College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.163Ta en 20.164Ta

De jeugdbeschermer heeft na het gesprek van 3 maart 2020 onvoldoende adequaat gehandeld om de overeenstemming dan wel instemming te zoeken met de moeder over de in te zetten hulp- en dienstverlening

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige gevoegde zaken beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

in zaaknummer 20.163Ta over het door:

[Klager], klager, hierna te noemen: de minderjarige, wonende te [woonplaats],

op 1 mei 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, tot juli 2020 werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI] [locatie], hierna te noemen: de GI,

in zaaknummer 20.164Ta over het door:

[Klaagster], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 1 mei 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, tot juli 2020 werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI] [locatie], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T.S.A. Kloos.

De minderjarige wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. W.G. ten Have, werkzaam als advocaat te Winschoten.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. P.C. Schutte, werkzaam als advocaat te Winschoten.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A. Meijers, werkzaam als jurist bij &jeugd.

1 Het verloop van de procedures

1.1 Het College heeft in zaaknummer 20.163Ta kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 10 juni 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 31 juli 2020.

1.2 Het College heeft in zaaknummer 20.164Ta kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 10 juni 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 31 juli 2020.

1.3 De voorzitter heeft besloten op grond van artikel 8.8 van het Tuchtreglement, versie 1.3, de zaken met zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta gevoegd te behandelen vanwege de samenhang tussen de klachten. Op 14 augustus 2020 zijn partijen hierover geïnformeerd.

1.4 Op 14 december 2020 kon de mondelinge behandeling van de klachten met zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta niet doorgaan in verband met het landelijk aangescherpte COVID 19-beleid. Hierna heeft de voorzitter op grond van artikel 9 van de ‘Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona)’, versie 4 december 2020, hierna te noemen: de Tijdelijke regeling, besloten tot een digitale mondelinge behandeling van de klachten.

1.5 De digitale mondelinge behandeling van de klachten met zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021. In zaaknummer 20.163Ta waren aanwezig: de gemachtigde van de moeder (die ook waarnam voor de gemachtigde van de minderjarige), de jeugdprofessional en haar gemachtigde. In zaaknummer 20.164Ta waren aanwezig: de moeder, de jeugdprofessional en hun gemachtigden. Tevens is vanuit het bureau van SKJ een juridisch medewerker aanwezig geweest, [juridisch medewerker].

1.6 Na afloop van de digitale mondelinge behandeling van de klachten met zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing in beide zaaknummers over zes weken verstuurd wordt.

2 De feiten

Het College gaat in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta van de volgende feiten uit:

2.1 De minderjarige is geboren in 2003. De moeder en de vader van de minderjarige zijn uit elkaar. De vader van de minderjarige is niet (meer) betrokken bij de opvoeding van de minderjarige. Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de moeder.

2.2 De kinderrechter heeft op 24 november 2015 de minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.

2.3 In de periode maart 2016 tot en met april 2019 heeft de minderjarige in twee gezinshuizen en op een (gesloten) behandelgroep gewoond. Vanaf april 2019 woonde de minderjarige weer bij zijn moeder.

2.4 Vanaf juni 2019 is de jeugdprofessional namens de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarige. Tot eind januari 2020 werkte de jeugdprofessional hierbij samen met een collega.

2.5 In september 2019 is de minderjarige geplaatst op een woongroep van [de instelling 2]. [De instelling 2] is een instelling voor ambulante zorg, dagbesteding en wonen. Deze plaatsing was aanvankelijk met toestemming van de moeder en de minderjarige.

2.6 Op 7 november 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 24 november 2020. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.

2.7 Op 20 februari 2020 stond een gesprek gepland bij [de instelling]. [De instelling] is een instelling voor gesloten jeugdhulp. Dit gesprek kon niet doorgaan. Een nieuwe afspraak werd gepland voor 3 maart 2020. Bij dit gesprek waren aanwezig de minderjarige en zijn advocaat, de jeugdprofessional, een begeleider van [de instelling 2] en een gedragswetenschapper van [de instelling]. De moeder van de minderjarige was niet aanwezig bij het gesprek op 3 maart 2020.

2.8 Op 6 maart 2020 heeft de moeder via WhatsApp het volgende bericht gestuurd aan de jeugdprofessional: “Waarom heb ik die nieuwe dag niet doorgekregen? Kreeg te horen van advocaat [de minderjarige] dat er al een gesprek was geweest? Waarom wist ik er niet van?”
In reactie op dit bericht heeft de jeugdprofessional op 9 maart 2020 het volgende gestuurd: “Hallo, goed dat je appt. Ik heb je vorige week nog gebeld, maar kreeg je helaas niet te pakken. Ik zal je aan de mailwisseling toevoegen als er een nieuwe gepland wordt. Heb je van [de minderjarige] begrepen wat er besproken is?”

2.9 Op 11 maart 2020 wilde de jeugdprofessional in gesprek met de minderjarige. Omstreeks 15.23 uur had de jeugdprofessional via WhatsApp contact met de minderjarige. Een afspraak diezelfde dag bleek niet meer mogelijk. De jeugdprofessional en de minderjarige hebben toen afgesproken dat de jeugdprofessional op 12 maart 2020 om 12.00 uur naar de woongroep van [de instelling 2] zou komen om met hem in gesprek te gaan. Over de inhoud van dit gesprek heeft de jeugdprofessional aan de minderjarige, onder meer, bericht via WhatsApp: ‘Er zijn nu nieuwe dingen die ik met je wil bespreken’. De jeugdprofessional heeft de moeder via WhatsApp over het bovenstaande ook geïnformeerd en heeft haar uitgenodigd voor het gesprek op 11 en later 12 maart 2020.

2.10 Op 12 maart 2020 heeft de jeugdprofessional namens de GI aan de rechtbank verzocht om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp in het kader van de ondertoezichtstelling af te geven in verband met een acute onveiligheid voor zowel de minderjarige als zijn omgeving. Op diezelfde dag, aan het einde van de van de middag, heeft de kinderrechter de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier weken. Ter zake van het overige verzochte, namelijk het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige voor de duur van zes maanden, heeft de kinderrechter de zaak aangehouden.

2.11 Op 12 maart 2020 om 12.00 uur is de jeugdprofessional niet verschenen op de woongroep van [de instelling 2] voor de afspraak met de minderjarige. De jeugdprofessional en de minderjarige hebben hierover contact gehad via WhatsApp. Voor zover relevant zijn de volgende berichten gestuurd:

  • 13.21 uur, de minderjarige: “Hoe laat kom jij?”
  • 13.21 uur, de jeugdprofessional: “Tot hoe laat heb jij je gesprek met de leerplichtambtenaar?”
  • 13.31 uur, de minderjarige: “Die was een uur later dan de gesprek met jou.”
  • 13.56 uur, de minderjarige: “Nou waar blijf je je bent al 2 uur te laat. Heb meer te doen.”
  • 14.01 uur, de jeugdprofessional: “Dat klopt, als het te lang duurt mag je ook straks deze kant op komen.”
  • 14.04 uur, de minderjarige: “De afspraak gaat niet door, je bent al 2uur te laat. Als je verder nog een gesprek wilt moet mijn advocaat erbij zijn.”
  • 14.14 uur, de jeugdprofessional: “Op het moment dat je er niet meer bent en weg gaat voordat we in gesprek zijn geweest, dan zal je op de telex gezet worden met de kans dat de politie je oppakt. Je kunt dus beter even op me wachten.”

2.12 Op 27 maart 2020 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 27 maart 2020 tot uiterlijk 27 juli 2020.

2.13 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2015 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3 Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en het nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4 De klachten, het verweer en de beoordeling

4.1.1 Het klaagschrift in zaaknummer 20.163Ta omvat twee klachtonderdelen. Het klaagschrift in zaaknummer 20.164Ta is grotendeels identiek aan het klaagschrift in zaaknummer 20.163Ta en bevat eveneens twee klachtonderdelen. De toelichting bij klachtonderdeel twee is echter uitgebreid. De gelijkluidende klachtonderdelen worden één voor één besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden in beide zaaknummers zowel de klacht als het verweer zakelijk en samengevat weergegeven. Hierna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

4.1.2 De reikwijdte van de klachtonderdelen dient voor alle betrokkenen helder te zijn, inclusief de tuchtcolleges van SKJ. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klachtonderdelen zoals die zijn geformuleerd in de klaagschriften van zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta. Voor zover de moeder en of de gemachtigde van de moeder en de gemachtigde van de minderjarige tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klachten nieuwe aspecten of voorbeelden naar voren hebben gebracht, of de klachtonderdelen hebben uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.

4.2 Klachtonderdeel 1

4.2.1 In zaaknummer 20.163Ta verwijt de minderjarige de jeugdprofessional dat zij onvoldoende relevante informatie heeft verschaft aan hem en zijn moeder op 12 maart 2020. In zaaknummer 20.164Ta verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij onvoldoende relevante informatie heeft verschaft aan haar en de minderjarige op 12 maart 2020.

Toelichting op het klachtonderdeel in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta:
Op 12 maart 2020 had de minderjarige om 12.00 uur een afspraak met de jeugdprofessional op de woongroep van [de instelling 2]. De minderjarige was erg nerveus voor dit gesprek. De jeugdprofessional verscheen echter niet op het afgesproken tijdstip. Uiteindelijk was de jeugdprofessional om 16.00 uur bij de woongroep. Volgens de minderjarige met ondersteuning van drie politiewagens. In paniek heeft de minderjarige zich opgesloten in zijn kamer, waarna hij van twee hoog (zes meter) door het raam naar buiten is gesprongen. Vervolgens heeft de politie de minderjarige meegenomen, zonder dat uiteindelijk een gesprek met de jeugdprofessional heeft plaatsgevonden. Dit alles had voorkomen kunnen worden als de jeugdprofessional op voorhand eerlijk was geweest over het aanvragen van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp. Zij had de minderjarige dan ook kunnen informeren over het verloop van deze procedure, wat een spoedmachtiging inhoudt en over de duur hiervan, maar ook over de rol van de jeugdbescherming en zijn advocaat. De jeugdprofessional heeft het onnodige risico genomen dat de situatie uit de hand zou lopen door de minderjarige vier uur in spanning te laten zitten zonder enige wetenschap wat de reden was van het gesprek en te dreigen met een telex. Het bericht van de jeugdprofessional via WhatsApp op 11 maart 2020 ‘Er zijn nu nieuwe dingen die ik met je wil bespreken’ is bijzonder vaag. De wijze waarop op 12 maart 2020 met de minderjarige is omgegaan is laakbaar. De jeugdprofessional heeft hierbij volgens de minderjarige en zijn moeder gehandeld in strijd met de artikelen A (Jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen), F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) en H (Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker, hierna te noemen: de Beroepscode.

4.2.2 De jeugdprofessional voert in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta het volgende aan:
Op 11 maart 2020 wilde de jeugdprofessional in gesprek gaan met de minderjarige over het voornemen om een machtiging gesloten jeugdhulp aan te vragen in verband met de toenemende zorgen over hem. Aanvankelijk kon de jeugdprofessional de minderjarige telefonisch niet bereiken, omdat zij – naar later bleek – niet over het juiste telefoonnummer beschikte. Een afspraak diezelfde dag bleek niet meer mogelijk. Een afspraak werd gemaakt voor 12 maart 2020 om 12.00 uur. In de ochtend van 12 maart 2020 werd de jeugdprofessional door [de instelling 2] bericht dat de plaatsing van de minderjarige per diezelfde dag zou worden beëindigd. In de voorgaande nacht hadden zich opnieuw incidenten voorgedaan, waardoor de veiligheid van de minderjarige, zijn medebewoners en van het personeel niet langer kon worden gewaarborgd. In het hierop volgende overleg tussen de jeugdprofessional, haar praktijkbegeleider en de gedragswetenschapper van de GI is gekeken naar de risico’s en eventuele mogelijkheden om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp te voorkomen. Alle betrokkenen kwamen na dit overleg tot de conclusie dat een verzoek voor een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp de enige mogelijkheid was om de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving te waarborgen. De jeugdprofessional heeft aanvullend overlegd over de machtiging met een collega en de coördinator gesloten jeugdhulp. Op advies van deze coördinator heeft de jeugdprofessional bij de rechtbank onder de aandacht gebracht dat zij op diezelfde dag om 12.00 uur een afspraak had met de minderjarige en dat zij het van belang vond dat zij hem op dat moment duidelijkheid kon geven. In reactie hierop liet de rechtbank weten dat zij niet konden vertellen op welk moment de kinderrechter het verzoek zou kunnen beoordelen. Omdat het moment van de afspraak naderbij kwam, heeft de jeugdprofessional de minderjarige laten weten dat de afspraak van 12.00 uur niet kon doorgaan. Tevens heeft de jeugdprofessional contact opgenomen met de locatiemanager van [de instelling 2]. Zij heeft besproken dat de beoordeling door de rechtbank van het verzoek om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp op zich liet wachten. Voorts heeft zij de locatiemanager gevraagd hoe zij het gedrag van de minderjarige inschatte als hij vooraf zou worden ingelicht over het ingediende verzoek. De locatiemanager liet weten dat dit wat hun betreft niet wenselijk was. Naar aanleiding van dit overleg heeft de jeugdprofessional opnieuw contact gehad met de gedragswetenschapper van de GI en haar praktijkbegeleider. Zij hebben gezamenlijk besloten dat het onverantwoord was om de minderjarige vooraf in te lichten, zeker omdat de beslissing vanuit de rechtbank nog niet duidelijk was. De jeugdprofessional heeft getracht om de vragen van de minderjarige via WhatsApp zo goed als mogelijk te beantwoorden. Zij merkte dat de minderjarige duidelijkheid nodig had en dat het van belang was dat zij langs zou gaan bij de minderjarige. Nadat de minderjarige had aangegeven dat hij weg zou gaan bij [de instelling 2], heeft de jeugdprofessional hem er op gewezen dat zij hem op de telex zou moeten zetten als hij zou weglopen en bij niemand bekend was waar hij verbleef. De jeugdprofessional begrijpt dat de minderjarige dit als een dreigement heeft opgevat. Zij ziet het echter als haar plicht om hem erop te wijzen wat de gevolgen zijn van weglopen. Naar aanleiding van deze berichten heeft de jeugdprofessional opnieuw contact gezocht met een collega, de gedragswetenschapper van de GI en haar praktijkbegeleider. Wederom is besproken of het nodig was om de minderjarige op dat moment al in te lichten over het ingediende verzoek voor de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp. Gelet op het feit dat nog steeds geen duidelijkheid was gegeven door kinderrechter en de inschatting was dat de risico’s op agressie (verbaal en fysiek) en op weglopen groot waren, is opnieuw besloten om de minderjarige nog niet in te lichten. Ondertussen heeft de jeugdprofessional wederom contact gehad met de locatiemanager van [de instelling 2], die liet weten dat de minderjarige op dat moment redelijk ontspannen was. Ook heeft de jeugdprofessional contact opgenomen met de rechtbank met de vraag of er al duidelijkheid was omdat zij vond dat de spanning voor de minderjarige te veel was. Omstreeks 15.15 – 15.30 uur belde de rechtbank dat de kinderrechter het verzoek voor een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp had toegewezen. De jeugdprofessional heeft hierop [de instelling 2] geïnformeerd dat zij onderweg was naar de groep. De jeugdprofessional is met een collega en twee politieagenten naar de groep gegaan. In het geval van de minderjarige werd de aanwezigheid van de politie noodzakelijk geacht, omdat hij richting zowel de medebewoners, de groepsleiding als medewerkers van de GI al (verbale) agressie had laten zien. Tevens had de minderjarige eerder zijn weerstand tegen een gesloten plaatsing duidelijk kenbaar gemaakt en had hij gedreigd weg te lopen. Bij aankomst van de jeugdprofessional op de woongroep ging de minderjarige naar zijn kamer en draaide de deur op slot. Samen met de locatiemanager heeft de jeugdprofessional getracht de minderjarige ertoe te bewegen om de deur te openen en met haar in gesprek te gaan. Na zijn tas uit het raam te hebben gegooid, is de minderjarige uit het raam gesprongen en weggerend. Een straat verderop is hij tegengehouden door de politie. De jeugdprofessional heeft geprobeerd met hem een gesprek te voeren, maar dit was op dat moment feitelijk onmogelijk omdat hij aan het schelden en dreigen was. Hierop is de minderjarige overgebracht naar een instelling voor gesloten jeugdhulp. De jeugdprofessional heeft deze instelling telefonisch geïnformeerd over het feit dat de minderjarige uit het raam was gesprongen. De minderjarige zou bij aankomst gelijk naar de medische dienst worden gebracht voor lichamelijk onderzoek op eventuele verwondingen. Tevens heeft de jeugdprofessional het telefoonnummer van de moeder doorgegeven, zodat zij haar konden bellen na het onderzoek door de medische dienst. Hierna heeft de jeugdprofessional de moeder geïnformeerd over hetgeen was voorgevallen. Na het weekend heeft de jeugdprofessional telefonisch contact gezocht met de minderjarige. Door de maatregelen rondom het coronavirus was een bezoek aan hem niet meer mogelijk. De minderjarige wilde niet met de jeugdprofessional in gesprek. Vervolgens is met de begeleiding van de groep afgesproken dat de jeugdprofessional na een aantal dagen opnieuw zou bellen om de minderjarige uitleg te geven. Voorts blijkt volgens de jeugdprofessional uit haar WhatsAppgeschiedenis dat zij de moeder op 11 en 12 maart 2020 zo goed als mogelijk op de hoogte heeft gehouden. De jeugdprofessional heeft na de gesloten plaatsing eveneens verschillende keren telefonisch contact gehad met de moeder.
Naderhand heeft de jeugdprofessional gereflecteerd op de beslissingen die zijn genomen op 12 maart 2020. Die dag heeft de jeugdprofessional voor een dilemma gestaan over het tijdstip waarop zij de minderjarige zou informeren. Zij heeft daarbij verschillende keren overleg gezocht met haar collega, de gedragswetenschapper van de GI, de coördinator gesloten jeugdhulp en de locatiemanager van [de instelling 2]. Bij de genomen beslissingen stond het belang van de minderjarige steeds voorop. De jeugdprofessional heeft op die dag geen alternatief voor haar handelen gezien. Zij wilde geen onjuiste informatie verstrekken en/of liegen tegen de minderjarige, omdat de samenwerkingsrelatie daardoor ernstige schade zou oplopen. Ook na de sprong heeft zij gehandeld zoals van een jeugdprofessional mag worden verwacht door te regelen dat hij na aankomst bij de instelling voor gesloten jeugdhulp gelijk zou worden gezien door de medische dienst en door de moeder te informeren. De jeugdprofessional onderkent dat sprake is geweest van een uitermate ernstig incident, maar zij vindt dat zij naar eer en geweten heeft gehandeld en dat haar tuchtrechtelijk niets te verwijten valt.

4.2.3 Het College overweegt in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta als volgt:
In de ochtend van 12 maart 2020 is de jeugdprofessional geïnformeerd dat de plaatsing van de minderjarige op de woongroep van [de instelling 2] diezelfde dag zou worden beëindigd na nieuwe incidenten in de voorgaande nacht. Dit is niet betwist door de moeder en de minderjarige, waardoor het College dit als vaststaand aanneemt en constateert dat de situatie in de ochtend van 12 maart 2020 was veranderd ten opzichte van de situatie de dag daarvoor. In haar verweerschriften in zaaknummer 20.163Ta en 20.164Ta heeft de jeugdprofessional uitgebreid uiteengezet en toegelicht welke stappen zij op welk moment gedurende deze dag heeft genomen, zoals ook zakelijk en samengevat is weergegeven onder 4.2.2 van deze beslissing. Zo heeft de jeugdprofessional op meerdere momenten intern overleg gehad met haar praktijkbegeleider, een collega, de gedragswetenschapper van de GI en de coördinator gesloten jeugdhulp bij de GI. Daarnaast heeft zij meermaals contact gehad met de rechtbank en de locatiemanager van [de instelling 2]. Voorts heeft de jeugdprofessional ook haar overwegingen gedeeld over (de mate van) het informeren van de moeder en de minderjarige, evenals de ingeschatte risico’s bij het vooraf informeren van de moeder en de minderjarige over (het aanvragen van) de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp. Het is het College daarnaast gebleken dat de jeugdprofessional de (gedurende de dag de wisselende) omstandigheden heeft meegewogen in de besluitvorming, zoals de toenemende spanning bij de minderjarige, en dit ook intern heeft getoetst. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden op inhoud en proces zorgvuldig heeft gehandeld. Het College volgt de minderjarige en de moeder derhalve niet in hun verwijt dat de jeugdprofessional hen op 12 maart 2020 onvoldoende relevante informatie heeft verschaft.

4.2.4 Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta ongegrond is.

4.3 Klachtonderdeel 2

4.3.1 In zaaknummer 20.163Ta verwijt de minderjarige de jeugdprofessional dat zij zijn moeder niet heeft betrokken bij de gesprekken tussen de minderjarige, de GI en de gedragswetenschapper. In zaaknummer 20.164Ta verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij haar niet heeft betrokken bij de gesprekken tussen de minderjarige, de GI en de gedragswetenschapper. In beide zaaknummers wordt de jeugdprofessional in het bijzonder verweten dat de moeder niet is uitgenodigd voor het gesprek op 3 maart 2020.

Toelichting op het klachtonderdeel in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta:
Op 3 maart 2020 heeft een belangrijk gesprek plaatsgevonden bij [de instelling]. Op dat moment was duidelijk dat het niet goed ging met de minderjarige op de woongroep van [de instelling 2]. Tijdens het gesprek zijn zorgen geuit over de situatie waar de minderjarige zich in bevond. Aan de hand van de sterke en zwakke punten, verbeterpunten en wat goed gaat, is afgesproken te bezien of de minderjarige eventueel in het kader van kamertraining wellicht meer individueel geplaatst zou kunnen worden. Overigens is hier nooit een gevolg aan gegeven. Het gesprek was volgens de minderjarige erop gericht om een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp dan wel een voorwaardelijke machtiging te voorkomen. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de moeder, maar zij was niet uitgenodigd voor het gesprek en werd niet bij het gesprek betrokken. Aan de minderjarige zou gemeld zijn dat zijn moeder verhinderd was, terwijl werd aangedrongen het gesprek te laten doorgaan. Volgens de minderjarige en zijn moeder is artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden.

Extra toelichting van de moeder op het klachtonderdeel in zaaknummer 20.164Ta:
De moeder is van mening dat de jeugdprofessional onvoldoende en onzorgvuldig met haar heeft gecommuniceerd over het welzijn van de minderjarige. Volgens de moeder is over bepaalde ingrijpende gebeurtenissen ten aanzien van de minderjarige niet met de moeder gesproken, terwijl zij wel het gezag heeft. Tot slot meent de moeder dat als door de jeugdprofessional gecommuniceerd werd, de toon intimiderend was en dat zij nauwelijks inspraak had.

4.3.2 De jeugdprofessional voert in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta het volgende aan:
De zorgen over de minderjarige namen in de weken voorafgaand aan de gesloten plaatsing toe. Hiervoor werd een gesprek gepland op 20 februari 2020. Het was de bedoeling dat hierbij aanwezig zouden zijn: de minderjarige, zijn advocaat en zijn moeder, maar ook medewerkers van [de instelling 2], [de instelling] en de GI. Deze afspraak moest worden verplaatst, omdat de advocaat van de minderjarige op 20 februari 2020 verhinderd was en de minderjarige niet zonder hem in gesprek wilde. Vervolgens heeft de jeugdprofessional zich ingespannen om een nieuwe afspraak in te plannen. Het was van belang dat de afspraak op korte termijn zou plaatsvinden. Uiteindelijk heeft de jeugdprofessional een uitnodigingsmail gestuurd voor 3 maart 2020. Op de dag van de afspraak bleek dat de moeder per abuis niet was meegenomen in deze uitnodigingsmail. Die ochtend heeft de jeugdprofessional (tevergeefs) contact gezocht met de moeder omdat zij nog niets van de moeder had gehoord en zij het van belang vond dat zij in ieder geval de visie van de moeder kon meenemen in het gesprek. Deze gang van zaken heeft de jeugdprofessional ook bij de aanvang van het gesprek besproken. De jeugdprofessional benadrukt dat zij niet aan de minderjarige te kennen heeft gegeven dat de moeder verhinderd was en evenmin heeft zij aangegeven dat de moeder (bewust) niet was uitgenodigd. De jeugdprofessional benadrukt dat het absoluut niet de bedoeling is geweest om de moeder niet uit te nodigen. De jeugdprofessional vond het juist van belang dat de moeder bij het gesprek aanwezig zou zijn. De jeugdprofessional heeft echter wel twijfels of de aanwezigheid van de moeder tot een andere uitkomst had geleid. De veranderingen in de houding van de moeder ten opzichte van de minderjarige speelden hierbij een rol. Op sommige momenten was de moeder erg betrokken bij de minderjarige, op andere momenten was er meer afstand. Uiteindelijk heeft op 6 maart 2020 contact plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de moeder en is afgesproken dat de jeugdprofessional de moeder zou toevoegen aan de mailwisseling. Tijdens de zitting waarin de kinderrechter het verzoek voor een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp heeft behandeld, is bovengenoemde gang van zaken ook besproken en heeft de jeugdprofessional haar excuses aangeboden. De jeugdprofessional heeft uit het gebeurde lering getrokken. Zij controleert voortaan nauwgezetter of alle betrokkenen zijn meegenomen in e-mailberichten. Zij heeft eveneens als leerpunt meegenomen dat zij de uitkomst van het gesprek eerder had moeten terugkoppelen aan de moeder, ook al was haar agenda die week volgepland. Zij biedt hiervoor haar excuses aan.

In zaaknummer 20.164Ta voert de jeugdprofessional het volgende aan over de extra toelichting van de moeder:
De jeugdprofessional benadrukt dat zij de moeder altijd voor gesprekken heeft uitgenodigd. Als de moeder niet aanwezig kon zijn, heeft zij de belangrijke zaken uit de gesprekken aan haar teruggekoppeld. Daarbij herkent de jeugdprofessional zich niet in het verwijt dat haar toon intimiderend is geweest. Zij begrijpt dat contact via WhatsApp korte berichten zijn, die anders kunnen overkomen op de ontvanger. Naast contact via WhatsApp is op eerdere momenten telefonisch en in persoon contact geweest, waar de jeugdprofessional aandacht had voor de beleving en mening van de moeder.

4.3.3 Het College overweegt in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta als volgt:
De onderbouwing van dit klachtonderdeel in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta ziet specifiek op het niet uitnodigen van de moeder en het haar niet betrekken bij het gesprek op 3 maart 2020. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken. De jeugdprofessional heeft erkend dat zij de moeder per abuis niet heeft uitgenodigd voor het gesprek van 3 maart 2020 bij [de instelling]. Toen zij dit in de ochtend van het gesprek ontdekte, heeft zij (tevergeefs) geprobeerd de moeder te bereiken om de visie van de moeder mee te kunnen nemen in het gesprek. Desgevraagd tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klachten heeft de jeugdprofessional verklaard dat voorafgaand, tijdens of na dit gesprek geen afspraken zijn gemaakt over de wijze van terugkoppeling van het gesprek aan de moeder. Uit het dossier blijkt dat de moeder vervolgens op vrijdag 6 maart 2020 via WhatsApp bij de jeugdprofessional heeft geïnformeerd naar het voor haar dan recent bekend geworden gesprek van dinsdag 3 maart 2020, zoals ook weergegeven onder 2.8 van deze beslissing. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klachten heeft de jeugdprofessional toegelicht dat zij niet werkte op die vrijdag en dat zij op de voor haar eerste werkdag, te weten maandag 9 maart 2020, gelijk heeft gereageerd op het bericht van de moeder.
Het is het College gebleken dat de jeugdprofessional heeft gereflecteerd op het niet uitnodigen van de moeder voor het gesprek van 3 maart 2020, meermaals hiervoor haar excuses heeft aangeboden en hier lering uit heeft getrokken. In haar verweerschriften in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta en tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klachten heeft de jeugdprofessional verklaard dat zij beseft dat zij eerder contact had moeten opnemen met de moeder, ook al was haar agenda die week volgepland. Naar het oordeel van het College had het op de weg van de jeugdprofessional gelegen om tijdens het gesprek van 3 maart 2020 te bespreken hoe de moeder, ondanks haar afwezigheid, betrokken kon worden. Voorts had het op de weg van de jeugdprofessional gelegen om tijdig na het gesprek contact op te nemen met de moeder om de inhoud van het gesprek met haar te bespreken. In dit kader verwijst het College naar de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. In hoofdstuk twee van deze richtlijn wordt benoemd dat gedeelde besluitvorming in het gedwongen kader grenzen kan kennen door vastgestelde randvoorwaarden, doelen of bodemeisen. Dit maakt het hulpverleningsproces gecompliceerd maar onderstreept tevens de noodzaak van een goede samenwerking. Het is daarom volgens de richtlijn van belang dat jeugdbeschermers investeren in de samenwerkingsrelatie. Hoewel het belang van het kind de eerste overweging vormt, is het ook noodzakelijk dat de jeugdprofessional zich realiseert dat andere belangen ook in de overweging meegenomen dienen te worden, meer in het bijzonder die van de gezaghebbende ouder(s). Het College is dan ook van oordeel dat de jeugdprofessional onvoldoende adequaat heeft gehandeld na het gesprek van 3 maart 2020 om de overeenstemming dan wel instemming te zoeken met de moeder over de in te zetten hulp- en dienstverlening. De jeugdprofessional heeft hierover pas contact gehad met de moeder na het bericht van de moeder van 6 maart 2020. Bovendien informeerde de jeugdprofessional of de minderjarige de inhoud van het gesprek al met de moeder had besproken in plaats van zelf het initiatief te nemen om de inhoud van het gesprek terug te koppelen en zo overeenstemming dan wel instemming te zoeken met de moeder. Deze wijze van handelen klemt te meer gelet op de opmerking van de jeugdprofessional over het wisselende contact tussen de moeder en de minderjarige. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode heeft geschonden.

In zaaknummer 20.164Ta overweegt het College op de extra toelichting van de moeder als volgt:
Het College acht de aanvullende verwijten van de moeder in de toelichting bij dit klachtonderdeel verstrekkend. Zo wordt volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal onder intimideren verstaan: ‘bang maken’. Op de vraag van het College tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht welk deel van de uitlatingen van de jeugdprofessional de moeder als intimiderend heeft ervaren, verklaarde de moeder dat zij zich in het contact met de jeugdprofessional als moeder niet serieus genomen voelde en aan de kant gezet voelde. In het verlengde hiervan is het College van oordeel dat tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht en in de overgelegde stukken, onvoldoende aanknopingspunten zijn gevonden voor de gestelde (verstrekkende) verwijten. Wel merkt het College in zijn algemeenheid op, zoals ook door de jeugdprofessional in haar verweerschrift is benoemd, dat contact via WhatsApp met korte berichten anders kan overkomen op de ontvanger. De jeugdprofessional dient zich te allen tijde bewust te zijn welke informatie wel en niet via WhatsApp wordt gedeeld en of WhatsApp hiervoor het juiste communicatiemiddel is.

4.3.4 Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta gegrond is. Voor zover de moeder in de toelichting bij dit klachtonderdeel in zaaknummer 20.164Ta extra verwijten heeft geformuleerd, zijn deze ongegrond.

4.4 Conclusie

 4.4.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional in zaaknummer 20.163Ta met betrekking tot één klachtonderdeel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit geldt ook voor het gelijkluidende klachtonderdeel in zaaknummer 20.164Ta. De jeugdprofessional heeft na het constateren dat de moeder niet was uitgenodigd voor het gesprek van 3 maart 2020 haar diezelfde ochtend (tevergeefs) proberen te bereiken voor haar visie. Hierna heeft zij echter onvoldoende adequaat gehandeld met betrekking tot het (zelf) met de moeder bespreken van de inhoud van het gesprek om zo de overeenstemming, dan wel instemming, met de moeder te zoeken over de in te zetten hulp- en dienstverlening. Door op deze wijze te handelen heeft de jeugdprofessional in strijd gehandeld met artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode.

4.4.2 Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel overweegt het College dat de jeugdprofessional over hetzelfde feitencomplex in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta ten aanzien van twee gelijkluidende klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College houdt er rekening mee dat de jeugdprofessional met haar handelen het belang van de minderjarige voorop heeft willen stellen en dat zij in een complexe situatie heeft moeten handelen waarin in een kort tijdsbestek gebeurtenissen elkaar snel opvolgden. Hoewel het belang van de minderjarige de eerste overweging dient te vormen, is het eveneens noodzakelijk dat de jeugdprofessional zich voldoende realiseert dat andere belangen ook in overweging genomen dienen te worden, meer in het bijzonder die van de gezaghebbende ouder(s). Gelet op de getoonde reflectie gaat het College er van uit dat de jeugdprofessional lering heeft getrokken uit de gebeurtenissen en dat de onderhavige beslissing bijdraagt aan de verdere bewustwording van de jeugdprofessional. Alles in overweging nemende ziet het College voldoende aanleiding om in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta af te zien van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.

5 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

in zaaknummer 20.163Ta

  • verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

in zaaknummer 20.164Ta

  • verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

in zaaknummers 20.163Ta en 20.164Ta

  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 22 maart 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter

mevrouw mr. T.S.A. Kloos
secretaris