gezinsplan biedt niet alleen voor de moeder maar ook voor de zoon en voor de vader handvatten en structuur aan de hulpverlening voor een in tijd afgebakende periode. Daarnaast hanteert de instelling de werkwijze dat gespreksverslagen en de bevindingen van het team worden verwerkt in het gezinsplan. De verslaglegging heeft niet plaatsgevonden conform de beroepsstandaard zodat artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode is geschonden. Dit gedeelte van de klachtonderdelen is gegrond.

Uit de brief en de e-mail van de gemachtigde van de moeder van 20 juli 2018 en 23 juli 2018 waarin zij verzoekt om een evaluatie en een eindgesprek en de e-mail die de moeder op 24 juli 2018 naar de leidinggevende heeft gestuurd, maakt het College op dat de verzoeken niet gericht waren aan de jeugdprofessional maar aan haar leidinggevende. Daarnaast blijkt uit de door de moeder overgelegde brief van 21 februari 2019 dat de moeder niet de jeugdprofessional maar de leidinggevende heeft verzocht om inzage in het dossier. Dit gedeelte van de klachtonderdelen is ongegrond.

4.1.4 Het College verklaart de klachtonderdelen deels gegrond en deels ongegrond.

4.2 Conclusie

4.2.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdelen 1 en 2 deels tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De normen uit artikel E (respect), artikel D (vertrouwen in de beroepsgroep) en artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode zijn geschonden.

Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel overweegt het College in de eerste plaats dat de jeugdprofessional passende acties heeft ondernomen om lering te trekken uit de wijze waarop het gesprek dat op 19 oktober 2017 is verlopen. Het College concludeert dat de jeugdprofessional zich na dat gesprek professioneel heeft opgesteld en dat zij heeft gereflecteerd op haar handelen. De jeugdprofessional heeft in de tweede plaats het gezinsplan te laat opgesteld. Het is begrijpelijk dat de jeugdprofessional het gezinsplan niet binnen zes weken af had en dat, gezien de ontwikkelingen in deze casus, het opstellen van het gezinsplan tot uitstel heeft geleid. Echter, de termijn van januari tot en met september 2018 is te lang en dat valt de jeugdprofessional tuchtrechtelijk te verwijten.

Dit alles overwegende acht het College het passend en geboden om aan de jeugdprofessional een maatregel van waarschuwing op te leggen.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart klachtonderdelen 1 en 2 deels gegrond en deels ongegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.

Aldus gedaan door het College en op 27 februari 2020 aan partijen toegezonden.

 

mevrouw mr. S.C. van Duijn                                                          mevrouw mr. A.C. Veerman

voorzitter                                                                                             secretaris