College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Berisping zonder openbaarmaking | zaaknummer: 19.020Ta

De door de rechtbank opgelegde systeemtherapie is gedurende de ondertoezichtstelling niet van de grond gekomen, terwijl dat traject essentieel was om tussen klaagster en haar kinderen contactherstel te kunnen realiseren. De jeugdbeschermer heeft onder meer onvoldoende samenwerking gezocht met de zorgaanbieder van dat traject. Ook is het de jeugdbeschermer op verschillende onderdelen niet gelukt zich voldoende te positioneren.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N.A.P. Huijs, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klaagster], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 16 januari 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als jeugdzorgwerker bij de [GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.C. Groen.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde], werkzaam bij [naam] te [plaatsnaam].

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS te Amsterdam.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het aangepaste klaagschrift ontvangen op 12 februari 2020;
– het verweerschrift ontvangen op 23 april 2020.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 20 juli 2020 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2     De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2002 en de zoon is geboren in 2004, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2 De moeder en de ex-partner, de vader van de kinderen, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn sinds 2010 uit elkaar. In 2011 heeft de rechtbank beslist dat het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door de ouders, dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder en een zorgregeling met de vader hebben. In juli 2015 heeft de dochter op eigen initiatief besloten bij de vader te gaan wonen.

2.3 De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 januari 2016 de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI. Aanvankelijk is een collega van de jeugdprofessional namens de GI belast geweest met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op 13 januari 2017 is de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen aan de jeugdprofessional. Zij is betrokken gebleven tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten 25 januari 2018, nadat de GI in december 2017 besloten had geen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling in te dienen.

2.4 Op 24 maart 2016 heeft de vader een verzoek ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de dochter. In juli 2016 heeft ook de zoon op eigen initiatief besloten bij de vader te gaan wonen, waarna de vader op 14 juli 2016 een verzoek heeft ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de zoon.

2.5 In de beschikking verlenging ondertoezichtstelling van de kinderrechter van 18 januari 2017 wordt onder meer het volgende overwogen: “Gelet op het feit dat de communicatie op ouderniveau onvoldoende is, verwacht de kinderrechter niet dat het de ouders zal lukken het contact van de moeder met de minderjarigen te herstellen in het vrijwillige kader. Geconstateerd wordt dat het aankomende jaar zal worden bekeken of verdere hulpverlening, bijvoorbeeld in de vorm van systeemtherapie, zal worden ingezet.”

2.6 Bij beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaald bij de vader. De beslissing omtrent de contactregeling met de moeder is aangehouden. De rechtbank heeft onder meer als volgt overwogen: “Het is dan ook de vraag of het contact tussen de vrouw en de minderjarigen in deze situatie – waarin de minderjarigen bij de man wonen – genormaliseerd kan worden. (…) Doordat hun verblijfplaats niet langer ter discussie zal staan, kan er juist weer ruimte ontstaan om te werken aan het contactherstel met de vrouw. Teneinde dit te bewerkstelligen is reeds door de GI een traject (o.a. systeemtherapie) bij [de instelling] opgestart. De rust die zal ontstaan, zal bijdragen aan het slagen van dit traject. Daarbij wordt door de rechtbank benadrukt dat van de man wordt verwacht dat hij zich zal inzetten voor dit traject en ook de minderjarigen daarin zal meenemen. (…) Gezien de weerstand van de minderjarigen tegen het contact met de vrouw alsmede de vraag of deze weerstand voorkomt uit het ouderverstotingssyndroom acht de rechtbank zich thans onvoldoende in staat om een beslissing te nemen over welke vorm en frequentie van contact in het belang van de minderjarigen wordt geacht. Dit zal nader aan de orde (moeten) komen tijdens het traject bij [de instelling]. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat op het moment dat blijkt dat er bij de minderjarigen ruimte ontstaat voor contact met de vrouw – mede door het traject bij [de instelling] – door de GI hierop zal worden ingezet. De rechtbank vreest – zoals hierboven reeds overwogen – dat wanneer het contact op dit moment teveel zal worden geforceerd dit enkel en averechts effect zal hebben. De GI zal zich hierover moeten laten informeren door de professional bij [de instelling]. De rechtbank verzoek de GI hiervan een verslag op te maken en dit twee weken voor de na te noemen datum pro forma aan de rechtbank te verzenden onder gelijke verstrekking aan de advocaten van partijen.”

2.7 Bij beschikking van 24 april 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder recht heeft op contact met de kinderen, maar een vastomlijnde contactregeling is niet vastgesteld.

2.8 Op 28 juni 2018 heeft de moeder een klachtbrief ingediend bij de klachtencommissie van de GI. De klacht richt zich tegen de jeugdprofessional en de klachtencommissie van de GI heeft uit de brief achttien klachten geformuleerd. Bij beslissing van 30 november 2018 wordt de moeder in zeven klachten niet-ontvankelijk verklaard, twee klachten worden gegrond verklaard, zes klachten gedeeltelijk (on)gegrond en drie klachten ongegrond. Op 2 november 2018 heeft de moeder een tweede klachtbrief ingediend bij de klachtencommissie van de GI, daaruit zijn drie klachten geformuleerd. Bij beslissing van 7 januari 2019 zijn de drie klachten gegrond verklaard.

2.9 De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2019 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2019 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De vijftien in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld richting [de instelling] door ze niet nader te instrueren op hun verzoek.

Toelichting:
In de beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 zijn meerdere opdrachten geformuleerd. Eén daarvan was dat de GI intensief moest inzetten op contactherstel tussen de moeder en de kinderen. Geen van de opdrachten is ingezet of tot een goed einde gebracht. Waaronder dat de vader zich moest inzetten voor het traject bij [de instelling] en ook de kinderen daarvoor stimuleren. In plaats van de in de beschikking geformuleerde opdrachten bij [de instelling] neer te leggen, heeft de jeugdprofessional twee weken na de zitting het traject stilgelegd. Pas op 21 september 2017 heeft de jeugdprofessional getracht het traject te hervatten. De vader heeft zich echter kort na 4 oktober 2017 wederom teruggetrokken uit het traject. Van intensief inzetten op contactherstel is geen sprake geweest.
Op 28 september 2017 heeft [de instelling] aan de jeugdprofessional gevraagd aanvullende doelen voor de systeemtherapie op te stellen. Het antwoord van de jeugdprofessional was dat dit niet haar taak is. De jeugdprofessional had duidelijke instructies aan [de instelling] moeten geven. De rechtbank heeft immers in de beschikking van 4 juli 2017 een vermoeden van ouderverstoting uitgesproken. [De instelling] had op zijn minst geïnstrueerd moeten worden om daar nader onderzoek naar te doen. Als [de instelling] haar onderzoek had kunnen doen, dan was naar boven gekomen dat de jeugdprofessional en haar team een verkeerde lijn hadden uitgezet. Dit gezichtsverlies is beide jeugdprofessionals en de GI bespaard gebleven door [de instelling] niet nader te instrueren, het goed te vinden dat vader zich terugtrok uit de systeemtherapie en de ondertoezichtstelling vervolgens te beëindigen, zonder dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen was opgeheven.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Op moeders verzoek is de jeugdprofessional meegegaan om [de instelling] als zorgaanbieder in te zetten. In maart 2017 zijn beide ouders op intakegesprek geweest, maar alvorens het traject kon starten diende eerst de gemeente akkoord te geven. Het klopt dat de hulpverlening tijdelijk is stopgezet. De jeugdprofessional hoorde van [de instelling] dat het niet mogelijk was om te werken aan de doelen, zolang er geen duidelijke uitspraak van de rechter was. Door de vakanties en wachten op de beschikking, is het traject op 21 september 2017 weer opgepakt. Op het verzoek van [de instelling] van 28 september 2017 heeft de jeugdprofessional gereageerd dat de GI geen behandelplan maakt en dat dit de taak van de zorgaanbieder is. Daar is verder niet meer op gereageerd. Begin november 2017 is er e-mailcontact geweest over het eventueel maken van een gezamenlijk plan (met ouders, kinderen, [de instelling] en de jeugdprofessional). De moeder wilde echter een apart gesprek plannen met haar behandelaar en de jeugdprofessional, wat gerealiseerd is. Tijdens dit gesprek heeft de jeugdprofessional tevens aangegeven dat het belangrijk is om een plan van aanpak te maken waar iedereen achter staat, hetgeen niet haalbaar was omdat de moeder niet in dezelfde ruimte als de vader wilde zitten. Op 7 december 2017 heeft [de instelling] kenbaar gemaakt dat zij de casus zouden gaan afsluiten omdat er sprake was van stagnatie. De jeugdprofessional kon daarachter staan omdat de kinderen hulpverleningsmoe waren, in korte tijd verschillende hulpverleners hebben gehad en bij hen geen sprake was intrinsieke motivatie. Tijdens de methodische casuïstiekbespreking (hierna: MCB) van 19 december 2017 is dat intern ook besloten en het advies van het team is opgevolgd. De jeugdprofessional heeft gesprekken gehad met de vader, maar de kinderen waren telkens duidelijk in hun wens: zij wilden geen hulpverleners meer.
De jeugdprofessional is van mening dat zij wel heeft samengewerkt met [de instelling]. Er is regelmatig contact geweest (e-mail, telefonisch en face to face contact). Daarnaast is de jeugdprofessional met de vader in gesprek gegaan over het belang van de hulpverlening. Desondanks heeft dit niet het gewenste resultaat gehad.
De jeugdprofessional begrijpt dat het voor de moeder erg pijnlijk is, maar zij betwist dat zij niet gehandeld heeft. De jeugdprofessional is het ermee eens dat zij in de e-mailcorrespondentie naar beide ouders duidelijker had moeten zijn over de stand van zaken en hoe zij had gehandeld. Omdat de moeder onvoldoende informatie gekregen heeft, snapt de jeugdprofessional dat gedacht wordt dat de stagnatie het gevolg is geweest van niet handelen van de jeugdprofessional. Van [de instelling] heeft de jeugdprofessional echter geen reactie meer ontvangen nadat zij had laten weten dat de zorgaanbieder een behandelplan moest opstellen. De jeugdprofessional heeft vervolgens nagelaten [de instelling] nogmaals te contacteren.

4.1.3 Het College overweegt als volgt:
De jeugdprofessional wordt verweten dat zij onvoldoende zorgvuldig gehandeld heeft, omdat zij [de instelling] desgevraagd, het College begrijpt in september 2017, niet van nadere instructies heeft voorzien. Het College overweegt dat kort na de start van de betrokkenheid van de jeugdprofessional, de kinderrechter in de beschikking van 18 januari 2017 al overwoog dat het komende jaar moest worden bekeken of verdere hulpverlening, zoals systeemtherapie, moest worden ingezet. Het College verwijst hiervoor naar 2.5 van deze beslissing. Volgens het College dient een beschikking van de kinderrechter het uitgangspunt te zijn voor het uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel en lag er in januari 2017 reeds een opdracht aan de jeugdprofessional om de mogelijkheden voor systeemtherapie te onderzoeken. De jeugdprofessional heeft daarop gehandeld en ouders aangemeld voor systeemtherapie van [de instelling]. Het belang van het laten slagen van dit traject bij [de instelling] heeft de rechtbank in de beschikking van 4 juli 2017 vervolgens met klem benadrukt, en vermeld dat tijdens dat traject aan de orde moest komen of de weerstand van de kinderen al dan niet voortkwam uit het ouderverstotingssyndroom. Het College verwijst hiervoor naar 2.6 van deze beslissing. Uit de stukken blijkt dat [de instelling] op 28 september 2017 de jeugdprofessional vraagt een behandelplan op te stellen, met de doelen en afspraken vanuit de zitting bij de rechtbank. De jeugdprofessional reageert op 3 oktober 2017 als volgt: “Er zijn eerder doelen vanuit [de GI] opgesteld en verzonden. Tijdens de zitting zijn geen concrete afspraken gemaakt. Het eind doel is dat de kinderen weer contact hebben met de moeder (daar waar mogelijk is). Een behandelplan maken wij zelf niet, maar doen de zorgaanbieders. Heb dat ook nog nooit gedaan en ook geen format voor. Wellicht kunnen we donderdag even telefonisch contact hebben met elkaar?” Van verdere afstemming met [de instelling] is het College niet gebleken. Hoewel de jeugdprofessional gevolgd wordt in het standpunt dat zij niet degene is die een behandelplan dient op te stellen voor een andere zorgaanbieder, is het College van oordeel dat de reactie van 3 oktober 2017 te summier is geweest. Het lag op de weg van de jeugdprofessional om [de instelling] op hun verzoek uitgebreider en concreter te informeren, dan wel uit eigen beweging na het e-mailbericht van 3 oktober 2017 nogmaals contact met hen op te nemen om in overleg de volgende stappen van het traject te bepalen. Temeer gelet op de opdracht van de rechtbank en het gegeven dat de jeugdprofessional als uitvoerder van de ondertoezichtstelling de regievoerder in deze casus was. Het College komt tot de conclusie dat de jeugdprofessional zich onvoldoende ingezet heeft voor een goede en efficiënte samenwerking met [de instelling] als ketenhulpverlening, hetgeen er mede voor heeft gezorgd dat de systeemtherapie onvoldoende van de grond is gekomen. Dit nalaten acht het College in strijd met artikel N (samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker (hierna: de Beroepscode).

4.1.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat het dossier niet op orde is.

Toelichting:
In de risicotaxatie (hierna: ritax) van 18 december 2017 is ten onrechte onjuiste informatie over de moeder opgenomen/laten staan. Informatie die afkomstig is van de vader en waarnaar de jeugdprofessional ook geen verder onderzoek heeft gedaan.
Van het evaluatiegesprek op 9 november 2017 met de jeugdprofessional, de moeder en haar psycholoog van [de instelling] zijn twee verslagen opgemaakt. Het verslag van [de instelling] is een juiste weergave. In het verslag van de jeugdprofessional ontbreken belangrijke feiten, bijvoorbeeld dat toegezegd is dat vader een schriftelijke aanwijzing zou krijgen.
Gespreksverslagen van de kinderen ontbreken in het dossier, evenals een verklaring van de kinderen dat zij daartegen al dan niet bezwaar zouden hebben.
Op 8 februari 2017 maakt de jeugdprofessional, blijkens het contactjournaal, een telefonische afspraak tussen de jeugdprofessional en de bijzondere curator. Een gespreksverslag ontbreekt echter zodat niet te achterhalen is wat daar is besproken.
Een nieuw plan van aanpak ontbreekt ondanks de nieuwe opdracht van de rechtbank. Moeder heeft daar op 4 april 2017 wel om gevraagd. De jeugdprofessional heeft gereageerd op 19 april 2017 dat ze dat kan opstellen, maar heeft er vervolgens niets mee gedaan. Een nieuw plan van aanpak had voor de jeugdprofessional en voor de moeder handvatten en structuur kunnen bieden.
De MCB van 18 maart 2017 is op 18 april 2017 geweest, blijkens de tekst in het document. Op de eerste pagina wordt gesproken van 18 maart 2017. Dit is erg onzorgvuldig.
Het evaluatieplan van 22 december 2017 is niet compleet. Er wordt wel vermeld dat de rechtbank een bijzondere curator heeft aangewezen, maar inhoudelijk staat er niets over vermeld, ondanks dat het rapport al ruimschoots binnen was. Ook over het traject bij [de instelling] is niets vermeld in de bijlage.
In de MCB van 19 januari 2017 staat vermeld: “De bedreiging bestaat uit het feit de ouders van [de kinderen] onvoldoende in staat zijn om op onbelaste wijze contact met elkaar te onderhouden en op een constructieve wijze te communiceren in het belang van de kinderen”. De jeugdprofessional doet een ongefundeerde uitspraak. De bijzondere curator heeft in haar rapport van 21 december 2016 namelijk opgenomen dat het probleem juist niet in de communicatie zat tussen ouders, maar in de emotionele chantage van vader en kinderen. De jeugdprofessional behoort het dossier naar waarheid en feiten op te stellen. Dat is niet gebeurd.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft de ritax meerdere keren veranderd in opdracht van de moeder. Deze heeft de moeder ook in haar bezit. De jeugdprofessional heeft daarin geen onjuiste informatie gezet, zij heeft de woorden van de moeder geciteerd. Daarnaast is de ritax een intern dossier, dat niet naar de rechtbank of andere derden wordt verstuurd. Desondanks begrijpt de jeugdprofessional dat het voor de moeder niet fijn is om dit te lezen. De moeder had dit kunnen benoemen zodat de jeugdprofessional het in de ritax anders had kunnen verwoorden.
Ten aanzien van het evaluatiegesprek op 9 november 2017 is afgesproken dat [de instelling] het volledige verslag zou maken en op zou sturen naar de moeder en de jeugdprofessional. Het complete verslag van [de instelling] heeft de jeugdprofessional ook in het dossier opgenomen.
Met de kinderen is afgesproken dat de gesprekken tussen de kinderen en de jeugdprofessional niet op inhoud gedeeld zouden worden met de moeder. De jeugdprofessional heeft de kinderen twee keer gesproken (tijdens de kennismaking en het evaluatiegesprek). De afspraak was om [de instelling] de gesprekken te laten voeren met de kinderen.
Het contactjournaal van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de bijzondere curator en de jeugdprofessional is niet aan de moeder meegegeven. Wel kent de moeder de lijn die is uitgezet op advies van de bijzondere curator: namelijk aanmelding van de kinderen bij [de instelling].
De jeugdprofessional heeft op 19 april 2017 aangegeven dat er gezamenlijk gekeken kon worden of er veranderingen aangebracht konden worden in het plan van aanpak, mits iedereen daarachter stond. Vanwege stagnatie in het proces is het er niet van gekomen een gezamenlijk plan te schrijven. Tijdens de evaluatie op 7 november 2017 bij [de instelling] is dat ook besproken.
De verschillende data op het MCB formulier betreffen een typefout.
De reden dat in het evaluatieplan van 22 december 2017 het rapport van de bijzondere curator niet vermeld is, is omdat het rapport ter zitting van 1 juni 2017 behandeld is. Het rapport van de bijzondere curator betreft een adviesrapport en de jeugdprofessional hoeft deze niet (geheel) over te nemen. De bijzondere curator en de jeugdprofessional zaten, waar het betreft de bedreigingen van de kinderen, niet geheel op één lijn. De jeugdprofessional heeft het rapport van de bijzondere curator inhoudelijk wel besproken tijdens de MCB.
[De instelling] heeft de jeugdprofessional beloofd om haar het verslag over de hulpverlening de volgende dag toe te sturen. Dat is helaas niet gebeurd. De jeugdprofessional heeft per e-mailbericht en telefonisch (voicemail ingesproken) contact gezocht met de zorgaanbieder, maar deze gaf geen gehoor. Qua inhoud is alleen met de jeugdprofessional gedeeld dat de kinderen geen intrinsieke motivatie hadden en de hulpverlening stagneerde, waardoor zij niet verder konden. Daarnaast hebben de kinderen meerdere hulpverleners gehad waardoor er telkens een vertrouwensband opgebouwd moest worden en daardoor onder andere niet gewerkt kon worden aan contactherstel tussen de kinderen en de moeder.

4.2.3 Het College overweegt als volgt:
Het College overweegt dat een jeugdprofessional op grond van artikel 7.3.1 lid 1 juncto 7.3.8 lid 1 van de Jeugdwet verplicht is een dossier in te richten met betrekking tot de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Deze verplichting geldt slechts voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de betrokkenen noodzakelijk is. Daar waar de moeder stelt dat bepaalde informatie in het dossier ontbreekt, zoals verslagen van de gesprekken met de kinderen of het advies van de bijzonder curator, heeft de jeugdprofessional een eigen afweging te maken of het voor de goede hulpverlening noodzakelijk is dat dergelijke verslagen of stukken in het dossier worden opgenomen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional de afzonderlijke verwijten van de moeder voldoende weerlegd heeft en toegelicht heeft hoe het proces is verlopen, dan wel waarom zij de keuze gemaakt heeft iets niet in het dossier op te nemen. Het College heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat noodzakelijke informatie ten behoeve van de uitvoering van de ondertoezichtstelling in het dossier ontbreekt.
Het College wenst nog nader in te gaan op de passage in de ritax van 18 december 2017, waarvan de klachtencommissie van de GI de klacht van de moeder op dat punt gegrond heeft bevonden. De moeder klaagt over de volgende passage in de ritax: “Bron moeder d.d. 12-05-2017: “Vader geeft aan dat moeder in het verleden gediagnosticeerd zou zijn met borderline”. Inmiddels beweert vader in de rechtbankstukken dat ik tijdens de relatie een psychose zou hebben gehad en suïcidaal zou zijn geweest. Vader blijft mij herhaaldelijk allerlei psychiatrisch ernstige stoornissen toedichten. Hiervan is geen sprake en doet de situatie geen goed.” Het College wijst erop dat in casuïstiek als deze, waarbij sprake is van (forse) problematiek tussen de ouders, het de aanbeveling verdient om dergelijke problematiek genuanceerd(er) te verwoorden, waarbij specifieke (niet onderbouwde/vastgestelde) diagnoses of andere negatieve termen worden weggelaten. In die zin volgt het College het oordeel van de klachtencommissie van de GI dat de informatie zorgvuldiger opgenomen had kunnen worden. Het is het College echter voldoende duidelijk geworden dat de jeugdprofessional met de gekozen formulering heeft willen weergeven dat beide ouders elkaar beschuldigen van persoonlijke problematiek. Temeer omdat na deze passage nog het volgende is opgenomen: “Moeder geeft aan jarenlang door vader psychisch (mentaal, emotioneel) mishandeld te zijn”. Hoewel de formulering neutraler (en compacter) omschreven had kunnen worden, voert het volgens het College te ver om te spreken van een tuchtrechtelijk verwijt. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er immers niet om of het handelen beter had gekund.

4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de rechtbank onvoldoende geïnformeerd heeft door in de brief van 11 december 2017 niet toe te lichten waarom niet is voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Daarmee is het belang van de moeder en de kinderen niet voldoende gediend.

Toelichting:
In de beschikking van 4 juli 2017 is de GI verzocht de rechtbank uiterlijk 12 december 2017 te informeren over het verloop van het (behandel)traject bij [de instelling]. De moeder somt in de toelichting op dit klachtonderdeel meerdere voorbeelden op waaruit blijkt dat de jeugdprofessional in de brief aan de rechtbank van 11 december 2017 belangrijke feiten niet gemeld heeft, dan wel deze niet geverifieerd heeft. Daarnaast worden voorbeelden opgesomd waaruit blijkt dat de jeugdprofessional informatie in de brief heeft opgenomen zonder dat zij hoor/wederhoor heeft toegepast. Tot slot is in de brief niet toegelicht waarom niet voldaan is aan de opdracht van de rechtbank (inzetten op contactherstel tussen de moeder en de kinderen). Verwacht wordt dat in een dergelijke brief de hoofdlijnen van het hulpverleningstraject helder beschreven worden en ook wat er vanuit de vader is gedaan om zichzelf en de kinderen te motiveren voor het traject. Concluderend is de rechtbank onjuist en onvolledig geïnformeerd.

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional had in haar rapportage duidelijk de acties naar de rechtbank moeten benoemen. De jeugdprofessional is het met de moeder en de klachtencommissie van de GI eens dat de rechtbank in zoverre niet voldoende is geïnformeerd. De jeugdprofessional was zich daar op dat moment echter niet bewust van. Helaas is de rechtbank daar ook niet op ingegaan. De jeugdprofessional zal dit als leerpunt noteren en in het vervolg uitgebreider rapporteren, zodat voor iedereen duidelijk is welke stappen zijn gezet. Zodat dan ook goed gekeken kan worden of de jeugdprofessional de juiste stappen heeft gezet, dan wel dat zij haar handelen moet bijstellen.

4.3.3 Het College overweegt als volgt:
Het College kan zich vinden in de overweging van de klachtencommissie van de GI (uitspraak klachtencommissie van de GI van 30 november 2018, klacht 16) en neemt de overweging in de kern over. Verwacht mocht worden dat in de verzochte brief aan de rechtbank helder de hoofdlijnen van het traject bij [de instelling] beschreven waren, alsmede wat gedaan was om de vader te bewegen zich in te zetten voor het traject en de kinderen daarin mee te nemen. Temeer omdat de rechtbank in de beschikking van 4 juli 2017 de nadruk gelegd had op het motiveren van de kinderen en het laten slagen van het traject bij [de instelling]. De brief van 11 december 2017 heeft beide punten onvoldoende volledig omschreven, hetgeen de jeugdprofessional erkend heeft. Het College is van oordeel dat daardoor de verslaglegging niet in lijn is geweest met de beroepsstandaard en acht artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode geschonden.

4.3.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij een toezegging ten onrechte niet is nagekomen. De jeugdprofessional had toegezegd de vader een schriftelijke aanwijzing te geven wanneer hij niet mee zou werken aan de hulpverlening.

Toelichting:
Op 19 april 2017 heeft de jeugdprofessional desgevraagd aan de moeder per e-mailbericht laten weten dat wanneer de vader niet zou meewerken aan de systeemtherapie van [de instelling], zij een (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing aan hem zou geven. In de periode tussen 22 mei 2017 en december 2017 heeft de vader op verschillende momenten het traject ernstig gefrustreerd, zonder dat hij daarop is aangesproken. In het evaluatiegesprek van 9 november 2017 bij [de instelling] heeft de jeugdprofessional aan de moeder opnieuw kenbaar gemaakt een schriftelijke aanwijzing aan de vader te zullen geven wanneer hij niet zou meewerken. De toegezegde schriftelijke aanwijzing aan de vader is niet gegeven, waardoor hij niet gehouden is aan de vereiste diagnostiek in het belang van het welzijn van de kinderen. Uit de brief aan de rechtbank van 11 december 2017 blijkt vervolgens dat de systeemtherapie bij [de instelling] stopt. De jeugdprofessional is haar belofte omtrent de schriftelijke aanwijzing niet nagekomen. Zij heeft nagelaten haar gezag te gebruiken om de vader mee te laten werken aan het systeemtraject, ten behoeve van de kinderen.

4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Het klopt dat de jeugdprofessional heeft toegezegd de vader een (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing te geven en dit niet gedaan heeft. Allereerst had de jeugdprofessional met de vader vanwege financiële redenen afgesproken te wachten met het opstarten van het traject totdat de zitting achter de rug was. De jeugdprofessional vond het ook van belang dat er vrijwillige motivatie was om het traject te laten slagen, hetgeen [de instelling] ook liet weten. In het gehele traject was daar echter geen sprake van. Ten tweede had de jeugdprofessional, na intern overleg, vernomen dat het geven van een (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing niet mogelijk was voor het laten uitvoeren van eigen hulpverlening (diagnostiek) bij een ouder.
Desondanks ziet de jeugdprofessional in dat zij niet juist en onzorgvuldig heeft gehandeld, en dat dit het vertrouwen van de moeder in de jeugdzorg heeft beschaamd. Zij had de moeder moeten informeren dat zij de vader geen schriftelijke aanwijzing kon geven.

4.4.3 Het College overweegt als volgt:
Op grond van de stukken wordt vastgesteld dat de jeugdprofessional tweemaal (19 april 2017 en 9 november 2017) aan de moeder toegezegd heeft dat een (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven zou worden wanneer hij onvoldoende zou meewerken aan de vereiste systeemtherapie. Ondanks dat de vader geen of onvoldoende medewerking heeft verleend, is geen (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing verstuurd. De jeugdprofessional heeft toegelicht wat daarvan de redenen zijn geweest. Wat daar ook van zij, het College is van oordeel dat de jeugdprofessional tenminste de moeder op de hoogte had moeten stellen van het gewijzigde standpunt en de onderliggende motivatie. Nu de jeugdprofessional dat heeft nagelaten, acht het College artikel F (informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden. Het College acht het ook een gemiste kans en tuchtrechtelijk te verwijten dat de vader (al dan niet middels een schriftelijke aanwijzing) onvoldoende is aangesproken op zijn bezwaren, nu vanuit de rechtbank van hem verwacht werd dat hij zijn medewerking zou verlenen aan de systeemtherapie en de kinderen daarvoor zou motiveren. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional de vader daarop onvoldoende aangesproken waardoor ook artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode is geschonden.

4.4.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.5 Klachtonderdeel 5

4.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 niet opgevolgd heeft.

Toelichting:
De moeder somt in de toelichting op dit klachtonderdeel meerdere voorbeelden op waaruit blijkt dat de jeugdprofessional de genoemde beschikking niet opgevolgd heeft, met als gevolg dat de opgelegde systeemtherapie van [de instelling] niet tot uitvoer is gekomen.

4.5.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Hierover heeft de jeugdprofessional al in het voorgaande een en ander toegelicht. Zij heeft regelmatig (telefonisch en per e-mailcorrespondentie) contact gehad met [de instelling] om te bespreken hoe het verder moest. Aan de vader is te kennen gegeven dat hij het traject moest accepteren. De jeugdprofessional heeft uitvoering willen geven aan de beschikking van de rechtbank, maar heeft ook gekeken naar het belang van de kinderen en heeft daar het meest gewicht aan toegekend.

4.5.3 Het College overweegt als volgt:
Geconstateerd wordt dat dit klachtonderdeel overlap heeft met klachtonderdeel 1, waarin het College reeds geoordeeld heeft dat de systeemtherapie van [de instelling] – mede wegens nalaten van de jeugdprofessional – onvoldoende van de grond gekomen is. Het College wijst dan ook naar het oordeel onder 4.1.3 en 4.1.4 van deze beslissing en stelt dit klachtonderdeel – om herhaling te voorkomen – buiten behandeling.

4.5.4 Het College stelt het klachtonderdeel buiten behandeling.

4.6 Klachtonderdeel 6

4.6.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de moeder ten onrechte niet heeft geïnformeerd dat de systeemtherapie bij [de instelling] tussentijds stopgezet is. De jeugdprofessional is niet transparant.

Toelichting:
Ondanks dat tijdens het kennismakingsgesprek in januari 2017 tussen de ouders en de jeugdprofessional de afspraak gemaakt is dat bij alle correspondentie iedereen in de cc wordt meegenomen, is deze afspraak meermaals niet nagekomen. De jeugdprofessional heeft de vader wel beantwoord, maar hem niet aangesproken op de geldende afspraak. Daarbij probeert de vader in de berichten via allerlei excuses onder de systeemtherapie bij [de instelling] uit te komen. De jeugdprofessional heeft dat niet doorzien en de moeder is niet op de hoogte gesteld van de correspondentie. Ook was de moeder daardoor niet op de hoogte van vaders afzegging voor het evaluatiegesprek bij [de instelling] op 9 november 2017. De jeugdprofessional is niet transparant en neutraal. Het gaat om correspondentie van 22 mei, 18 oktober, 2 en 3 november 2017.

4.6.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional kan zich niet herinneren of zij de moeder geïnformeerd heeft over het tussentijds stopzetten van het traject. Zij hoort dat wel te doen. Uit de bijlagen bij het klaagschrift blijkt dat er een aantal keren communicatie tussen de vader en de jeugdprofessional is geweest over het maken van een afspraak en over het ontbreken van financiële ruimte bij de vader. De jeugdprofessional heeft dat weliswaar niet direct tegen de moeder gezegd, maar betwist wordt dat zij niet neutraal stond tegenover de moeder. De jeugdprofessional heeft in de brief aan de rechtbank, die ook naar de moeder is verstuurd, vermeld wat er speelde. Daarnaast was de moeder ook op de hoogte van de afspraak over het evalueren van het plan met de kinderen. De jeugdprofessional heeft tijdens het evaluatiegesprek bij [de instelling] gezegd wanneer de afspraak stond met de kinderen bij de vader thuis. Ook heeft de jeugdprofessional haar excuses aangeboden omdat zij dat eerder tegen moeder had moeten zeggen. De afspraak met de kinderen is verzet en dat is per e-mailbericht direct doorgegeven aan de moeder. Het klopt dat de moeder de correspondentie van de vader niet heeft ontvangen, omdat de moeder alleen de correspondentie krijgt die zijzelf heeft verstuurd en niet de gesprekken tussen de vader en de jeugdprofessional. Er heeft tussen de moeder en de jeugdprofessional ook face to face, e-mail en telefonisch contact plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft haar best gedaan om de moeder te horen. In het kader van de ‘werkwijze expeditie scheiden’ horen beide ouders gezamenlijke gesprekken te voeren, dan wel alles in de cc te zetten. Zowel de vader als moeder hebben zich daar niet altijd aan gehouden. De jeugdprofessional heeft daarvan geleerd en zal dit in het vervolg anders aanpakken. Onderkend wordt dat, ondanks de goede bedoelingen van de jeugdprofessional, het niet transparant overkomt.

4.6.3 Het College overweegt als volgt:
Het College begrijpt uit de toelichting op het klachtonderdeel dat de jeugdprofessional verweten wordt dat zij meermaals met de ouders apart gemaild heeft ondanks dat de afspraak was dat de ouders elkaar in de cc van de e-mailberichten zouden plaatsen. De jeugdprofessional heeft dit erkend. Het College merkt op dat het in de praktijk vaker voorkomt dat ouders deze gebruikelijke afspraak schenden, hetgeen niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. In deze casus is het echter meermaals voorgekomen zonder dat de jeugdprofessional de ouders op het schenden van deze afspraak heeft gewezen, en het bovendien in de e-mailberichten ook is gegaan over afspraken rondom het opgelegde traject bij [de instelling]. Door deze wijze van communiceren is de moeder er niet van op de hoogte geweest dat de vader tussentijds afspraken rondom de systeemtherapie heeft afgezegd. Gelet op het belang van dit opgelegde traject, is het College van oordeel dat de moeder onvoldoende geïnformeerd is en dat de communicatie met de ouders onvoldoende transparant is verlopen. Het College acht dit in strijd met artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode.

4.6.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.7 Klachtonderdeel 7

4.7.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de ondertoezichtstelling ten onrechte afgesloten heeft, zonder afschaling naar het CJG.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft geen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling ingediend ondanks  dat de gestelde doelen nog niet waren behaald en de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog niet was weggenomen. Het dossier is gesloten zonder afschaling naar het CJG. Met de moeder is geen eindgesprek geweest. De jeugdprofessional heeft de moeder vervolgens doorverwezen naar de RvdK, en zij hebben de moeder doorverwezen naar het CJG. De vader heeft echter vervolgens geen toestemming voor dossieroverdracht gegeven. De jeugdprofessional heeft gereageerd dat er geen opvoedvragen meer waren en er daarom geen overdracht kon plaatsvinden. Een verbazingwekkende en onzorgvuldige reactie volgens de moeder, gelet op de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en omdat er geen systeemtherapie was ingezet.

4.7.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft niet gezegd dat de doelen waren behaald of dat er geen zorgen meer waren, maar er lagen geen nieuwe hulpvragen meer waardoor een overdracht niet mogelijk was. De jeugdprofessional heeft alsnog contact gehad met het CJG, vanwege de zorgen die de moeder had. Het CJG heeft aangegeven dat een afschaling alleen kon plaatsvinden als beide ouders toestemming gaven. De vader en de kinderen stonden daar niet achter. Afschaling was dan ook niet mogelijk. Een verlengingsverzoek indienen was ook niet wenselijk, omdat gezien werd dat de ondertoezichtstelling meer spanningen opleverde dan positieve effecten. Tijdens de MCB van 19 december 2017 is onder meer als nazorg geadviseerd om mediation in te zetten. Er heeft geen eindgesprek met de moeder plaatsgevonden. Betreurd wordt dat dit niet is gebeurd, dat had wel voorgesteld moeten worden.

4.7.3 Het College overweegt als volgt:
Het College is van oordeel dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige afsluiting van de ondertoezichtstelling, zowel voor wat betreft de verantwoording van de keuze tot afsluiting als het verwijzen/afschalen naar andere hulpverlening. Daartoe wordt als volgt overwogen. Voor wat betreft de verantwoording van de beslissing tot afsluiting constateert het College dat de ouders per e-mailbericht van 22 december 2017 daarover geïnformeerd zijn. Gelet op de indruk die de jeugdprofessional richting de moeder nog op 9 november 2017 gewekt had tijdens het evaluatiegesprek met [de instelling], namelijk dat druk op de vader uitgeoefend zou worden om het tij te keren, kan het College zich voorstellen dat het korte e-mailbericht van 22 december 2017 voor de moeder onverwacht kwam en rauw op haar dak viel. Ook het moment van verzending van het e-mailbericht, op een vrijdag om 17.32 uur voor een kerstweekend (zie ook het volgende klachtonderdeel), acht het College een onbegrijpelijke keuze en weinig empathisch richting de moeder. Hoewel de jeugdprofessional tot het besluit van afsluiting is gekomen na individueel overleg met de behandelaar van [de instelling] en de MCB van 19 december 2017, is het College van oordeel dat een dergelijke wijziging/beslissing tenminste gemotiveerd – en bij voorkeur mondeling – toegelicht had moeten worden aan de moeder, dan wel dat haar een voorstel was gedaan tot het voeren van een toelichtend (afsluit)gesprek. Dat heeft de jeugdprofessional niet gedaan. Voor wat betreft de afschaling bevreemdt het College het dat de ondertoezichtstelling is afgesloten zonder dat het kennelijk mogelijk was de hulpverlening af te schalen naar het vrijwillige kader. Dit gezien de geconstateerde ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, zoals verwoord in de beschikkingen van 18 januari 2017 en 4 juli 2017, het niet geslaagde traject bij [de instelling] en omdat nog geen sprake was van constructief contactherstel tussen de moeder en kinderen. Dit alles acht het College in strijd met artikel I (beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode. Ten overvloede wijst het College erop dat – ondanks het toestemmingsvereiste in het vrijwillige kader – het wel een mogelijkheid kan zijn om de afschaling naar vrijwillige hulpverlening als voorwaarde te stellen voor het gaan afsluiten van de ondertoezichtstelling.

4.7.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.8 Klachtonderdeel 8

4.8.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional niet correct handelen, omdat zij de ouders voor het kerstweekend per e-mailbericht geïnformeerd heeft dat de ondertoezichtstelling niet verlengd gaat worden.

Toelichting:
Op vrijdag 22 december 2017 om 17.32 uur ontvangen de ouders een aankondiging van de evaluatie van de ondertoezichtstelling. In het e-mailbericht wordt ook vermeld dat de ondertoezichtstelling niet verlengd gaat worden. Deze boodschap is voor de moeder onnodig belastend geweest, in een lang kerstweekend, omdat zij de enige was die een verlenging noodzakelijk achtte. Vanwege het tijdstip van het verstuurde e-mailbericht kon de moeder geen hulp meer inschakelen. De moeder verwijt de jeugdprofessional niet correct handelen en een niet respectvolle bejegening naar de moeder toe.

4.8.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional verwijt zichzelf dat zij niet juist heeft gehandeld rondom het versturen van bedoeld e-mailbericht. De jeugdprofessional had voor een andere datum/tijdstip kunnen kiezen. Alhoewel de jeugdprofessional daar niet bewust voor heeft gekozen, maar geleid werd door drukte en de noodzaak het verzoek tijdig in te dienen, valt dit niet goed te praten. De jeugdprofessional is zich ervan bewust dat dit niet getuigt van een respectvolle houding jegens de moeder.

4.8.3 Het College overweegt als volgt:
Geconstateerd wordt dat dit klachtonderdeel overlap heeft met klachtonderdeel 7, waarin het College reeds geoordeeld heeft dat deze wijze van communiceren een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Het College wijst dan ook naar het oordeel onder 4.7.3 en 4.7.4 van deze beslissing en stelt dit klachtonderdeel – om herhaling te voorkomen – buiten behandeling.

4.8.4 Het College stelt het klachtonderdeel buiten behandeling.

4.9 Klachtonderdeel 9

4.9.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij ten onrechte geen gezamenlijk gesprek georganiseerd heeft tussen de ouders, [de instelling] en de GI.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft op 17 oktober 2017 aan de ouders een uitnodiging gestuurd om de ondertoezichtstelling te evalueren. De moeder had verzocht haar behandelaar van [de instelling]  daarbij aanwezig te laten zijn. Op 24 oktober en 2 november 2017 vraagt [de instelling] aan de jeugdprofessional of het al gelukt is om een afspraak met de ouders in te plannen omdat het traject stil lag. Op 9 november 2017 heeft de moeder voorgesteld om de ondertoezichtstelling samen te evalueren bij [de instelling], wat gerealiseerd wordt. De jeugdprofessional heeft de vader op 2 november 2017 gemaild dat zij [de instelling] verzocht heeft om een aantal datavoorstellen zodat een gezamenlijk gesprek tot stand komt. Vervolgens is er geen correspondentie meer in het dossier en het gezamenlijke gesprek bij [de instelling] heeft niet plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft dat ook niet voorgesteld. [De instelling] is gedurende het gehele traject complementair geweest aan de GI, omdat zij slechts hulp konden bieden op vrijwillige basis. Het gezamenlijke gesprek bij [de instelling] stond los van de evaluatie ondertoezichtstelling en de jeugdprofessional heeft nagelaten daarop door te pakken.

4.9.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Op het e-mailbericht van 2 november 2017 van de jeugdprofessional heeft [de instelling] niet gereageerd. [De instelling] heeft weken later gevraagd of een gesprek kon plaatsvinden met alleen de jeugdprofessional. Daarin werd besproken dat er geen sprake was van motivatie en dat [de instelling], zoals moeder ook beschrijft, slechts hulp kon bieden op vrijwillige basis. Deze basis was er helaas niet. Desondanks had de jeugdprofessional [de instelling] zelf nogmaals kunnen benaderen om een afspraak te maken. De jeugdprofessional begrijpt dat de klachtencommissie van de GI deze klacht gegrond heeft verklaard.

4.9.3 Het College overweegt als volgt:
Op grond van de stukken leidt het College af dat de jeugdprofessional eerst een voorstel aan de ouders gedaan heeft om de ondertoezichtstelling te evalueren. Uiteindelijk heeft dit gesprek, op verzoek van de moeder, met de ouders individueel plaatsgevonden. Ten tijde van het inplannen van deze afspraak, mailt de psycholoog van [de instelling] op 2 november 2017 aan de jeugdprofessional dat [de instelling] ook graag aanwezig is bij een gezamenlijk gesprek met de ouders zodat met alle partijen een plan gemaakt kan worden voor het vervolg van het traject. De jeugdprofessional reageert onder meer dat zij het een goed plan vindt om met de ouders, kinderen en [de instelling] samen te zitten. De psycholoog van [de instelling] wordt verzocht een aantal datavoorstellen te doen. Kennelijk is daarop vanuit [de instelling] niet meer gereageerd en heeft het gezamenlijke gesprek ook niet plaatsvonden. De vraag is nu of de jeugdprofessional daarin een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Het College overweegt dat het initiatief voor de evaluatie van de systeemtherapie in eerste instantie bij [de instelling] ligt, als zijnde de verantwoordelijke voor dat traject, en omdat door hen kennelijk ook niet meer gereageerd is op het verzoek van de jeugdprofessional om met datavoorstellen te komen. Dat neemt echter niet weg dat van de jeugdprofessional – in haar functie als regievoerder – verwacht mocht worden dat ze deze evaluatie tot stand zou laten komen en [de instelling] tenminste een herinnering had moeten sturen. Wederom ook gezien de opdracht van de rechtbank, en het belang van het laten tot stand laten komen van de systeemtherapie. Het nalaten van het organiseren van een gezamenlijk gesprek/evaluatie wordt in strijd geacht met artikel N (samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode.

4.9.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.10 Klachtonderdeel 10

4.10.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional niet binnen een redelijke termijn te reageren op een vraag van de moeder van 19 december 2017 en niet tijdig te reageren op een e-mailbericht van de moeder van 17 februari 2017, waardoor de beroepstermijn gefrustreerd is.

Toelichting:
Op 19 december 2017 heeft de moeder aan de jeugdprofessional per e-mailbericht gevraagd waarom zij de vader geen schriftelijke aanwijzing gegeven heeft. Op 22 december 2017 heeft de jeugdprofessional wel het e-mailbericht gestuurd waarin zij heeft laten weten dat geen verlengingsverzoek ondertoezichtstelling wordt ingediend, maar de vraag van de moeder werd niet beantwoord. Nadat de moeder haar vraag herhaald heeft op 15 januari 2018, kreeg zij pas op 18 januari 2018 een antwoord.
Ook op 17 februari 2017 heeft de moeder een aantal vragen per e-mailbericht aan de jeugdprofessional gesteld, en op 4 april 2017 heeft de moeder daarvan een herinnering gestuurd. Ondanks dat de moeder had laten weten dat een tijdige reactie (uiterlijk 18 april 2017 12:00 uur) van belang was gezien de gestelde beroepstermijn omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling, heeft de jeugdprofessional buiten de gestelde termijn gereageerd, namelijk op 19 april 2017. De termijn om hoger beroep in te stellen was verlopen waardoor de moeder de kans ontnomen is om voor haar belangen en die van de kinderen op te komen. De jeugdprofessional hanteert onredelijke reactietermijnen en frustreert daarmee een mogelijkheid tot hoger beroep.

4.10.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft op dit punt niet zorgvuldig gehandeld en snapt het standpunt van de moeder. De vraag van de moeder had op 22 december 2017 beantwoord kunnen worden, hetgeen niet bewust niet gedaan is. Urgente andere e-mailberichten zijn eerst beantwoord en verstuurd. De jeugdprofessional was gedurende een zekere periode niet of nauwelijks aanwezig vanwege privéomstandigheden. Te laat reageren in de maand februari gebeurde ook niet met opzet. De moeder had overigens telefonisch contact kunnen opnemen met de GI. Dan had uitgelegd kunnen worden waarom de jeugdprofessional niet reageerde op het e-mailbericht van de moeder.

4.10.3 Het College overweegt als volgt:
Vastgesteld wordt dat de jeugdprofessional twee keer niet binnen een redelijke termijn gereageerd heeft op e-mailberichten van de moeder. Een e-mailbericht van de moeder van 17 februari 2017 met een aantal vragen is, na twee herinneringen van de moeder, pas beantwoord op 19 april 2017. Ondanks dat de moeder er ook op gewezen had dat het noodzakelijk was de reactie uiterlijk op 18 april 2017 te ontvangen gezien het eindigen van de beroepstermijn. Ook het e-mailbericht van de moeder van 22 december 2017 is na een herinnering van de moeder pas beantwoord op 18 januari 2018. Hoewel het College oog heeft voor de hoge caseload van jeugdprofessionals, ontslaat drukte een jeugdprofessional er niet van om binnen redelijke termijnen te reageren. Het College acht een doorlooptijd van één dan wel twee maanden voor het beantwoorden van e-mailberichten onredelijk lang. Zeker wanneer (meermaals) gerappelleerd wordt en een ouder wijst op het belang van een tijdige reactie. Nu de vragen van de moeder niet tijdig beantwoord zijn acht het College artikel C (bereid iedere cliënt te helpen) van de Beroepscode geschonden.

4.10.4 Het College verklaart het klachtonderdeel gegrond.

4.11 Klachtonderdeel 11

4.11.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij ongefundeerde uitspraken doet.

Toelichting:
Gedurende de ondertoezichtstelling werd beweerd dat de kinderen consistent waren in hun wensen. De formulering doet vermoeden dat de jeugdprofessional gefundeerd tot die uitspraak is gekomen. Terwijl het diagnostisch onderzoek niet of nauwelijks heeft kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de ongefundeerde uitspraak in het evaluatieplan van 22 december 2017 en MCB van 18 april 2017: “de GI is van mening dat [de kinderen] zich binnen een veilige en stabiele opvoedomgeving bevinden en zijn gelukkig.” De bijzondere curator heeft in haar rapport aangegeven dat de kinderen zich juist niet in een veilig opvoedklimaat bevonden en vond dat de moeder een grotere rol moest krijgen in de opvoeding. Deze uitspraak van de jeugdprofessional komt dan ook uit de lucht vallen en is niet diagnostisch onderbouwd. Ook staat vermeld in de MCB van 19 december 2017 dat “hulpverlening schadelijk aan het worden is voor de kinderen”, terwijl er feitelijk nog geen hulp op gang gekomen was. Juiste en passende hulpverlening zal nooit schadelijk zijn, maar juist helpend. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen (geen onbelast contact hebben met hun moeder en een onjuist moederbeeld hebben) is niet opgeheven omdat niet is meegewerkt aan de hulpverlening. Ook is in de brief van 19 mei 2017 aan de rechtbank en het bericht aan [de instelling] van 4 mei 2017 de niet-diagnostisch gemeten uitspraak gedaan dat “de kans op weglopen erg groot geacht wordt.”.

4.11.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Er heeft één keer een gesprek plaatsgevonden tussen de bijzondere curator, de kinderen en de vader. De jeugdprofessional kon zich niet geheel vinden in het verslag van de bijzondere curator, omdat er geen sprake was geweest van een onderzoek. De bevindingen kwamen niet overeen met de bevindingen van de (voorgaande) jeugdprofessional dan wel het dossier van de GI. Er zijn nooit meldingen binnengekomen van derden (Veilig Thuis, school of [de instelling]) dat de kinderen zich bij de vader in een onveilige situatie zouden bevinden. De jeugdprofessional had het anders moeten verwoorden, namelijk dat er geen meldingen waren binnengekomen van derden dat de kinderen binnen een onveilige situatie woonden.
De jeugdprofessional heeft regelmatig gehoord dat de kinderen geen hulpverleners meer wilden, omdat zij deze in het verleden vaak hadden gehad en er binnen [de instelling] voor de kinderen te veel wisselingen hadden plaatsgevonden.
De jeugdprofessional is het er niet mee eens dat er feitelijk nog geen hulp op gang was gekomen. De kinderen hadden meerdere gesprekken gehad met de psychologen van [de instelling]. In beginsel moet er eerst een vertrouwensband opgebouwd worden, wat veel tijd kan kosten. De kinderen zijn niet verder gekomen dan daaraan werken, wat wel een begin is geweest van de hulpverlening. Hulpverlening kan schadelijk zijn als de kinderen er geen vertrouwen meer in hebben en zij toch worden gedwongen om hulp te accepteren, zeker als het gaat om problemen die bij de ouders liggen in plaats van bij de kinderen.
Dat de kans op weglopen groot werd geacht, is niet gebaseerd op diagnostiek, maar op het feit dat dit in het verleden bij de moeder meerdere keren is gebeurd.

4.11.3 Het College overweegt als volgt:
Verslaglegging dient plaats te vinden conform de beroepsstandaard, gelet op de toelichting van artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Waarbij jeugdprofessionals tot op een zekere hoogte een eigen professionele bevoegdheid hebben in het kiezen van bewoordingen. Voor de wijze van verslaglegging heeft de Kinderombudsman aanbevelingen gedaan in het rapport uit 2013, genaamd: “Is de zorg gegrond?”. De volgende aanbevelingen zijn gedaan: het standaard scheiden van feiten en meningen, het toepassen van hoor en wederhoor, concreet schrijven, accorderen van informatie, het navolgbaar wegen van belemmerde en beschermende factoren in de opvoedsituatie van de jeugdige en dat rapportages van externe deskundigen in hun geheel als bijlage dienen te worden toegevoegd aan rapportages. Ten aanzien van de eerste geciteerde passage uit het evaluatieplan: “[De GI] is van mening dat [de kinderen] zich binnen een veilige en stabiele opvoedomgeving bevinden en zijn gelukkig”, overweegt het College dat voldoende duidelijk is dat deze passage de mening van de GI betreft en dat dit onder meer is afgeleid uit het evaluatiegesprek met de kinderen. In de kaders boven deze passage wordt namelijk toegelicht dat beide kinderen afzonderlijk van elkaar hebben laten weten het fijn te hebben bij de vader. De gekozen bewoording acht het College dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook voor wat betreft de andere voorbeelden van de moeder heeft de jeugdprofessional naar het oordeel van het College voldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze passages zijn opgenomen, wat zij in eigen bewoordingen geformuleerd heeft.

4.11.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.12 Klachtonderdeel 12

4.12.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional geen kennis en deskundigheid te hebben op het gebied van ouderverstoting.

Toelichting:
De moeder somt in de toelichting op het klachtonderdeel meerdere voorbeelden op waaruit zou blijken dat de jeugdprofessional zich heeft laten manipuleren door de vader, terwijl de feiten anders waren. De jeugdprofessional had gewaarschuwd moeten zijn met de beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 waarin het vermoeden van ouderverstoting was uitgesproken, en met de informatie uit het rapport van de bijzondere curator. De jeugdprofessional heeft geen kennis van ouderverstoting omdat zij het evaluatiegesprek met de kinderen in aanwezigheid van de vader heeft gevoerd, en de vader ook vragen heeft laten stellen aan de kinderen. Zij heeft zich, net als de eerste jeugdprofessional, in het kamp van de vader laten zuigen en is niet neutraal geweest. Wanneer de jeugdprofessional de juiste kennis had was dat nooit gebeurd, omdat ze dan had geweten dat het voor kinderen erg belangrijk is dat ze onbelast contact hebben met hun beide ouders en dat dit zonder opgelegde deskundige hulp niet van de grond zou komen. De moeder moest gehoord worden, schreef de bijzondere curator in haar rapport. De moeder is niet gehoord en niet gekend in haar zorgen. Inmiddels zijn de kinderen van zichzelf en hun eigen moeder vervreemd. De jeugdprofessional heeft geen oog gehad voor de belangen van moeder en kinderen en heeft hen onvoldoende beschermd. De moeder neemt de jeugdprofessional het nalaten erg kwalijk, omdat het levenslang schadelijk is voor zowel de kinderen als voor de moeder. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft in hun rapport van [datum] 2019 bevonden dat er binnen de GI geen kennis en deskundigheid is op het gebied van ouderverstoting.

4.12.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft geen scholing gehad in ouderverstoting. De diagnose ouderverstoting is overigens ook niet gesteld, maar het is een uitspraak en vermoeden geweest van de bijzondere curator. Ook de bijzondere curator heeft aangegeven dat deze geen diagnose mag stellen en het ongelukkig heeft verwoord.
De jeugdprofessional probeerde de vader tegemoet te komen, omdat er dan wellicht meer (financiële) ruimte was voor de hulpverlening. De jeugdprofessional heeft geen inzicht gehad in de financiële situatie van de vader, wat overigens ook niet haar taak was.
Dat de moeder zich niet gehoord heeft gevoeld, vindt de jeugdprofessional jammer om te horen. De jeugdprofessional heeft namelijk meerdere individuele contacten gehad met de moeder en had juist gehoopt dat er een onbelast contact kon zijn tussen de moeder en de kinderen. Er werd echter ook gezien dat de moeder een starre houding had als het ging om het contact tussen haar en de kinderen. De kinderen voelden zich ook niet gehoord door de moeder, wat het traject ook heeft bemoeilijkt.

4.12.3 Het College overweegt als volgt:
Als uitvoerder van de ondertoezichtstelling heeft de jeugdprofessional een bepaald scholingsniveau/diploma en dient zij regelmatig bijscholing en intervisie te volgen. Het College ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de kennis van de jeugdprofessional. Specifieke deskundigheid op het gebied van ouderverstoting is wellicht een pre, maar geen vereiste voor de functie van jeugdbeschermer. In deze specifieke casus, mede gelet op de overwegingen daarover van de rechtbank in de beschikking van 4 juli 2017, had het een meerwaarde kunnen zijn wanneer de jeugdprofessional specifieke kennis opgedaan had over ouderverstoting of daarover een collega binnen de GI geconsulteerd had. De jeugdprofessional heeft echter nooit beweerd daarin deskundig te zijn, evenmin dat zij bevoegd zou zijn om in dat kader iets vast te stellen. Daarvoor was nu juist nader onderzoek vanuit [de instelling] ingezet. Het verwijt van de moeder dat de jeugdprofessional onvoldoende kennis en deskundigheid heeft op het gebied van ouderverstoting, kan dan ook niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.

4.12.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.13 Klachtonderdeel 13

4.13.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional afspraken niet nakomen en het vertrouwen van de moeder beschamen.

Toelichting:
De volgende voorbeelden worden ter onderbouwing van dit klachtonderdeel geschetst:
– In het evaluatiegesprek heeft de jeugdprofessional aan de moeder de vraag gesteld of zij vader vertrouwt. Dit wilde zij puur voor zichzelf weten, niet voor het dossier. Tot moeders verbazing is de reactie van de moeder vervolgens opgenomen in het evaluatieplan.
– In het evaluatiegesprek van 9 november 2017 heeft de moeder aangegeven de GI nodig te hebben om de situatie te verbeteren. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat uit een ander vaatje getapt zou moeten worden om de situatie te veranderen. Dit heeft bij de moeder de indruk achtergelaten dat er nu wel ingegrepen zou worden en dat de vader eindelijk begrensd zou gaan worden. Tot moeders grote verbazing kreeg zij op 22 december 2017 het bericht dat er geen verlengingsverzoek voor de ondertoezichtstelling ingediend zou worden. De door de GI gestelde doelen waren echter niet behaald. Deze klacht heeft de klachtencommissie van de GI in de beslissing van 30 november 2018 gegrond verklaard.
– In het evaluatieverslag van [de instelling] over het evaluatiegesprek van 9 november 2017 staat dat de jeugdprofessional toegezegd had dat het evaluatiegesprek met de kinderen los van vader zou worden gehouden. Die belofte is verbroken. De moeder heeft de jeugdprofessional daarop aangesproken per e-mailbericht van 9 januari 2018. Weliswaar zijn excuses aangeboden, maar vervolgens werd niet gereageerd op de vragen die de moeder stelde. Deze klacht heeft de klachtencommissie van de GI in de beslissing van 30 november 2018 ook gegrond verklaard.
– Op 9 februari 2017 om 12.00 uur heeft de moeder een afspraak met de jeugdprofessional, samen met haar vertrouwenspersoon. Op 9 februari 2017 om 7.48 uur stuurt de jeugdprofessional een emailbericht dat de afspraak niet door kan gaan omdat de jeugdprofessional een crisis heeft. Op het moment dat de moeder het bericht leest, is haar vertrouwenspersoon al enige tijd onderweg. De no-show tijd van haar vertrouwenspersoon kwam voor de rekening van de moeder. Deze handelswijze van de jeugdprofessional is niet professioneel.
De jeugdprofessional heeft van de ondertoezichtstelling een potje gemaakt en heeft de kinderen en de moeder niet beschermd. Door het handelen is bij de moeder het vertrouwen in de jeugdprofessional en de gehele beroepsgroep ernstig geschaad. De moeder heeft er PTSS aan overgehouden. Het gezinssysteem had en heeft nog steeds hulp nodig.

4.13.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Allereerst wordt verwezen naar het verweer tegen de eerdere klachtonderdelen. Het gesprek dat met de kinderen en de vader heeft plaatsgevonden, was op dat moment de beste setting. De kinderen kenden de jeugdprofessional niet goed. Er hebben maar twee gesprekken tussen de kinderen en de jeugdprofessional plaatsgevonden. Dit was ook besproken met ouders, omdat er hulp via [de instelling] geïndiceerd was. Beide ouders gingen daarmee akkoord. De kinderen vonden het prettiger om in vaders aanwezigheid de doelen te evalueren. Dit had de jeugdprofessional, na het gesprek, direct tegen de moeder moeten zeggen. De moeder wilde weten welke vragen gesteld zijn aan de kinderen, maar daar gaat het volgens de jeugdprofessional niet om. Het gaat om de inhoud van het gesprek, dat terug te lezen is in de evaluatie die ouders in hun bezit hebben.
Ten aanzien van het afzeggen van de afspraak vanwege een crisis, begrijpt de jeugdprofessional dat dit vervelend is geweest voor moeder. De crisisdienst pakt echter alleen crisissituaties op buiten kantooruren en in de weekenden. De jeugdprofessional dient deze zaken doordeweeks, tijdens kantooruren, zelf op te pakken.
De jeugdprofessional ziet dat zij niet altijd juist heeft gehandeld in de communicatie met de moeder. Daarin heeft zij wel juist willen investeren, zodat een basis van vertrouwen zou komen wat van belang is om samen tot een goed resultaat te komen. De jeugdprofessional heeft desondanks de juiste intenties gehad en zij heeft naar eer en geweten gehandeld, in het belang van de kinderen.

4.13.3 Het College overweegt als volgt:
Het College ziet in de geschetste voorbeelden van de moeder onvoldoende gronden om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en overweegt als volgt. Voor wat betreft de formulering in het dossier omtrent het vertrouwen van de moeder in de vader, wordt er nogmaals op gewezen dat jeugdprofessionals in de verslaglegging tot een zekere hoogte een eigen professionele bevoegdheid hebben. Daarnaast is het voor de moeder mogelijk bij de GI een verzoek tot correctie in te dienen wanneer bepaalde passages volgens haar feitelijk onjuist zijn.
Het verloop van de evaluatie op 9 november 2017, waarin de toezegging van een schriftelijke aanwijzing is gedaan, en het afsluiten van de ondertoezichtstelling is al in het voorgaande beoordeeld, het College verwijst naar 4.4.3 en 4.7.3 van deze beslissing.
Voor wat betreft het verloop van het evaluatiegesprek met de kinderen, in aanwezigheid van de vader, kan het College zich voorstellen dat de moeder niet achter een dergelijke setting stond. Er bestaan echter geen wettelijke voorschriften voor de wijze waarop een kindgesprek moet worden gevoerd. Het is uiteindelijk aan een jeugdprofessional om dat per jeugdige en situatie af te wegen. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College voldoende toegelicht dat zij ervoor gekozen heeft het kindgesprek te laten plaatsvinden in een voor de kinderen vertrouwde omgeving. Gezien de eerdere toezegging aan de moeder, is het College het met de moeder en de klachtencommissie van de GI eens dat het beter was geweest wanneer zij de moeder van deze gewijzigde omstandigheid op de hoogte had gebracht. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er echter niet om of het handelen beter had gekund en er is tevens gebleken dat de jeugdprofessional op dit punt excuses aan de moeder aangeboden heeft.
Tot slot valt het buiten de invloedssfeer van de jeugdprofessional dat zij een afspraak met de moeder heeft moeten afzeggen vanwege een plotselinge ontstane crisissituatie, hoe vervelend dat ook voor de moeder moet zijn geweest.

4.13.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.14 Klachtonderdeel 14

4.14.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de RvdK onjuist en onvolledig geïnformeerd heeft.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft op 22 december 2017 een verzoek tot beëindiging ondertoezichtstelling, met daarbij aangehecht het evaluatieplan van 22 december 2017, aan de RvdK verstuurd en hen verzocht een oordeel te geven over het beëindiging van de ondertoezichtstelling. Ook het bericht van 11 december 2017 aan de rechtbank is daarin verwerkt. Het bericht waarvan de klachtencommissie van de GI al oordeelde dat de jeugdprofessional de rechter onjuist en onvolledig geïnformeerd heeft. De RvdK heeft op grond van deze stukken ermee ingestemd dat er geen verlengingsverzoek zou worden ingediend. De RvdK is onjuist en onvolledig geïnformeerd.

4.14.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft de RvdK niet onjuist geïnformeerd. Wel is de jeugdprofessional van mening, en zij sluit zich in zoverre aan bij het oordeel van de klachtencommissie van de GI, dat zij duidelijker had moeten omschrijven waarom niet voldaan was aan de opdracht van de rechtbank en welke stappen er gezet waren.

4.14.3 Het College overweegt als volgt:
Op grond van artikel 1:265j van het Burgerlijk Wetboek dient de RvdK geïnformeerd te worden wanneer de GI besluit geen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling in te dienen, onder overleggen van een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Ook hier overweegt het College dat de jeugdprofessional (dan wel de gebiedsmanager van de GI) tot op een zekere hoogte een eigen professionele bevoegdheid heeft voor het formuleren van een dergelijke beslissing. In de brief van 22 december 2017 ziet het College geen gronden om te spreken van een tuchtrechtelijk verwijtbare formulering, en de moeder heeft nagelaten specifieke passages uit te lichten waaruit dat zou blijken. De moeder verwijst naar de brief aan de rechtbank van 11 december 2017, maar hetgeen daarover gegrond verklaard is (dat onvoldoende gerapporteerd is ten aanzien van de geformuleerde opdracht in de beschikking van 4 juli 2017) staat los van hetgeen aan de RvdK, op grond van de wet, medegedeeld dient te worden. Bovendien is de beslissing van 22 december 2017 ondertekend door de gebiedsmanager van de GI.

4.14.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.15 Klachtonderdeel 15

4.15.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional in het kamp van de vader te zijn gezogen. De jeugdprofessional is niet neutraal.

Toelichting:
Na het wisselen van jeugdprofessional in januari 2017 is de eenzijdige partijdigheid voortgezet. Ondanks de bevindingen van de bijzondere curator werd de lijn van de ondertoezichtstelling niet gewijzigd. De jeugdprofessional is niet neutraal geweest naar beide ouders en kinderen, waardoor ouderverstoting is bevorderd. Eveneens is misbruik van de kinderen door vader, zoals is gesteld door de bijzondere curator, in stand gehouden alsook ex-partnergeweld. Dit is ingezet door de vorige jeugdprofessional en onder verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional voortgezet. De moeder somt onder meer de volgende voorbeelden op waaruit dat volgens haar blijkt: ondanks de afspraak alleen met de vader corresponderen in de e-mailberichten (zie klachtonderdeel 6). De rechtbank adviseren over de hoofdverblijfplaats, in het voordeel van de vader. Vaders afzegging voor het evaluatiegesprek met [de instelling] op 9 november 2017 niet aan de moeder laten weten (zie klachtonderdeel 6). Het evaluatiegesprek met de kinderen in aanwezigheid van de vader voeren (zie klachtonderdeel 13). Slechts twee gesprekken met de ouders en kinderen voeren, de kennismaking en het evaluatiegesprek. Ondanks de toezegging is er geen schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven (zie klachtonderdeel 4). De jeugdprofessional heeft de smoesjes van de vader geloofd om onder de systeemtherapie van [de instelling] uit te komen en heeft zich laten manipuleren (zie klachtonderdeel 12). Door het nalaten van de jeugdprofessional is de kinderen family life met hun moeder onthouden en zijn fundamentele wetten geschonden.

4.15.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft zich zo neutraal mogelijk opgesteld. Er zijn meerdere individuele contacten geweest tussen de moeder en de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft geluisterd naar de moeder en heeft dit ook meegenomen in het traject van [de instelling]. De jeugdprofessional heeft gekeken naar het belang van de kinderen en zag ook dat zij door de situatie belast werden. De jeugdprofessional is met de moeder eens dat er geen individuele gesprekken met de ouders hadden mogen plaatsvinden. Het e-mailcontact tussen de vader en de jeugdprofessional heeft er onder andere voor gezorgd dat de moeder de jeugdprofessional niet neutraal vond, hetgeen spijtig wordt geacht. Temeer omdat de jeugdprofessional juist ook de moeder ruimte gegeven heeft om haar verhaal te doen. Tot slot spijt het de jeugdprofessional dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde gehad heeft ten opzichte van het contactherstel tussen de moeder en haar kinderen.

4.15.3 Het College overweegt als volgt:
Gelet op het verloop van het traject, waarover reeds in de voorgaande klachtonderdelen geoordeeld is, kan het College zich voorstellen dat bij de moeder de indruk is ontstaan dat de jeugdprofessional zich niet neutraal opgesteld heeft. Het is het College echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de jeugdprofessional (bewust) partij voor de vader gekozen heeft. De jeugdprofessional heeft, als redelijk onervaren jeugdbeschermer, moeten handelen in een zeer complexe situatie waarbij zij geprobeerd heeft de belangen van de kinderen voorop te plaatsen. Het is het College niet gebleken dat de jeugdprofessional in het kamp van de vader gezogen was.

4.15.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.16 Conclusie

4.16.1 Het College komt tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdelen 1, 3, 4, 6, 7, 9 en 10 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft onvoldoende samengewerkt met [de instelling], wat er mede voor gezorgd heeft dat de opgelegde systeemtherapie niet van de grond gekomen is. De rechtbank is over het verloop van dit traject onvoldoende geïnformeerd. Ook de moeder is onvoldoende geïnformeerd over de keuze om toch geen (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing aan de vader te sturen en over afgezegde afspraken van de vader rondom de systeemtherapie. Daarnaast is de afsluiting van de hulpverlening onvoldoende zorgvuldig verlopen en is nagelaten een evaluatie met de zorgaanbieder [de instelling] tot stand te laten komen. Tot slot heeft de jeugdprofessional niet binnen redelijke termijnen gereageerd op e-mailberichten van de moeder. De jeugdprofessional heeft in strijd gehandeld met artikelen C (bereid iedere cliënt te helpen), F (informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening), G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening), I (beëindiging van de professionele relatie), M (verslaglegging/dossiervorming) en N (samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode.

4.6.12 Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Het is de jeugdprofessional niet gelukt zich voldoende te positioneren, wat er mede voor gezorgd heeft dat de vader, en de kinderen, zich onttrokken hebben aan de door de rechtbank opgelegde systeemtherapie. Dat traject was echter een essentieel onderdeel om het contactherstel te kunnen realiseren en om de ontstane impasse in de casus te doorbreken. Het verwijtbare nalaten ten aanzien van de verschillende gegrond verklaarde klachtonderdelen wordt de jeugdprofessional dan ook ernstig kwalijk genomen.
Het is het College echter gebleken dat de jeugdprofessional, als een jeugdbeschermer met beperkte ervaring, over onvoldoende tools beschikte om volgens de beroepsnormen te handelen in deze complexe casus. Daarbij wenst het College op te merken dat de GI ook verantwoordelijkheid draagt voor de toewijzing van deze casus aan de jeugdprofessional. Aannemelijk is geworden dat niet alleen de moeder geschaad is door het verloop van de situatie, maar ook de jeugdprofessional. Gezien de complexiteit in het eerste jaar van de ondertoezichtstelling, had daarvoor gewaakt moeten worden en was het wenselijk geweest wanneer de GI – binnen de mogelijkheden – een meer ervaren jeugdbeschermer als uitvoerder van de ondertoezichtstelling had gekozen.
Concluderend acht het College het gelet op de ernst van het handelen passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van berisping op te leggen. Het openbaar maken van de maatregel van berisping zou met zich mee brengen dat deze maatregel, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, gedurende vijf jaar zichtbaar is in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanwege de geschetste (verzachtende) omstandigheden ziet het College voldoende aanleiding om daarvan af te zien. Aan de jeugdprofessional wordt dan ook de maatregel van berisping opgelegd, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

4.6.13 Het College geeft de jeugdprofessional sterk in overweging mee een supervisietraject te volgen met in ieder geval de onderwerpen: ‘positie en positioneren als jeugdprofessional’, ‘samenwerking met en tussen cliënten bestendigen’ en ‘samenwerking en verantwoordelijkheden in de ketenhulpverlening’. Op deze wijze kan de jeugdprofessional middels gerichte sturing en intensieve begeleiding werken aan de bewustwording en het toepassen van de beroepsnormen die behulpzaam worden geacht in de verdere uitoefening van haar (toekomstige) werkzaamheden. Dat dit traject gevolgd (en afgerond) wordt, onderschrijft het College.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– stelt klachtonderdelen 5 en 8 buiten behandeling;
– verklaart klachtonderdelen 2, 11, 12, 13, 14 en 15 ongegrond;
– verklaart klachtonderdelen 1, 3, 4, 6, 7, 9 en 10 gegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 31 augustus 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. Groen, secretaris