College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.158Ta

De door klager ingediende geluidopnames zijn toegelaten tot de procedure. Dat deze opnames slechts enkele delen uit een gesprek beslaan, zoals namens de jeugdbeschermer aangevoerd, is onvoldoende reden om het bewijs uit te sluiten. De jeugdbeschermer heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij nagelaten heeft het laatst gewijzigde plan van aanpak als zijnde vastgesteld te communiceren en ook is die versie niet aan de ouders toegestuurd.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw M.L.F. Grijseels, lid-beroepsgenoot,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,

over het door:

de heer [klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 27 augustus 2019 ingediende klaagschrift tegen:

de heer [beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI], locatie: [plaats], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.C. Groen.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. M.J.I. Assink, advocaat te Rijswijk.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het aangepaste klaagschrift ontvangen op 25 september 2019;
– de zes geluidsopnames, inclusief transcripties, behorend bij het klaagschrift;
– het verweerschrift ontvangen op 20 november 2019;
– de pleitnota namens de jeugdprofessional die tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is overgelegd.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigde. Hierbij is als toehoorder aanwezig geweest: een collega van de vader.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

1.4 De vader heeft het aangepaste klaagschrift van 25 september 2019 onderbouwd met onder meer zeven geluidsopnames, inclusief transcripties. Op 18 november 2019 heeft de vader verzocht geluidsopname 7, inclusief transcriptie, terug te trekken uit de procedure. Op 21 november 2019 heeft de voorzitter besloten het verzoek van de vader toe te wijzen. Het College heeft vervolgens geluidsopname 7 en de bijbehorende transcriptie vernietigd en verwijderd uit het procesdossier. Op 26 november 2019 is de gemachtigde van de jeugdprofessional geïnformeerd over de beslissing van de voorzitter en verzocht de betreffende geluidsopname en de transcriptie uit het dossier te verwijderen en te vernietigen.

1.5 Namens de jeugdprofessional is in het verweerschrift van 20 november 2019 verzocht alle ingediende geluidsopnames, inclusief transcripties, niet toe te laten tot de procedure (artikel 8.11 van het Tuchtreglement, versie 1.3). De ingebrachte transcripties beslaan volgens de jeugdprofessional namelijk maar een zeer beperkt deel uit gesprekken en betreffen niet meer dan een momentopname van het betreffende gesprek dat (veel) langer geduurd heeft. Dat maakt dat de transcripties selectief zijn en de context ontbreekt waarbinnen de uitspraken gedaan zijn. De transcripties voldoen daardoor niet aan het Tuchtreglement en dienen niet toegelaten te worden. Terzijde wijst de jeugdprofessional erop dat transcriptie 1 niet neutraal is opgesteld, omdat een waardeoordeel wordt vermeld bij een gestelde uitspraak van de jeugdprofessional (‘laatdunkend’).

1.6 Ten aanzien van de ingebrachte geluidsopnames en transcripties wordt het volgende overwogen. In een tuchtprocedure is sprake van een vrij bewijsstelsel. Dat betekent dat in principe alle bewijsmiddelen kunnen worden overgelegd. De acceptatie en waardering daarvan is aan het College. Dat geluidsopnames (behoudens uitzonderingen) in een tuchtprocedure kunnen worden ingebracht blijkt uit artikel 8.11 van het Tuchtreglement. Uit verschillende jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het algemene maatschappelijke belang tot waarheidsvinding, en het belang dat partijen hebben hun stelling in rechte aannemelijk te kunnen maken, in beginsel zwaarder dient te wegen dan het belang van uitsluiting van (onrechtmatig verkregen) bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende (zwaarwegende) omstandigheden, is uitsluiting van bewijs gerechtvaardigd (Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). Het standpunt van de gemachtigde dat de ingebrachte geluidsopnames en transcripties niet dienen te worden toegelaten omdat deze slechts enkele delen uit een gesprek beslaan, is onvoldoende om te spreken van bijkomende (zwaarwegende) omstandigheden die het zouden rechtvaardigen de geluidsopnames en transcripties niet toe te laten tot de procedure. Dat de geluidsopnames en transcripties niet het gehele gesprek beslaan, wordt door het College in de uiteindelijke bewijswaardering meegewogen.

1.7 Het standpunt dat de geluidsopnames niet zijn opgenomen in het online digitale dossier van partijen (‘Mijn SKJ’) en daarom geen onderdeel van het dossier zijn, zoals de gemachtigde van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft aangevoerd, wordt evenmin gevolgd. Vanwege het bestandtype van de geluidsopnames kunnen deze om technische redenen niet in het online digitale dossier worden geplaatst. Dat maakt dat de geluidsopnames op 9 oktober 2019 op een USB-stick per aangetekende post aan de jeugdprofessional zijn verzonden, met een toelichtend schrijven van het College waarin is opgenomen dat de geluidsopnames en transcripties onderdeel zijn van het klaagschrift.

1.8 De zes door klager ingebrachte geluidsopnames en transcripties worden toegelaten tot de procedure.

2     De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft een dochter. De dochter is geboren in 2007.

2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de dochter, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn sinds 2007 uit elkaar. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de dochter. De dochter woont bij de moeder. Tussen de vader en de dochter is een zorgregeling.

2.3 In de periode van 18 juni 2014 tot en met 18 juni 2015 is de dochter (voorlopig) onder toezicht gesteld. In deze periode is de jeugdprofessional niet betrokken.

2.4 Bij advies van 28 november 2017 heeft Veilig Thuis de Raad voor de Kinderbescherming (de RvdK) schriftelijk verzocht onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de dochter, en of er al dan niet gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel.

2.5 Op 29 januari 2018 vindt de Jeugdbeschermingstafel plaats waarna besloten wordt dat de jeugdprofessional als preventief jeugdbeschermer start.

2.6 De RvdK heeft het verzoek tot onderzoek van Veilig Thuis op 14 februari 2018 ontvangen. Bij raadsrapport van 14 juni 2018 is de kinderrechter verzocht de dochter voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI.

2.7 De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 augustus 2018 de dochter voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI. In de beschikking overweegt de kinderrechter onder meer als volgt: “[De dochter] wordt met name bedreigd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling, als gevolg van jarenlange strijd tussen ouders. Het lukt de ouders niet om goed te communiceren en tot een constructieve samenwerking te komen. (…) Een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om het tij te kunnen keren.” De jeugdprofessional is sinds het uitspreken van deze ondertoezichtstelling belast met de uitvoering daarvan. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 27 februari 2020.

2.8 Op 12 december 2018 heeft tussen de vader en de jeugdprofessional een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van de teammanager van de jeugdprofessional. De teamondersteuner heeft daarvan een verslag opgesteld.

2.9 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat hij gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.9 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De acht in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional betwist het advies van Veilig Thuis inzake de benodigde hulp en wijst daarvoor naar de vader.

Toelichting:
In het advies van Veilig Thuis aan de RvdK van 28 november 2017 staat op pagina 12 het volgende opgenomen: “Benodigde hulpverlening: (…) Hulpverlening voor moeder afzonderlijk om trauma’s uit haar verleden te verwerken en meer duidelijkheid te krijgen of er sprake is van echtscheidingstrauma of andere problematiek, waardoor de strijd tussen ouders blijft voortduren.”
Op 16 oktober 2018 brengt de vader in een gesprek met de jeugdprofessional bovengenoemd advies van Veilig Thuis onder zijn aandacht. De jeugdprofessional reageert daarop met: “Jullie psychiatriseren elkaar, u zegt dat de moeder in therapie moet en de moeder zegt dat u in therapie moet.” De jeugdprofessional wordt verweten dat hij de vader – zonder feitelijke grondslag – beschuldigt dat hij de moeder zou psychiatriseren en therapie zou toewensen. De vader vindt het ontoelaatbaar dat de jeugdprofessional het advies van Veilig Thuis gebruikt om naar de vader te wijzen. Als de vader vervolgens vraagt hoe de jeugdprofessional tot deze constatering is gekomen, wordt gereageerd dat de vader dat in zijn e-mailberichten schrijft. De jeugdprofessional kan deze stellingname echter niet met een e-mailbericht onderbouwen. Het is aldus slechts een aanname van de jeugdprofessional dat vader de moeder zou psychiatriseren. Ook stelt de vader zich op het standpunt dat de jeugdprofessional het advies van Veilig Thuis terzijde legt, waarmee hij buiten de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening treedt. Tegelijkertijd betwist de jeugdprofessional de bevindingen van Veilig Thuis.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Anders dan de vader stelt, betwist de jeugdprofessional het advies van Veilig Thuis niet. Dat blijkt ook nergens uit. Het advies is breder en meeromvattend dan enkel een advies aan de moeder voor afzonderlijke hulpverlening. Veilig Thuis adviseert beide ouders onder meer, maar met name, te starten met het traject Kinderen uit de Knel. Voorts handelt de jeugdprofessional niet enkel vanuit één advies. In de onderhavige casus is conform artikel O (beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode ook rekening gehouden met de Jeugdbeschermingstafel van 29 januari 2018, het raadsrapport van 14 juni 2018 en de beschikking van de kinderechter van 27 augustus 2018. In deze beschikking is niet de noodzaak tot afzonderlijke hulpverlening voor de moeder opgenomen. In de verlengingsbeschikking van 11 september 2019 evenmin, en wordt met klem geadviseerd dat de ouders het traject Kinderen uit de Knel voortzetten. Teneinde de doelen van de ondertoezichtstelling te halen, is ingezet op het traject Kinderen uit de Knel. Overigens heeft de moeder in het verleden hulpverlening gehad. Uit het raadsrapport van 14 juni 2018 volgt ook dat de moeder EMDR met positief resultaat gevolgd heeft. Het is ook primair aan de moeder zelf om hulpverlening te zoeken. Dat zou anders zijn op het moment dat door het uitblijven van noodzakelijk geoordeelde hulpverlening de veiligheid van de jeugdige in gevaar komt, dat volgt echter niet uit de ARIJ risicotaxatie en Delta Veiligheidslijst.
In overeenstemming met artikel C (bereid iedere cliënt te helpen) van de Beroepscode voert de jeugdprofessional meermaals gesprekken met de vader over zijn (andersluidende) opvatting betreffende de noodzakelijke hulpverlening. Er is conform artikel E (respect) van de Beroepscode ruimte voor deze andersluidende opvatting en deze respecteert de jeugdprofessional ook.
De overgelegde transcriptie betreft ten slotte slechts een deel van een gesprek, waarin veel meer is gezegd. Indien de transcriptie juist is, zegt de jeugdprofessional overigens niet dat de ouders elkaar psychiatriseren. Althans, hij zegt daarbij: “bij wijze van spreken”. Die relevante nuance noemt de vader niet. De vader brengt voorts een deel van het advies van Veilig Thuis (namelijk dat moeder hulpverlening moet zoeken) onder de aandacht van de jeugdprofessional, maar op het moment dat de jeugdprofessional dat benoemt, verweert de vader zich met de stelling dat hij dit niet (in een e-mailbericht) heeft geschreven. Dat hij dat al of niet letterlijk zo zou hebben opgeschreven, gaat volledig voorbij aan de boodschap die de vader overbrengt. Dat is de teneur van de terechte opmerkingen van de jeugdprofessional geweest. De moeder maakt bovendien omgekeerd opmerkingen over de psychische gesteldheid van de vader. De jeugdprofessional wijst beide ouders erop dat het wijzen naar elkaar niet in het belang is van hun dochter en dat dit onderwerp van gesprek moet zijn in het traject Kinderen uit de Knel.

4.1.3 Het College overweegt als volgt:
Volgens het College dient een beschikking van de kinderrechter het uitgangspunt te zijn voor het uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel, in casu de ondertoezichtstelling. In de beschikking van 27 augustus 2018, zoals opgenomen onder 2.7 van deze beslissing, overweegt de kinderrechter dat de dochter in haar ontwikkeling bedreigd wordt als gevolg van de jarenlange strijd tussen ouders. De ondertoezichtstelling van de dochter wordt uitgesproken om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren. Blijkens het verzoekschrift van de RvdK, wat aan de beschikking ten grondslag ligt, dient met behulp van een jeugdbeschermer ingezet te worden op het traject Kinderen uit de Knel. Het is het College gebleken dat de jeugdprofessional zich ingezet heeft om voornoemd traject op te starten. Bovendien heeft een jeugdprofessional, tot op zekere hoogte, een eigen professionele bevoegdheid om een afweging te maken hoe hij het hulpverleningstraject vormgeeft. Dat de vader op grond van het Veilig Thuis advies kennelijk van mening verschilt over de wijze waarop het hulpverleningstraject vorm gegeven moet worden, maakt nog niet dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Daarvan is het College niet gebleken. Het College is ook niet gebleken dat de jeugdprofessional het Veilig Thuis advies betwist, zoals het verwijt in dit klachtonderdeel luidt. De jeugdprofessional wordt voorts verweten dat hij de vader ervan beschuldigt dat hij de moeder psychiatriseert, terwijl de vader enkel het advies van Veilig Thuis onder de aandacht brengt van de jeugdprofessional. Het College acht de gedane uitspraak: “jullie psychiatriseren elkaar bij wijze van spreken” in de context van het gesprek niet tuchtrechtelijk te verwijten. Het Veilig Thuis advies is immers meeromvattend dan slechts het gedeelte waar de vader de jeugdprofessional op wijst, wat maakt dat de uitspraak van de jeugdprofessional navolgbaar geacht kan worden. Bovendien is de uitspraak niet letterlijk bedoeld, maar ter verduidelijking van de boodschap van de jeugdprofessional gelet op de woordkeuze “bij wijze van spreken”. Concluderend ziet het College in dit klachtonderdeel geen gronden voor een tuchtrechtelijk verwijt aan de jeugdprofessional.
Het College wijst ten overvloede nog op het volgende. Geconstateerd wordt dat de vader van de ondertoezichtstelling andere verwachtingen heeft gehad. Daaraan ligt mede ten grondslag de passage uit het Veilig Thuis advies over afzonderlijke hulpverlening voor de moeder. Hoewel de jeugdprofessional ten aanzien van het hulpverleningstraject niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft, had het in het belang van de verdere samenwerking kunnen zijn wanneer gepoogd was meer in verbinding te komen met de vader. Het College wijst op het belang van verwachtingsmanagement en de communicatie daarover aan het begin van en gedurende het hulpverleningstraject.

4.1.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional leest niet goed en mist belangrijke e-mailberichten.

Toelichting:
De vader somt drie voorbeelden op waaruit zou blijken dat de jeugdprofessional niet goed leest en belangrijke e-mailberichten mist. Als eerste voorbeeld wijst de vader naar hetgeen in klachtonderdeel 1 aan de orde is gekomen. Het tweede voorbeeld gaat over het in het raadsrapport opgenomen gespreksverslag van de psycholoog van de vader. In een gesprek tussen de vader en de jeugdprofessional benoemt de jeugdprofessional dat in het betreffende gespreksverslag is opgenomen dat sprake is van oud zeer en trauma’s, wat de vader moet verwerken. Het gespreksverslag vermeldt echter dat de vader zich vanwege het verleden rigide opstelt, om zijn grenzen te bewaken. Het derde voorbeeld ziet op een e-mailwisseling tussen de ouders en de jeugdprofessional tussen 14 en 19 november 2018. De jeugdprofessional mist daarin een e-mailbericht van de moeder en vervolgens schetst de jeugdprofessional in zijn e-mailbericht van 19 november 2018 een beeld alsof de vader nagelaten heeft een gemaakte afspraak na te komen.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Voor wat betreft het eerste voorbeeld wordt verwezen naar het verweer tegen klachtonderdeel 1. In het tweede voorbeeld zijn de stellingen van de jeugdprofessional over het gespreksverslag feitelijk juist. Hetgeen de jeugdprofessional in het gesprek naar voren heeft gebracht zijn parafraseringen, geen letterlijke citaten. De strekking komt overeen met die van het in het raadsrapport opgenomen gespreksverslag. In reactie op het derde voorbeeld wordt erop gewezen dat de vader uitvoerig is in zijn e-mailberichten. De jeugdprofessional benadrukt dat hij de e-mailberichten zorgvuldig leest. Desondanks is één e-mailbericht gemist in de omvangrijke hoeveelheid e-mailberichten. Dat mag vanzelfsprekend niet gebeuren, maar de jeugdprofessional heeft daarmee niet het beeld geschetst dat de vader iets heeft nagelaten. De jeugdprofessional schrijft immers zelf dat hij mogelijk iets gemist heeft. De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat het missen van één e-mailbericht niet inhoudt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Daar komt bij dat reflectief vermogen is getoond door aan te geven dat de jeugdprofessional mogelijk wat over het hoofd gezien heeft.

4.2.3 Het College overweegt als volgt:
Voor wat betreft het eerste voorbeeld, verwijst het College naar het oordeel ten aanzien van klachtonderdeel 1 onder 4.1.3 van deze beslissing. Het College laat dat verwijt dan ook buiten beschouwing, omdat daarover reeds geoordeeld is. Voor wat betreft de andere twee voorbeelden volgt het College de jeugdprofessional in zijn verweer. Het tweede voorbeeld gaat over het in het raadsrapport opgenomen gespreksverslag van de psycholoog van de vader. De jeugdprofessional bespreekt in een gesprek met de vader zijn interpretatie van het betreffende gespreksverslag. Hetgeen de jeugdprofessional daarover naar voren brengt, hoeven geen letterlijke citaten te zijn. Dat zou een onwerkbare situatie voor jeugdprofessionals opleveren. Het is het College niet gebleken dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft met zijn woordkeuze en/of interpretatie van het gespreksverslag. Bovendien heeft de vader in het gesprek ook zijn lezing over het betreffende gespreksverslag naar voren kunnen brengen. Het derde voorbeeld gaat over een gemiste e-mailbericht van de moeder en de daaropvolgende e-mailberichten van de jeugdprofessional. Het College concludeert uit de betreffende e-mailcorrespondentie dat sprake is van een kennelijke vergissing. Hoewel het zorgvuldiger was geweest wanneer de jeugdprofessional het e-mailbericht van de moeder niet gemist had dan wel teruggezocht had, is het College van oordeel dat het missen van één kort e-mailbericht niet kan leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.

4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional werkt buiten de grenzen van zijn expertise.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft in strijd gehandeld met artikel O (beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode, omdat hij een (behandel)plan van aanpak opgesteld heeft terwijl er vermoedens zijn van psychopathologie in het gescheiden familiesysteem. De vader verwijst daarvoor naar het advies van Veilig Thuis, omtrent de benodigde hulpverlening, zoals opgenomen in de toelichting op klachtonderdeel 1. De jeugdprofessional heeft de opleiding sociaal pedagogische hulpverlening gevolgd en is daarmee niet bevoegd tot diagnostiek en/of therapeutisch (be)handelen. Zonder de juiste expertise in psychopathologie, traumaverwerking, transgenerationele overdracht van trauma op de dochter en in familiesystemen, kan het handelen van de jeugdprofessional eraan bijdragen dat de impact van de psychopathologie op het gescheiden familiesysteem verergert en daarmee de belasting van de dochter groter wordt.

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Voor zover de vader erop doelt dat het plan van aanpak niet het advies van Veilig Thuis bevat, wordt verwezen naar het verweer tegen klachtonderdelen 1 en 2. De stelling van de vader dat zonder de juiste expertise het handelen een bepaalde impact heeft en de belasting verergert, wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Het wordt niet duidelijk waarom en waarin de jeugdprofessional met het beroepsmatig handelen niet gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Ook wordt het niet duidelijk waarom, in het geval al sprake zou zijn van vermoedens van psychopathologie in het gescheiden familiesysteem, in een zodanig geval geen plan van aanpak moet worden opgesteld. Artikel 4.1.3 van de Jeugdwet kent een dergelijke uitzondering niet. De jeugdprofessional handelt juist in overeenstemming met artikel O (beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode, nu hij uitgaat van de door de kinderrechter gegeven opdracht en zich laat adviseren door onder meer de RvdK, Veilig Thuis, de Jeugdbeschermingstafel, gedragswetenschappers, intervisie en multidisciplinaire adviezen. In zoverre is zijn expertise ook begrensd. Qua externe hulpverlening wordt Kinderen uit de Knel ingezet, hetgeen in het oordeel van de kinderrechter ook als passend wordt beschouwd.

4.3.3 Het College overweegt als volgt:
Het opstellen van een plan van aanpak bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, in casu de ondertoezichtstelling, is een wettelijke plicht op grond van artikel 4.1.3 van de Jeugdwet en is onderdeel van het verlenen van verantwoorde hulp, zoals opgenomen in artikel 4.1.1 van de Jeugdwet. Het College valt dan ook niet in te zien op welke wijze de jeugdprofessional buiten de grenzen van zijn expertise is getreden dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft doordat hij in de uitvoering van de ondertoezichtstelling een verplicht plan van aanpak opgesteld heeft.

4.3.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1. De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional handelt in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet: hij doet niet aan waarheidsvinding/feitenonderzoek en kan de problemen niet scherp definiëren.

Toelichting:
De jeugdbeschermer handelt in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, omdat hij niet aan waarheidsvinding doet. Dat heeft als gevolg dat geen heldere definiëring van de problematiek kan worden beschreven en daardoor ook een juiste interventie uitblijft. De vader somt ook ten aanzien van dit verwijt drie voorbeelden op ter onderbouwing. Het eerste voorbeeld gaat over een gesprek op 12 december 2018 waarin de jeugdprofessional erkent dat hij niet aan waarheidsvinding doet en dat hij waarheidsvinding interpreteert als zijnde de beleving van de vader. In het tweede voorbeeld wordt gewezen op hetgeen de jeugdprofessional in het raadsrapport onjuist geaccordeerd heeft, namelijk: “Ouders wijzen naar elkaar voor de oorzaak van de problemen.” Het derde voorbeeld gaat over een e-mailbericht waarin de jeugdprofessional heeft geschreven dat de vader vooral de blokkade veroorzaakt om Kinderen uit de Knel voort te zetten. Dat is een ernstige ongefundeerde beschuldiging, omdat de oorzaak het tekort aan deelnemers was en omdat de trainers de beschikbaarheid van de vader onjuist geïnterpreteerd hadden.
De jeugdprofessional wordt tevens verweten dat hij geen enkele inspanning levert om feiten en meningen van elkaar te scheiden, evenmin worden feiten volledig aangeleverd. Dat blijkt uit het concept plan van aanpak waarin als zorg is opgenomen dat de vader aangiftes doet tegen de moeder. Een meer volledige beschrijving van het betreffende feit zou zijn dat de moeder strafbare feiten jegens de vader en de dochter pleegt, waarvan de vader aangiftes doet. Daarbij zou een omschrijving van de strafbare feiten eveneens wenselijk zijn.

4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Artikel 3.3 van de Jeugdwet ziet op de verplichting om in rapportages de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat daar waar onwaarheden in rapportages staan, dat gewijzigd kan worden en/of als bijlage bij een rapport kan worden gevoegd. De jeugdprofessional heeft in overeenstemming met het artikel dat ook in deze casus zo gedaan. Ten aanzien van waarheidsvinding/feitenonderzoek bekijkt de jeugdprofessional binnen redelijke grenzen, en voor zover relevant in het kader van de ondertoezichtstelling, of de vergaarde informatie al dan niet klopt. Hij doet dat met inachtneming van zijn professionele standaard. Voor wat betreft de opmerking dat de jeugdprofessional niet aan waarheidsvinding doet, wordt opgemerkt dat de ouders van visie verschillen waarbij het niet mogelijk is tot een gezamenlijke visie te komen. De kern van de problematiek is (in rapportages) helder beschreven, multidisciplinair besproken en vastgelegd in een kernbesluit. De in het raadsrapport beschreven opmerking van de jeugdprofessional is niet slechts de indruk van de jeugdprofessional. Tijdens de behandeling bij de kinderrechter heeft de RvdK dat tevens naar voren gebracht, in de beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2018 is daarover het volgende opgenomen: “Ouders houden steeds hun eigen standpunt vast en kijken onvoldoende naar hun eigen aandeel in de problematiek. Ook hebben zij onvoldoende inzicht in het effect van hun gedrag op [de dochter].” Ten aanzien van de deelname aan Kinderen uit de Knel heeft de jeugdprofessional geconstateerd dat het komen tot een afspraak, zodat het traject van start kon gaan, moeizaam verliep en de vader daarin weinig flexibel kon optreden. Dat de deelnemersgroep niet vol zou zijn, was begin 2018 al bekend. De e-mailwisseling beslaat de periode van 18 oktober 2018 tot 29 november 2018. Daarvoor is ook al tevergeefs getracht tot een afspraak te komen. De vader wordt in de verlengingsbeschikking van de kinderrechter van 11 september 2019 ook erop aangesproken dat hij zijn werkgever moet vragen zijn rooster zo in te richten dat hij tijd heeft voor de voortzetting van het traject. De jeugdprofessional acht het tot zijn taken te behoren om ouders op ieders verantwoordelijkheid aan te spreken om zo snel als mogelijk het traject te starten en voort te zetten.
Ten aanzien van de passage in het plan van aanpak over de aangiftes het volgende. De jeugdprofessional doet geen onderzoek naar de juistheid van aangiftes. Relevant is slechts dat tussen de ouders aangiftes worden gedaan en dat deze geseponeerd zijn voor wat betreft het huiselijk geweld. Het wordt zorgelijk geacht wanneer de ene ouder (terecht of onterecht) aangifte doet, omdat het de verstoorde verhouding weergeeft. De jeugdprofessional is volledig in het opnemen van dergelijke informatie. Het opnemen van de inhoud van een aangifte, wat nog niet onderzocht is, laat staan bewezen verklaard is, kan juist voor onjuiste beeldvorming zorgen.

4.4.3 Het College overweegt als volgt:
De jeugdprofessional wordt verweten dat hij in strijd handelt met artikel 3.3 van de Jeugdwet. Op grond van dat artikel zijn de RvdK en de gecertificeerde instelling verplicht in rapportages en verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Nu deze verplichting specifiek toeziet op rapportages en verzoekschriften, zal het College eerst de voorbeelden van de vader beoordelen die daarmee verband houden: de door de jeugdprofessional geaccordeerde informatie in het raadsrapport en de opgenomen informatie in het plan van aanpak over de aangiftes. De informatie die de jeugdprofessional aan de RvdK verschaft heeft, en door hem geaccordeerd is, gaat over de indruk die de jeugdprofessional van de situatie gekregen heeft vanwege zijn betrokkenheid in het preventieve kader. Voor wat betreft de aangehaalde passage: “Ouders wijzen naar elkaar voor de oorzaken van problemen”, ziet het College in de overgelegde stukken, bijvoorbeeld in het verslag van de Jeugdbeschermingstafel van 29 januari 2018, voldoende aanknopingspunten welke het aannemelijk maken dat een dergelijke indruk bij de jeugdprofessional is ontstaan. Als voorbeeld wordt gewezen op pagina 1 van genoemd verslag waarin het volgende is opgenomen onder het kopje “Zorgen”: “VT geeft aan dat [de dochter] echt in de knel lijkt te zitten, er is sprake van een loyaliteitsconflict. Ouders zitten in een dusdanige strijd met elkaar en ze hebben zorgen over de situatie bij de andere ouder, dat ouders niet tot samenwerking komen.” Het College ziet met het verschaffen van deze informatie aan de RvdK dan ook geen gronden voor een tuchtrechtelijk verwijt richting de jeugdprofessional. Ten aanzien van het plan van aanpak en daarin opgenomen informatie over de aangiftes overweegt het College als volgt. Het kopje “Politie, justitie contacten” in een plan van aanpak is bedoeld om weer te geven of (een van) de ouders of kinderen bekend zijn bij politie/justitie, hetgeen in beginsel een zorgpunt is. Onder genoemd kopje is in het concept plan van aanpak van 4 juli 2019 onder het kopje “Zorgen” het volgende opgenomen: “Vader heeft aangiftes gedaan tegen moeder.” Het College kan de vader volgen in zijn standpunt dat de formulering subjectief of onvolledig geacht kan worden, omdat het gelezen kan worden alsof de vader verantwoordelijk is voor genoemd zorgpunt terwijl het vermeende gedrag van de moeder daarin ook een rol speelt. Daarover is niks opgenomen onder genoemd kopje. Het College volgt de jeugdprofessional echter ook in het standpunt dat wanneer de ouders aangiftes tegen elkaar doen dat als zorgpunt benoemd moet worden. Het opnemen van een dergelijke passage onder genoemd kopje in het plan van aanpak is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Desondanks wijst het College erop dat in casuïstiek als deze, waarbij sprake is van (forse) problematiek tussen de ouders, het de aanbeveling verdient om dergelijke passages genuanceerd te verwoorden, waarbij ofwel geen van de ouders wordt aangesproken ofwel beide ouders worden aangesproken. Tot slot merkt het College op dat in het geval de uitkomsten van dergelijke aangiftes bekend zijn, het vollediger en meer waarheidsgetrouw wordt geacht dat de uitkomsten van de eventuele strafrechtelijke procedures in een plan van aanpak worden opgenomen. Nu het College niet beschikt over stukken van strafrechtelijke procedures, kan niet vastgesteld worden of en wanneer de moeder al dan niet strafrechtelijk vervolgd is en als dat het geval is, of deze informatie reeds bekend was ten tijde van het opstellen van het concept plan van aanpak.
Voor wat betreft de overige twee voorbeelden, die niet zien op rapportages en/of een verzoekschrift van de jeugdprofessional en daarom artikel 3.3 van de Jeugdwet niet van toepassing is, wijst het College erop dat de jeugdprofessional, tot op zekere hoogte, een eigen professionele bevoegdheid heeft voor wat betreft de wijze waarop hij gedurende de ondertoezichtstelling met en naar partijen communiceert. Uiteraard met inachtneming van de voor hem geldende professionele standaard. Het is het College niet gebleken dat de jeugdprofessional in de twee geschetste voorbeelden in de communicatie richting de vader tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Het eerste voorbeeld gaat over de opmerking over het al dan niet doen van waarheidsvinding. Uit jurisprudentie van het College van Beroep van SKJ blijkt dat van een jeugdprofessional niet verlangd kan worden dat in elk voorkomend geval onderzoek gedaan wordt naar het waarheidsgehalte van beweringen van ouders die over en weer gedaan worden (beslissing 19.013B van 10 oktober 2019, overweging 4.3.5). Deze visie sluit aan bij de opmerking van de jeugdprofessional. De uitlating in het e-mailbericht van de jeugdprofessional over de voortgang van het traject Kinderen uit de Knel, acht het College evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Alhoewel de formulering van de jeugdprofessional mogelijk neutraler had gekund, staat het vast dat het traject Kinderen uit de Knel door verschillende omstandigheden gedurende een langere periode niet heeft kunnen starten. Het behoort tot de taak en bevoegdheid van de jeugdprofessional om ouders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en de noodzaak van de totstandkoming van dat traject.

4.4.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Klachtonderdeel 5

4.5.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional neemt de melding van de moeder omtrent het huiselijk geweld niet serieus.

Toelichting:
Uit twee gesprekken (op 15 oktober en 12 december 2018) blijkt dat de jeugdprofessional de melding van een voorgeschiedenis van ex-partnergeweld onvoldoende serieus neemt, ook blijkt uit deze gesprekken dat hij ervan uitgaat dat de vader tijdens de overdrachtsmomenten geen klappen heeft ontvangen. Ex-partnergeweld tijdens overdrachten, waar de dochter bij aanwezig is, is een vorm van huiselijk geweld. Dat is ook van invloed op de authenticiteit van de dochter. De taak van de jeugdbeschermer is het afwenden van (een) ernstige bedreiging(en). De jeugdprofessional voert deze taak niet uit, omdat hij de melding niet serieus heeft genomen. De jeugdprofessional lijkt aan te nemen dat beide ouders elkaar over en weer diskwalificeren. Volgens de vader blijkt ook uit meerdere onderzoeken dat, in het geval sprake is van conflictscheidingen, jeugdprofessionals per definitie aannemen dat beschuldigingen van kindermishandeling en/of partnergeweld vals zijn. Uit dergelijke onderzoeken blijkt ook dat sprake is van een gebrek aan kennis over het aanzienlijke percentage (40-50%) conflictscheidingen met een geschiedenis van partnergeweld.

4.5.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional neemt meldingen van kindermishandeling zeer serieus. De veiligheid van jeugdigen is de kern van zijn beroepsuitoefening. In het onderhavige geval wordt voorop gesteld dat de aangiftes over het huiselijke geweld zijn geseponeerd door het Openbaar Ministerie. Op basis van de enkele aangifte(s) kan dan ook niet uitgegaan worden van de juistheid daarvan. Op basis van de ingevulde veiligheidslijst van de voorgaande jeugdbeschermer, alsook de actuele veiligheidstaxatie van 24 juli 2019, is de conclusie dat er geen zorgen zijn over de acute onveiligheid. Een risico is de onenigheid tussen de ouders over de omgang en de opvoeding. Dat correspondeert met de conclusies van de RvdK. Waar Veilig Thuis heeft gesteld dat de kans op huiselijk geweld groot is, wordt gedoeld op de emotionele veiligheid vanwege de onderlinge strijd tussen de ouders.
Ook in dit klachtonderdeel haalt de vader twee veronderstelde uitspraken van de jeugdprofessional aan. De aangehaalde gesprekken hebben beide ruim een uur geduurd. Zonder enige context kunnen dergelijke verwijten – wat daar op basis van het eerder aangevoerde verder van zij – niet op deze transcripties gebaseerd worden. Tot slot wijst de jeugdprofessional in het gesprek naar het traject Kinderen uit de Knel, waar dergelijke zaken aan de orde dienen te komen. Het behoort tot de taken van de jeugdprofessional om de geadviseerde noodzakelijke hulpverlening op gang te brengen.

4.5.3 Het College overweegt als volgt:
Bij aanvang van de ondertoezichtstelling waren er geen zorgen over het verloop van de overdrachtsmomenten. Dat blijkt uit onder meer uit het verslag van de Jeugdbeschermingstafel van 29 januari 2018 en het raadsrapport van 14 juni 2018. In beide stukken staat omschreven dat de overdrachtsmomenten op dat moment rustiger verliepen dan dat in het verleden het geval is geweest. In de beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2018 zijn de overdrachtsmomenten ook niet als zorgpunt opgenomen. Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek van 12 december 2018 blijkt voorts dat de vader kenbaar heeft gemaakt dat de overdrachten dan goed verlopen. Dat er gedurende de ondertoezichtstelling geen zorgen over de overdrachtsmomenten waren, is ook door beide partijen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht erkend. Onder deze omstandigheden valt het de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet is ingegaan op de voorgeschiedenis omtrent de overdrachtsmomenten.
Net als in klachtonderdeel 1, constateert het College ook in dit klachtonderdeel dat de vader van de ondertoezichtstelling andere verwachtingen heeft gehad. Namelijk dat ingegaan zou worden op de voorgeschiedenis voor wat betreft de overdrachtsmomenten en dat vastgesteld werd wat er destijds plaatsgevonden heeft. Het College ziet dat de vader zich niet serieus genomen voelt betreffende de voorgeschiedenis en heeft mogelijk een stuk erkenning daarin gemist. Het College wil dit de jeugdprofessional volledigheidshalve ter overdenking meegeven.

4.5.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Klachtonderdeel 6

4.6.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional handelt vanuit onvoldoende kennis inzake best practices tijdens een kindgesprek met de dochter.

Toelichting:
Tussen 26 september 2018 en 14 november 2018 vindt een e-mailwisseling plaats over een te plannen gesprek tussen de jeugdprofessional en de dochter. Wanneer sprake is van conflictscheidingen, waarbij een voorgeschiedenis van ex-partnergeweld speelt, dienen kindgesprekken altijd op neutraal, en bij voorkeur op vertrouwd, terrein plaats te vinden. In de risicotaxatie van Veilig Thuis staat dat het risico op kindermishandeling hoog is. Desondanks wil de jeugdprofessional het kennismakingsgesprek met de dochter niet op neutraal terrein laten plaatsvinden, maar bij de moeder thuis. De vader stemt in met het gesprek, maar niet met de setting daarvan. Vervolgens dringt de jeugdprofessional in een e-mailbericht aan om het gesprek in de thuissituatie van de moeder toch door te laten gaan, waarbij een brief van voormalig minister Rouvoet wordt bijgevoegd. In de brief staat echter geen enkele informatie over de setting van een kindgesprek. Wat erin staat opgenomen is dat de meeste jeugdzorg instanties het als regel nemen dat het contact met de jeugdigen buiten de volwassenen plaatsvindt. Het voorstel van de jeugdprofessional wordt in de brief dan ook tegengesproken. De vader vindt het ontoelaatbaar dat de jeugdprofessional het kindgesprek niet op neutraal terrein wil laten plaatsvinden, maar bij de moeder thuis. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met de risicotaxatie van Veilig Thuis en het gegeven dat de vader geen toestemming geeft voor een dergelijke setting.

4.6.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Vanuit de toezichthoudende rol die de kinderrechter de jeugdprofessional heeft opgedragen, moet hij de dochter regelmatig spreken, deze taak blijkt ook uit vaste rechtspraak. Gewezen wordt op de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 september 2018 en van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2019. De vader gaat ervan uit dat wettelijk voorgeschreven is waar een gesprek met een jeugdige moet plaatsvinden, althans indien het risico op kindermishandeling hoog is. Ondanks dat de vader toestemming verleend heeft om de dochter te spreken, is het proces om daartoe te komen zeer moeizaam verlopen. De ouders verschilden van mening voor wat betreft de locatie. De jeugdprofessional heeft daarom voorgesteld een kennismakingsgesprek zowel bij de moeder als vader thuis te plannen. De jeugdprofessional heeft niet voorbij willen gaan aan de vader, maar slechts getracht om op een redelijke wijze tot een oplossing te komen.
Voor zover binnen een ondertoezichtstelling niet de plicht zou bestaan tot het spreken van de dochter, bepaalt artikel 7.3.4 van de Jeugdwet niet dat een gegeven toestemming ook ziet op de setting van een kindgesprek. Er is evenmin enige richtlijn die dat dwingend voorschrijft. Uiteindelijk zijn twee kindgesprekken met de dochter gevoerd op het kantoor van de GI. De jeugdprofessional heeft de ouders op correcte wijze betrokken in het noodzakelijke kindgesprek. In oktober 2019 heeft de vader aangegeven ook daartegen bezwaar te hebben.
Ten slotte gaat de vader uit van een verkeerde vooronderstelling, namelijk dat het risico op kindermishandeling hoog is, op grond waarvan een gesprek op neutraal terrein moet plaatsvinden. Blijkens de analyse in het rapport van Veilig Thuis ziet die risicotaxatie enkel op de emotionele kindermishandeling, als gevolg van de strijd tussen ouders. De thuissituatie zelf, bij beide ouders, is veilig geacht.

4.6.3 Het College overweegt als volgt:
Het College volgt de jeugdprofessional in zijn standpunt dat er geen wettelijke voorschriften bestaan voor wat betreft een locatie waar een kindgesprek dient plaats te vinden. Daar waar de vader stelt dat het moet gaan om een neutrale locatie, is in de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ op pagina 41 opgenomen dat een vertrouwde locatie voor de jeugdige van belang is. Het College is van oordeel dat het uiteindelijk aan een jeugdprofessional is om per jeugdige en situatie een afweging te maken welke locatie in het belang van de betreffende jeugdige is. Vervolgens dient een jeugdprofessional zich ervoor in te zetten dat met en tussen de betrokkenen overeenstemming bereikt wordt voor wat betreft de voorgestelde locatie (conform artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode), maar bij het uitblijven daarvan is het aan de jeugdprofessional en zijn of haar professionele bevoegdheid om te bepalen waar het kindgesprek plaatsvindt. Een ondertoezichtstelling is immers geen vrijblijvende maatregel en ouders dienen de aanwijzingen van een jeugdprofessional op te volgen. De jeugdprofessional heeft gehandeld conform zijn bevoegdheden, dat hij over onvoldoende kennis zou beschikken inzake best practices tijdens een kindgesprek, zoals het klachtonderdeel luidt, is het College niet gebleken.

4.6.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Klachtonderdeel 7

4.7.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional stuurt geen recent afschrift van het concept plan van aanpak, maar schrijft wel dat daarover geen overeenstemming is bereikt tussen de ouders.

Toelichting:
Halverwege pagina 2 van het verlengingsverzoek ondertoezichtstelling staat dat er géén overeenstemming is tussen de ouders over het concept plan van aanpak. Ook wordt geschreven dat de jeugdprofessional een verlenging noodzakelijk acht, omdat de doelen uit het plan van aanpak nog niet behaald zijn. Het meest recente concept plan van aanpak hebben de ouders echter nooit ontvangen, evenmin is daarover gesproken met de jeugdprofessional. Hoe kan dan overeenstemming bereikt worden en hoe kunnen de doelen behaald worden zonder een definitief vastgesteld plan van aanpak? Op 18 december 2018 ontvingen de ouders een eerste concept plan van aanpak, waarop zij konden reageren. In een e-mailbericht van de jeugdprofessional van 4 februari 2019 staat dat hij enige items van de moeder heeft overgenomen, zonder afschrift van het plan of opgave van de overgenomen items. Vervolgens hebben beide ouders op 11 juli 2019 met de trainers van Kinderen uit de Knel afgesproken dat zij samen verder aan de slag gaan met het concept plan van aanpak. Dezelfde dag ontdekte de vader dat hij na 18 december 2018 geen recent afschrift meer had ontvangen, reden waarom hij de jeugdprofessional per e-mailbericht verzoekt alsnog een meest recent afschrift van het concept plan van aanpak aan de vader toe te sturen. Pas op zaterdag 13 juli 2019 ontving de vader via aangetekende post het verlengingsverzoek ondertoezichtstelling, met daarbij het meest recente concept plan van aanpak. De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij in zijn verlengingsverzoek onjuiste informatie verstrekt aan de rechter: a) Er is geen plan van aanpak, er is alleen een concept. b) Doelen kunnen niet worden behaald zonder dat er een plan is. c) Ouders kunnen nog geen overeenstemming hebben bereikt, doordat niet aan beide ouders een afschrift van het meest recente concept plan verstuurd is.

4.7.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Deze klacht mist feitelijk grondslag. Het concept plan van aanpak is naar de ouders verstuurd. Daarover is ook, anders dan de vader beweert, meermalen met de ouders gesproken. Feit is evenzeer dat met de ouders geen overeenstemming over het plan kon worden bereikt. De vader meldt in het klachtonderdeel niet dat de jeugdprofessional op verschillende manieren getracht heeft tot overeenstemming te komen over de inhoud van het plan. Daarnaast heeft de jeugdprofessional de vader uitgenodigd voor een gesprek, samen met de moeder. De vader heeft daarop niet gereageerd. Dat geen overeenstemming kon worden bereikt over het concept plan van aanpak, wordt ook bij het verlengingsverzoek van 3 juli 2019 aan de rechtbank overgebracht. Anders dan de vader stelt, is het niet zo dat een vastgesteld gezamenlijk plan een absolute voorwaarde is om doelen te behalen in deze complexe situatie. Het is hier een gegeven dat de ouders niet tot overeenstemming zullen komen. Wanneer de ouders echter zouden werken aan de essentie, zoals beschreven in de patronen en haalbare eindsituatie, zou de emotionele bedreiging die er is voor de dochter opgeheven kunnen worden. Dat de jeugdprofessional zelfs het verwijt gemaakt wordt op een verzoek om het meest recente plan van aanpak van 11 juli 2019 eerst op 13 juli 2019 te reageren – derhalve twee dagen later – ontgaat de jeugdprofessional. De vader klaagt erover dat de jeugdprofessional onjuiste informatie aan de rechtbank stuurt. De jeugdprofessional meldt: “er is geen overeenstemming tussen de ouders over het concept Plan van Aanpak. Vader wil dat de jeugdbescherming aan waarheidsbevinding gaat doen en dat moeder behandeling dient te krijgen voor trauma’s.” De jeugdprofessional meldt aldus niet dat er een plan van aanpak is. Aan de ouders zou niet de meest recente versie zijn verstuurd, terwijl de vader aangeeft deze te hebben ontvangen.

4.7.3 Het College overweegt als volgt:
Het College overweegt dat uit artikel 4.1.3, tweede lid, van de Jeugdwet volgt dat het plan van aanpak in overleg met de (jeugdige en) ouders wordt opgesteld. Het College is van oordeel dat het in overleg opstellen van het plan van aanpak ook kan inhouden dat dit per e-mailbericht wordt overlegd met de betrokkenen. Vervolgens dient het plan van aanpak blijkens het vijfde lid van genoemd artikel te worden vastgesteld (in beginsel binnen zes weken). De (wettelijke) noodzaak daarvan is onder meer gelegen in het gegeven dat het (vastgestelde) plan van aanpak voor alle betrokkenen, waaronder ook de betreffende jeugdprofessional, handvatten en structuur biedt voor het hulpverleningstraject.
Uit de overgelegde stukken stelt het College het volgende vast. Op 18 december 2018 stuurt de jeugdprofessional het concept plan van aanpak aan de ouders toe met de opmerking dat zij op- en aanmerkingen kunnen aanleveren. Kennelijk is daarna over het concept plan van aanpak geen overeenstemming bereikt en zijn de ouders in de gelegenheid gesteld een eigen versie te maken. Ook dat heeft niet geleid tot overeenstemming. Vervolgens heeft de jeugdprofessional op 4 februari 2019 de ouders onder meer het volgende gemaild: “ik heb de informatie van [de moeder] over het GGA gelezen en enige items overgenomen in het plan.” Deze laatst gewijzigde versie heeft de jeugdprofessional kennelijk niet als zijnde vastgesteld gecommuniceerd, evenmin is deze versie aan de ouders toegezonden. Het College concludeert dat de jeugdprofessional op deze twee punten met betrekking tot de communicatie over het plan van aanpak onvolledig is geweest, hetgeen in strijd is met artikel F (informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Temeer gelet op het vijfde lid van artikel 4.1.3 van de Jeugdwet waaruit volgt dat een plan van aanpak vastgesteld dient te worden. Dat de ouders het kennelijk niet eens waren over de inhoud, betekent volgens het College niet dat de jeugdprofessional niet de professionele bevoegdheid heeft om het plan van aanpak alsnog vast te stellen.
Gelet op de gang van zaken over het plan van aanpak, zoals in het voorgaande geschetst, acht het College het niet tuchtrechtelijk te verwijten dat in het verzoek verlenging ondertoezichtstelling van 3 juli 2019 is opgenomen dat tussen de ouders geen overeenstemming is over het concept plan van aanpak. Het College komt op grond van de stukken tot de conclusie dat deze bewoording een feitelijk juiste constatering is.

4.7.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond, namelijk voor wat betreft het verwijt dat het laatst gewijzigde plan van aanpak niet definitief is vastgesteld en niet aan de ouders is toegezonden.

4.8 Klachtonderdeel 8

4.8.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional houdt zich in zijn verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling niet aan de daaraan gestelde voorwaarden.

Toelichting:
Een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling behoort volgens het Nederlands Jeugdinstituut (het NJi) aan een aantal voorwaarden te voldoen. Allereerst is het verplicht de ernstige bedreiging van de jeugdige te beschrijven en aan te tonen. De jeugdprofessional heeft in het verlengingsverzoek van de dochter géén beschrijving van de ernstige bedreiging opgenomen en dus ook niet aangetoond. Ten tweede dient in een dergelijk verzoek te zijn omschreven op welke wijze het verzoek met de ouders en jeugdige (afhankelijk van diens beoordelingsvermogen) is besproken en wat hun mening over het verzochte is. In het verlengingsverzoek van de dochter is niet opgenomen hoe het verzoek met de ouders is besproken. De jeugdprofessional heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ook nooit met de vader besproken, evenmin is naar zijn mening gevraagd. Desondanks staat in het verzoek opgenomen, als zijnde een feit, dat de vader regelmatig heeft uitgesproken dat hij geen ondertoezichtstelling wenst. Terecht staat voor deze zin echter dat de mening van de vader onbekend is. De beschrijving die volgt over de mening van de vader is echter geheel onjuist. Hij heeft slechts één keer een vraag gesteld over de toegevoegde waarde van de aanwezigheid van de jeugdprofessional. De vader staat echter neutraal tegenover een ondertoezichtstelling. Doordat de jeugdprofessional onvolledig is in zijn verzoek en tevens onjuistheden beschrijft, wat in strijd is met artikel 3.3 van de Jeugdwet, wordt ten overstaan van de rechter een onjuist beeld geschetst van de situatie. De vader vindt dat ontoelaatbaar, omdat het de besluitvorming van de rechter kan beïnvloeden.

4.8.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
In het raadsrapport is de bedreiging van de dochter beschreven, eveneens in het rapport van Veilig Thuis. Kennelijk verkeert de vader in de veronderstelling dat als er geen verandering in de bedreiging is opgetreden, de jeugdprofessional dat bij het verlengingsverzoek opnieuw moet beschrijven. Dat is echter een misvatting en niet gebaseerd op een wettelijke bepaling. Uit de beschikking van de kinderrechter blijkt evenmin van enige onjuistheid of onvolkomenheid. Zonder de aangetoonde en onveranderde bedreiging, zou de ondertoezichtstelling waarschijnlijk ook niet zijn verlengd. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling immers alleen indien het verzoek voldoende gronden daarvoor geeft. In de beschikking van 11 september 2019 is de ontwikkelingsbedreiging van de dochter ook opgenomen. Voor wat betreft de opgenomen mening van de vader wordt het volgende aangevoerd. De jeugdprofessional betwist dat de beschreven mening van de vader geheel onjuist is. Dat de jeugdprofessional meldt dat de mening van de vader (op dat moment) niet bekend is, houdt verband met het feit dat de vader op 12 juni 2019 is uitgenodigd om over het verlengingsverzoek in gesprek te gaan, maar daarop niet heeft gereageerd. De verwijten die de vader de jeugdprofessional maakt, zijn ook op die grond niet terecht. De vader stelt tevens dat hij nooit heeft uitgesproken geen ondertoezichtstelling te willen. De vader heeft echter meermaals zijn bedenkingen bij een ondertoezichtstelling uitgesproken (Jeugdbeschermingstafel) en aangegeven weinig vertrouwen te hebben dat een ondertoezichtstelling wat zal opleveren (beschikking kinderrechter 27 augustus 2018). Ook in de beschikking van 11 september 2019 is opgenomen dat de vader heeft aangevoerd dat een ondertoezichtstelling niet nodig is.

4.8.3 Het College overweegt als volgt:
Het College leest in het verzoek verlenging ondertoezichtstelling van 3 juli 2019 een uitgebreide motivering wat aan het verzoek ten grondslag ligt. Eveneens zijn de doelen en de noodzaak tot verlenging van de ondertoezichtstelling beschreven. Uit de verlengingsbeschikking van 11 september 2019 blijkt ook dat de bedreigde ontwikkeling voor de kinderrechter voldoende vast is komen te staan. Voor wat betreft het bespreken van het verzoek met de vader, is het volgende opgenomen in het verzoekschrift: “De mening van de vader is op dit [moment] niet bekend, maar vader heeft regelmatig uitgesproken dat hij geen ondertoezichtstelling wenst.” Uit de stukken is het College gebleken dat de jeugdprofessional op 12 juni 2019 aan de ouders een e-mailbericht gestuurd heeft waarin onder meer het volgende is geschreven: “We moeten bespreken of we de ondertoezichtstelling beëindigen of gaan verlengen. Graag een reactie hoe jullie dat willen bespreken. Individueel? Maar hopelijk gezamenlijk.” De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht kenbaar gemaakt dat hij op dat voorstel niet is ingegaan, omdat de trainers vanuit Kinderen uit de Knel dat geadviseerd hadden. Onder deze omstandigheden en eveneens vanwege de gemotiveerde toelichting van de jeugdprofessional, dat de vader meermaals zijn bedenkingen over een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken, ziet het College niet in hoe de passage in het verzoekschrift de jeugdprofessional tuchtrechtelijk te verwijten valt. Bovendien worden ouders tijdens de behandeling bij de kinderrechter ruimschoots in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over het verzochte kenbaar te maken. Concluderend is het College niet gebleken dat het verzoekschrift onvolledig is, evenmin dat daarin de voorwaarden van het NJI ontbreken.

4.8.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.9 Conclusie

4.9.1 Het College komt tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 7 gedeeltelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. De jeugdprofessional heeft in februari 2019 nagelaten het laatst gewijzigde plan van aanpak als zijnde vastgesteld te communiceren en ook is deze versie niet aan de ouders toegestuurd. Het College is van oordeel dat daarmee artikel F (informatievoorziening in over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode is geschonden. Hoewel de onvolledige informatievoorziening verwijtbaar geacht wordt, overweegt het College dat het nalaten op zichzelf bezien niet dermate ernstig is dat het opleggen van een maatregel gerechtvaardigd is. Ook omdat de ouders aan de jeugdprofessional hadden kunnen vragen het laatst gewijzigde plan van aanpak aan hen toe te sturen, hetgeen tot 11 juli 2019 niet gebeurd is. Ten slotte wijst het College de jeugdprofessional erop dat het definitief vaststellen van het plan van aanpak eraan bijdraagt dat de hulpverlening gestructureerd wordt, hetgeen ten gunste kan komen van het verdere hulpverleningstraject.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdeel 7 gedeeltelijk gegrond;
– verklaart voor het overige klachtonderdelen 1 tot en met 8 ongegrond;
– ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 9 maart 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. Groen, secretaris