20.016B-W Beslissing van de wrakingskamer van het Kwaliteitsregister Jeugd van 3 augustus 2021
De wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
de heer W.V.V. Toebosch, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Verzoeker], gemachtigde van de appellant in zaak 20.016B, hierna te noemen: de verzoeker,
op 2 juni 2021 ingediende wrakingsverzoek tegen:
de heer mr. M.A. Stammes, optredend als voorzitter van het College van Beroep in zaak 20.016B, hierna te noemen: de gewraakte voorzitter.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.
1 Het verloop van de procedure
1.1 De verzoeker heeft op 2 juni 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de gewraakte voorzitter.
1.2 Op 10 juni 2021 is de gemachtigde van verweerder in genoemde beroepsprocedure geïnformeerd dat de behandeling van het beroep – dat op 16 juni 2021 zou plaatsvinden – wordt aangehouden totdat de wrakingskamer een beslissing heeft genomen.
1.3 De gewraakte voorzitter heeft niet in de wraking berust.
1.4 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het wrakingsverzoek van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 2 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte voorzitter, ontvangen op 30 juni 2021.
1.5 Nu de wrakingskamer het horen van partijen voor het afdoen van het wrakingsverzoek niet noodzakelijk acht, heeft zij op grond van artikel 3.6 van het Wrakingsprotocol van het College van Toezicht en het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), versie 1.3 (het Wrakingsprotocol), besloten af te zien van het horen van partijen. Partijen zijn hierover op 7 juli 2021 geïnformeerd.
1.6 Op 12 juli 2021 is het wrakingsverzoek door de wrakingskamer behandeld.
1.7 De beslissing is op 3 augustus 2021 verzonden.
2 Het wrakingsverzoek
2.1 De verzoeker stelt zich op het standpunt dat de gewraakte voorzitter vooringenomen heeft gehandeld.
2.2 De verzoeker licht zijn standpunt – zakelijk samengevat – als volgt toe:
Op 17 december 2020 is verzoeker door SKJ geïnformeerd over de voortgang van de procedure in beroep. Vanwege de aangescherpte coronamaatregelen is gekozen voor een digitale mondelinge behandeling. In het betreffende
e-mailbericht staat dat partijen schriftelijk dienen te verklaren dat zij de digitale mondelinge behandeling niet opnemen en/of te verspreiden, bijvoorbeeld via (sociale) media of in de privékring. Op 31 december 2020 heeft verzoeker SKJ geschreven dat het heimelijk opnemen van gesprekken waaraan men zelf deelneemt, is toegestaan. Aangezien de cliënt van verzoeker zich transparant en respectvol wenst op te stellen, meldt hij expliciet dat hij zich het recht voorbehoud om het gesprek voor eigen gebruik op te nemen. De verzoeker heeft erop gewezen dat daarvoor geen wettelijk beletsel bestaat. Op 18 januari 2021 heeft de secretaris van het College van Beroep verzoeker geantwoord dat op grond van artikel 12 van de Tijdelijke regeling i.v.m. COVID-19 van de tuchtcolleges (versie van 4 december 2020), en overeenkomstig het vertrouwelijke karakter van een tuchtprocedure, zoals bedoeld in artikel 9.1 van het Tuchtreglement van SKJ, partijen voorafgaand aan een eventuele digitale behandeling dienen te verklaren dat er geen geluids- en/of beeldopnames worden gemaakt. Voorts heeft de secretaris de verzoeker bericht dat, nu zijn cliënt zich het recht voorbehoudt om de digitale behandeling op te nemen, de voorzitter van het College van Beroep van oordeel is dat het vertrouwelijke karakter van de tuchtprocedure op deze wijze onvoldoende kan worden gewaarborgd en in dit licht heeft besloten dat de zaak (alsnog) op een fysieke hoorzitting zal worden behandeld. De verzoeker heeft hier op 20 januari 2021 op gereageerd en daarna niet meer van de gewraakte voorzitter vernomen.
2.3 Gelet op de aangetoonde beschuldigende vooringenomenheid van de gewraakte voorzitter jegens de cliënt van verzoeker, gelet op het ongemotiveerde ontnemen van de mogelijkheid voor cliënt om voor eigen gebruik een geluidsopname van een digitale hoorzitting te maken, en gelet op zijn weigering om aan de beroepskracht cruciale toetsende vragen te stellen in zaak [zaaknummer] (zie ook punt 4 in het e-mailbericht van 31 december 2020) wraakt de verzoeker de voorzitter.
3 De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
3.1 Op grond van artikel 1.5 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek te worden ingediend ‘zodra de wrakingsgronden bij de verzoeker bekend zijn’. Het indienen daarvan kan tot aan de dag waarop de beslissing in de hoofdzaak aan partijen wordt verzonden. Ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek moest de behandeling van de hoofdzaak nog plaatsvinden.
3.2 De wrakingskamer dient te beoordelen of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. De wrakingskamer beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. Op 17 december 2020 is verzoeker door SKJ geïnformeerd over de voortgang van de beroepsprocedure, onder meer over de beslissing over te gaan tot een digitale mondelinge behandeling. Tegelijkertijd is de verzoeker gewezen op de schriftelijke verklaring die getekend moet worden, waarin hij (en zijn cliënt) verklaart de digitale behandeling niet op te zullen nemen en/of te verspreiden. Op 31 december 2020 heeft de verzoeker SKJ geïnformeerd dat zijn cliënt zich het recht voorbehoud het gesprek voor eigen gebruik op te nemen. Vervolgens is verzoeker op 18 januari 2021 per e-mail medegedeeld dat de voorzitter van het College van Beroep heeft geoordeeld dat het vertrouwelijke karakter van de tuchtprocedure op deze wijze onvoldoende kan worden gewaarborgd. In dat licht heeft de voorzitter besloten de zaak (alsnog) op een fysieke hoorzitting te behandelen. Op 20 januari 2021 heeft verzoeker per e-mail gereageerd en verklaard van mening te zijn dat er meerdere goede redenen zijn om partijen geluidsopnamen voor eigen gebruik te laten maken. Onderaan punt 3 in dat e-mailbericht schrijft de verzoeker dat hij met zijn cliënt zal overleggen of wraking in dit geval aan de orde is. Op 22 januari 2021 is verzoeker per e-mail geïnformeerd dat zijn bericht van 20 januari 2021 het besluit van de voorzitter niet heeft veranderd. Pas op 2 juni 2021 dient verzoeker het wrakingsverzoek in. In genoemde berichten van 18 en 22 januari 2021 wordt expliciet gesproken over ‘de voorzitter’. De wrakingskamer is van oordeel dat daaruit blijkt dat al in januari 2021 sprake was van een individualiseerbare voorzitter, namelijk de voorzitter die de betreffende beslissing genomen heeft, en die in tweede instantie ook heeft aangegeven dat het besluit gehandhaafd blijft. Verzoeker had in die periode bovendien desgewenst kunnen informeren welke voorzitter betrokken was en deze beslissing heeft genomen. De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat de verzoeker, op het moment dat de wrakingsgronden in januari 2021 bij hem bekend waren, het wrakingsverzoek had moeten indienen.
3.3 De wrakingskamer is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt de wrakingskamer tot de volgende beslissing:
- verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Aldus gedaan door de wrakingskamer en op 3 augustus 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris