Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
mevrouw A. Wilting, lid-beroepsgenoot,
de heer A.J.M. Heijster, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsspecialist bij [instelling] te [plaatsnaam], hierna te noemen: de instelling.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht.
Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde].
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. Th. M. Vegting, advocaat te Rotterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 22 december 2018 met bijlagen;
– het verweerschrift ontvangen op 7 maart 2019.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 april 2019 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klaagster is moeder van een minderjarige zoon geboren in 2003. Klaagster en haar echtgenoot, hierna te noemen: vader, oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de zoon.
2.2
Beklaagde is werkzaam als gezinsspecialist bij de instelling. Zij is op 16 oktober 2018 benaderd door de vertrouwenspersoon van school om in gesprek te gaan met een leerling naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld.
2.3
Beklaagde is naar de school gegaan en heeft aan de conciërge gevraagd waar de betreffende leerling zich bevond. Zij heeft de conciërge de volledige naam van de leerling genoemd. De conciërge gaf een lokaalnummer op. Achteraf bleek dit het verkeerde lokaalnummer te zijn waar zich echter wel een leerling met fonetisch dezelfde voornaam bevond. Beklaagde is naar het lokaal gegaan om de leerling op te halen en heeft de voornaam genoemd. Zij heeft toen de zoon van klaagster meegenomen in plaats van de leerling waar de melding betrekking op had. Zij heeft met de zoon een gesprek gevoerd over zijn thuissituatie.
Beklaagde constateerde tegenstrijdigheden tussen hetgeen door de vertrouwenspersoon was gemeld en hetgeen de zoon in het gesprek vertelde. Beklaagde heeft vervolgens met de vertrouwenspersoon gesproken, maar die kon geen opheldering verschaffen. Beklaagde heeft geprobeerd contact op te nemen met de melder. Deze kreeg zij pas in de namiddag te pakken.
2.4
Op 17 oktober 2018 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de school om opheldering te vragen over het gesprek dat had plaatsgevonden tussen beklaagde en haar zoon. Beklaagde was op dat moment afwezig.
2.5
Op 18 oktober 2018 heeft beklaagde, naar aanleiding van het telefonisch contact van klaagster, overleg gehad met haar teamleider waarna zij, toen zij de achternaam van klaagster en haar zoon hoorde, zich realiseerde dat zij met de verkeerde leerling had gesproken. Diezelfde dag is aan klaagster uitgelegd dat het ging om een persoonswisseling en zijn excuses aangeboden.
2.6
Beklaagde is sinds [datum] 2013 geregistreerd bij het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). In de periode van [datum] 2013 tot [datum] 2018 is zij geregistreerd geweest als jeugdzorgwerker. Vanaf [datum] 2018 is beklaagde geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
De klacht
3.2
Klaagster verwijt beklaagde onzorgvuldig te hebben gehandeld. Zij heeft nadat ze de zoon uit het lokaal heeft gehaald niet gecontroleerd of zij de juiste persoon voor zich had. Ook heeft zij gedurende het gesprek niet getwijfeld of de juiste persoon tegenover haar zat. Tot slot heeft beklaagde in het gesprek met klaagster op 18 oktober 2018 op een zakelijke en emotieloze wijze verteld hoe het een en ander is gegaan.
3.3
Beklaagde erkent dat zij niet is nagegaan of de identiteit van de zoon overeenkwam met de leerling waar zij naar op zoek was. Doordat ze alleen de voornaam heeft gebruikt, die fonologisch lijkt op de naam van de andere leerling, is de verkeerde persoon meegegaan. Beklaagde is ervan uit gegaan dat zij de juiste persoon voor zich had. Dit bleek achteraf helaas niet te kloppen. Vanwege de nieuwe AVG wetgeving was beklaagde niet bevoegd om in het magister systeem gegevens op te zoeken. Hierdoor heeft zij moeten vertrouwen op de informatie die zij heeft verkregen van de conciërge en het handelen van de docent. Terugkijkend op de situatie heeft beklaagde voor toekomstige gevallen haar werkwijze aangepast.
Bij een gesprek over huiselijk geweld kunnen de ouders en het kind lijnrecht tegenover elkaar staan. In dit dossier kon het bij het eerste gesprek nog alle kanten op. Beklaagde moest als eerste stap zorgvuldig onderzoeken of er iets aan de hand was. Bij deze eerste stap merkte beklaagde dat er niets aan de hand leek te zijn, dit kon zij niet rijmen met de eerder ontvangen gegevens uit de melding. Om deze reden heeft beklaagde het gesprek op 16 oktober 2018 gestopt en is de zoon terug gegaan naar zijn lokaal. Het gesprek is volgens beklaagde tijdig afgebroken zonder druk uit te oefenen op de zoon.
Tijdens het gesprek dat op 18 oktober 2018 heeft plaats gevonden heeft beklaagde zich zakelijk, respectvol en meelevend opgesteld en heeft zij meerdere malen haar welgemeende excuses aangeboden. Ze heeft samen met de directrice transparant proberen weer te geven wat er was gebeurd.
3.4
Het College overweegt het volgende. Gelet op de vertrouwelijkheid van het gesprek, had beklaagde bij de start van het gesprek moeten nagaan of zij de juiste persoon voor zich had. Dit had zij bij voorbeeld kunnen controleren door te vragen naar de naam en de geboortedatum van de zoon. Beklaagde heeft in strijd gehandeld met artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Dit gedeelte van de klacht is gegrond.
Het College is van oordeel dat beklaagde voldoende zorgvuldig en adequaat heeft gehandeld door tijdig het gesprek met de zoon te stoppen, contact op te nemen met de vertrouwenspersoon en contact op te nemen met de melder. Het enkele feit dat hetgeen de zoon van klaagster in het gesprek vertelde niet strookte met de informatie die de melder had gegeven, hoeft niet automatisch te betekenen dat beklaagde de verkeerde leerling voor zich had. In de praktijk komt het helaas voor dat een slachtoffer van huiselijk geweld zich niet vrij voelt om hierover te praten en daarom informatie verstrekt die niet strookt met de werkelijkheid. Dit gedeelte van de klacht is ongegrond.
Het College is verder van oordeel dat beklaagde ook nadat de fout was ontdekt zorgvuldig en adequaat heeft gehandeld. Beklaagde heeft direct nadat de fout was ontdekt de situatie uitgelegd aan de zoon van klaagster en haar excuses aangeboden. Verder heeft beklaagde in een gesprek met klaagster nogmaals excuses aangeboden. Het College kan nu zij niet aanwezig is geweest bij dit gesprek niet vaststellen hoe het gesprek verder is verlopen. Dit gedeelte van de klacht is ongegrond.
Het klachtonderdeel is deels gegrond.
3.5
Op grond van het voorgaande komt het College tot de slotsom dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft nagelaten om de identiteit van de zoon te controleren door hem bijvoorbeeld te vragen naar zijn naam en geboortedatum. Hierdoor heeft zij in strijd gehandeld met artikel J van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerkers. Het College houdt rekening met het feit dat het gaat om een eenmalige misslag. Voorts heeft beklaagde direct na het onzorgvuldig handelen gereflecteerd op haar handelen. Zij is in gesprek gegaan met de zoon en met klaagster en heeft haar excuses aangeboden. Ook heeft zij haar werkwijze aangepast en heeft haar ervaring en nieuwe werkwijze gedeeld met haar collega’s. Het College ziet op grond van deze omstandigheden af van het opleggen van een maatregel.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;
– ziet af van het opleggen van een maatregel.
Aldus gedaan door het College en op 24 mei 2019 aan partijen toegezonden.
Mevrouw mr. M. Fiege
voorzitter
mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht
secretaris