Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
Mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter;
Mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot;
Mevrouw L. Veenstra, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, voorheen werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI] Regio [vestigingsplaats], hierna te noemen: [GI].
Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw [gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. drs. S. Slabbers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift binnengekomen op 19 december 2016;
– het verweerschrift binnengekomen op 6 februari 2017.
1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde de hiervoor genoemde gemachtigden.
1.3 Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College voor zover hier van belang, van de volgende feiten uit:
2.1 Klaagster is moeder van de minderjarige kinderen: [jeugdige 1], geboren op [geboortedatum] 2000 (hierna te noemen: [jeugdige 1]), en [jeugdige 2], geboren op [geboortedatum] 2004 (hierna te noemen: [jeugdige 2]).
2.2 Klaagster en haar ex-partner, hierna te noemen: vader, zijn sinds 2010 uit elkaar en in 2011 is de echtscheiding uitgesproken. Klaagster en vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. In 2014 is het hoofdverblijf van [jeugdige 1] bij klaagster en het hoofdverblijf van [jeugdige 2] bij vader vastgesteld.
2.3 Bij beschikking van de rechtbank in oktober 2011 is een ondertoezichtstelling voor beide kinderen uitgesproken. Namens [GI] was een collega van beklaagde belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is in 2013 beëindigd. In 2014 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) onderzoek verricht en heeft opnieuw een ondertoezichtstelling geadviseerd.
2.4 Bij beschikking van de rechtbank van 23 april 2015 is [jeugdige 1] voor een jaar onder toezicht gesteld. Beklaagde is werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI] en sinds augustus 2015 betrokken bij de uitvoering van de uitgesproken ondertoezichtstelling.
2.5 Voor [jeugdige 2] is geen ondertoezichtstelling uitgesproken. Beklaagde is in het vrijwillige kader bij [jeugdige 2] betrokken.
2.6 Op 6 augustus 2015 is de casus van [jeugdige 1] besproken bij de [beschermingstafel]. Vanwege het aanhoudende schoolverzuim van [jeugdige 1] dat circa twee jaar geleden is gestart. Dit is een overleg dat door de gemeente is geïnitieerd. Meerdere disciplines zijn bij dit overleg betrokken en adviseren over complexe casuïstiek. Naar aanleiding van dit overleg zijn twee opties naar voren gekomen. De eerste optie was om [jeugdige 1] een kans te geven op de [naam school], waar hij net was aangenomen. Het alternatief was een uithuisplaatsing van [jeugdige 1].
2.7 Op 3 september 2015 is er een bemiddelingsgesprek geweest bij [GI] met beklaagde, haar teammanager en klaagster. Op 20 oktober 2015 heeft een aanvullend bemiddelingsgesprek plaatsgevonden nadat het eerste gesprek wegens een spoedsituatie bij [GI] was onderbroken.
2.8 Op 16 november 2015 heeft klaagster klachten ingediend bij de klachtencommissie van [GI]. Op 13 januari 2016 is de klacht bij de klachtencommissie behandeld. Eén klachtonderdeel is deels gegrond verklaard. Op 26 februari 2016 heeft een bestuurder bij [GI] klaagster een schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie. Klaagster is bericht dat haar aanvullingen in de toekomst bij het gezinsplan zullen worden toegevoegd.
2.9 Op 26 januari 2016 is een gesprek geweest tussen klaagster en beklaagde naar aanleiding van het gezinsplan. Aan de hand van dit gesprek is een opmerking van klaagster toegevoegd aan het gezinsplan.
2.10 Op 1 maart 2016 is door [GI] een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [jeugdige 1] ingediend. Het verzoek is door de kinderrechter afgewezen. [jeugdige 1] valt sindsdien onder de maatregel Toezicht en Begeleiding die door [GI] wordt uitgevoerd.
2.11 Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2013.
3. De klacht
3.1 Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijt klaagster beklaagde het volgende:
3.1.1 Beklaagde is onduidelijk geweest over de functie van het gezinsplan, wat bij klaagster tot verwarring heeft geleid. Bij de klachtencommissie op 13 januari 2016 is verteld dat het gezinsplan slechts voor intern gebruik is. Dit is voor klaagster nieuwe informatie geweest. Voorts is het tegenstrijdig met het feit dat de geactualiseerde versie naar de rechtbank is opgestuurd voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.1.2 Beklaagde heeft onterecht zaken uit een eerdere hulpverleningsrelatie aangehaald tijdens de zitting bij de klachtencommissie. Beklaagde is betrokken sinds de uitgesproken ondertoezichtstelling in april 2015. Klaagster is het er niet mee eens dat beklaagde tijdens de behandeling bij de klachtencommissie een eerder traject van een andere jeugdbeschermer binnen [GI] heeft aangehaald. De opmerking van beklaagde was niet relevant voor het huidige gezinsplan en kwam op klaagster beschuldigend over.
3.1.3 Beklaagde is onzorgvuldig geweest in de verslaglegging. Klaagster heeft herhaaldelijk aangegeven dat feiten onjuist zijn en het onduidelijk is waar bepaalde informatie vandaan komt nu de bronvermelding ontbreekt. Beklaagde heeft zich onvoldoende ingespannen om bepaalde feiten te controleren.
3.1.4 In het gezinsplan is door beklaagde een onvolledig en onjuist beeld geschetst over klaagster. Nu het gezinsplan met het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling naar de rechtbank is opgestuurd, is het voor klaagster van groot belang dat het gezinsplan volledig is. Voorts staan er in het gezinsplan diagnoses over klaagster genoemd, waardoor de indruk wordt gewekt dat klaagster gediagnosticeerd is met borderline.
3.1.5 Ondanks dat de klachtencommissie haar klacht gegrond heeft verklaard, bevatte het gezinsplan dat is opgestuurd naar de rechtbank slechts een enkele opmerking van klaagster.
3.1.6 Beklaagde heeft onzorgvuldig gehandeld door gedurende het traject, waarbinnen [jeugdige 1] een positieve ontwikkeling liet zien, meermaals een uithuisplaatsing te benoemen. Klaagster begrijpt niet waarom in de stukken voor de verlenging van de ondertoezichtstelling de mogelijkheid tot uithuisplaatsing opnieuw genoemd is, terwijl het op dat punt al meer dan een half jaar goed ging met [jeugdige 1] op zijn nieuwe school.
4. Het verweer
4.1 Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
4.1.1 Beklaagde heeft tijdens de zitting bij de klachtencommissie verteld dat het gezinsplan van 11 augustus 2015 door haar voor intern gebruik was opgesteld. Beklaagde was toen net aangesteld als jeugdbeschermer en heeft het team om advies gevraagd. Het team heeft besloten om [jeugdige 1] bij de [beschermingstafel] te bespreken. Na het overleg bij de [beschermingstafel] is het gezinsplan bijgesteld, de versie van 3 september 2015 is aan klaagster voorgelegd. Beklaagde betwist dat zij onduidelijk is geweest over de functie van het gezinsplan en dat zij aan klaagster onjuiste mededelingen heeft gedaan. Naar aanleiding van de klachtenprocedure bij de Klachtencommissie is het gezinsplan op 18 december 2015 geactualiseerd en op 29 februari 2016 naar de rechtbank gestuurd. Beklaagde heeft het plan in januari 2016 met klaagster besproken.
De meningen van klaagster en vader zijn in dit plan opgenomen.
Klaagster heeft in april 2016 aanvullende opmerkingen over het gezinsplan gemaakt. De bestuurder van [GI] heeft in een brief van 20 mei 2016 klaagster bericht dat deze opmerkingen betrekking hadden op de analyse en dat [GI] een andere mening is toegedaan.
4.1.2 Het is vanzelfsprekend dat een nieuwe jeugdbeschermer gebruik maakt van het al aanwezige dossier en het aanwezige gezinsplan. Op het moment dat klaagster te kennen heeft gegeven dat zij niet eerder bekend was met een gezinsplan, heeft beklaagde navraag gedaan en is haar gebleken dat klaagster de gezinsplannen had ontvangen. Het was beklaagde wel degelijk toegestaan, in tegenstelling tot hetgeen klaagster in haar klachtbrief stelt, om uitlatingen te doen over de hulpverlenersrelatie in de periode voordat zij als jeugdbeschermer bij deze zaak was betrokken.
4.1.3 Beklaagde erkent dat zij de bronnen beter had kunnen vermelden in het gezinsplan. Inhoudelijk is de verslaglegging correct.
4.1.4 Beklaagde erkent dat zij bij de krachtentabel iets meer van de krachten van de moeder hadden kunnen benoemen. Voorts wijst beklaagde erop dat [instelling] bij klaagster borderline heeft vastgesteld.
4.1.5 De bijlage met commentaar van klaagster is als bijlage bij het gezinsplan meegezonden naar de Raad op 8 september 2016. Het commentaar is verwerkt in het gezinsplan onder het kopje: ‘mening ouders’ ten behoeve van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.1.6 De uithuisplaatsing is in 2015 benoemd omdat [jeugdige 1] bijna twee jaar nauwelijks naar school was gegaan. Beklaagde acht het noemen van de uithuisplaatsing als alternatief niet onzorgvuldig. Zij wijst er daarbij op dat ten tijde van het indienen van het verzoek nog onvoldoende zicht was op een stijgende lijn bij [jeugdige 1]. De uithuisplaatsing is bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling bovendien benoemd in het kader van de gecompliceerde echtscheiding.
5. De beoordeling van de klachtonderdelen
5.1 Het College wijst allereerst op het volgende:
5.1.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
5.1.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
5.2 Het College oordeelt als volgt:
I
Het College overweegt dat beklaagde het gezinsplan van 11 augustus 2015 in eerste instantie als intern document heeft gebruikt voor overleg met haar collega’s en voor de bespreking van [jeugdige 1] bij de [beschermingstafel]. Zij geeft aan dat zij open en transparant wilde starten in deze casus. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het gezinsplan door haar voorganger is opgesteld en dat zij sinds augustus 2015 betrokken is bij het gezin van klaagster. Beklaagde heeft deze casus van een collega overgenomen en heeft deze collega vervangen toen de ondertoezichtstelling in april 2015 werd uitgesproken.
Voorts was beklaagde in de veronderstelling dat klaagster reeds beschikte over het betreffende gezinsplan. Op het moment dat beklaagde duidelijk werd dat dit niet het geval was, heeft zij klaagster een kopie verstrekt. Na het overleg bij de [beschermingstafel] is het gezinsplan bijgesteld op 3 september 2015 en met klaagster besproken.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de gezinsplannen zijn voorgelegd aan klaagster. Het was beter geweest als beklaagde aan klaagster had gecommuniceerd over de status van de verschillende gezinsplannen, de door haar gemaakte aanvullingen en welke bijlagen wel of niet zijn meegestuurd. Nu het er niet om gaat of het handelen beter had gekund en beklaagde het College inzicht heeft gegeven in haar afwegingen, kan haar geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
II
Het College overweegt dat in het kader van transparantie het beter was geweest wanneer beklaagde vooraf duidelijk had aangegeven aan klaagster dat zij gebruik maakt van het bestaande dossier. Echter valt beklaagde volgens het College geen tuchtrechtelijk verwijt te maken nu zij gebruik heeft gemaakt van informatie uit het dossier die betrekking heeft op de periode voordat zij als jeugdbeschermer bij deze zaak was betrokken.
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
III
Om aan het vereiste van bronvermelding te voldoen moet ten minste per onderwerp in het gezinsplan duidelijk worden gemaakt wat de bron is van de opmerking of bevinding. Beklaagde heeft zich beperkt tot het noemen van instanties.
Beklaagde heeft in het verweerschrift gereflecteerd op haar handelen en heeft daarbij erkend dat de bronvermelding beter had gekund en beter had gemoeten. Zij heeft dit na de uitspraak van de klachtencommissie aangepast.
Het College overweegt dat de bronvermelding onvoldoende is geweest. Het College is van oordeel dat dit gedeelte van het klachtonderdeel gegrond is.
Het College kan op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling niet vaststellen dat beklaagde zich onvoldoende heeft ingespannen om bepaalde feiten te controleren. Klaagster heeft dit gedeelte van de klacht, ook na het verweer van beklaagde, niet nader onderbouwd met feiten en omstandigheden. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is ongegrond.
Het klachtonderdeel wordt dan ook deels gegrond, deels ongegrond verklaard.
IV
Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde de krachten van klaagster benoemd. Beklaagde heeft deze krachten in gesprekken met klaagster besproken en heeft erkend dat het beter was geweest wanneer zij dit ook in het gezinsplan had opgenomen. Hoewel het begrijpelijk is dat klaagster dit graag anders had gezien, is beklaagde niet buiten de grenzen van haar beroepsmatig handelen getreden.
Dat beklaagde een onjuiste diagnose over klaagster heeft opgenomen in het gezinsplan is het College niet gebleken nu [instelling] het gestelde heeft geaccordeerd.
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
V
Beklaagde heeft na de behandeling bij de klachtencommissie op 13 januari 2016 met klaagster op 26 januari 2016 het gezinsplan doorgenomen en waar mogelijk aangepast. Het is gebruikelijk dat teksten die door derden zijn geaccordeerd, niet kunnen worden aangepast. De bijlagen waar klaagster op doelt betreffen documenten van voor de behandeling bij de klachtencommissie. Deze documenten worden niet bij een latere versie van het gezinsplan alsnog bijgevoegd.
Beklaagde heeft voorts uiteengezet dat zij het commentaar van klaagster in het betreffende gezinsplan heeft opgenomen en dat het gezinsplan zoals deze naar de rechtbank verstuurd, is voorgelegd aan klaagster. Klaagster heeft de mogelijkheid gekregen om hier commentaar op te geven. Het commentaar heeft beklaagde verwerkt in het gezinsplan onder het kopje: ‘mening ouders’. Beklaagde heeft naar voren gebracht dat klaagster geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op het gezinsplan zelf maar alleen heeft geregeerd op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, hetgeen klaagster niet heeft weersproken.
Het was beter geweest als beklaagde haar werkwijze duidelijker naar klaagster had gecommuniceerd. Beklaagde heeft zich echter voldoende ingespannen om de mening van klaagster te verwerken in het gezinsplan.
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
VI
Beklaagde heeft toegelicht dat zij de mogelijkheid van een uithuisplaatsing niet heeft gerelateerd aan de schoolsituatie van [jeugdige 1] maar aan moeizame communicatie tussen klaagster en vader.
Het College is van oordeel dat beklaagde door de mogelijkheid van een uithuisplaatsing te benoemen, transparant heeft gehandeld. In de context van de positieve ontwikkeling waar op dat moment sprake van was, is het begrijpelijk dat de bewoordingen op klaagster minder tactvol zijn overgekomen. Het handelen van beklaagde is, hoewel ongelukkig qua timing, echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
5.3 Zoals uit het voorgaande blijkt, acht het College één klacht deels gegrond. Omdat beklaagde heeft gereflecteerd op haar handelen en heeft ingezien dat een goede verslaglegging met bronvermelding en een heldere communicatie van groot belang is, zal het College afzien van het opleggen van een maatregel.
6. De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdelen I, II, IV, V en VI ongegrond en III gedeeltelijk ongegrond;
– verklaart klachtonderdeel III gedeeltelijk gegrond;
– ziet af van de oplegging van een maatregel.
Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 18 augustus 2017 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht
voorzitter secretaris