Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. drs. L.C. Mulder, voorzitter,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
mevrouw A.T.E. van Dijk, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [plaatsnaam 1],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugd- en gezinscoach bij het Wijkteam [plaatsnaam 1], hierna te noemen: het Wijkteam.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht.
Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde], werkzaam bij AKJ te [plaatsnaam 2].
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 9 februari 2018,
– het verweerschrift ontvangen op 3 april 2018.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 16 april 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigde. Als toehoorder aan de zijde van klaagster is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest [toehoorder 1] (vriendin van klaagster) en [toehoorder 2] (vertrouwenspersoon AKJ). Als toehoorder aan de zijde van beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest [toehoorder 3] (gedragswetenschapper).
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klaagster is moeder van de minderjarige kinderen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002, en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2
Klaagster en haar ex-partner, hierna te noemen: vader, zijn sinds eind december 2014 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door klaagster en vader. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij klaagster.
2.3
Er is tussen [minderjarige 2] en zijn vader een omgangsregeling. Hij verblijft om de week in het weekend bij zijn vader. [minderjarige 1] heeft geen omgangsregeling met haar vader.
2.4
Op 17 juni 2015 is bij Veilig Thuis een melding gedaan over de kinderen. Er waren zorgen over kindermishandeling in de vorm van (pedagogische) verwaarlozing, psychisch geweld en lichamelijke verwaarlozing. In de periode van juli 2015 tot september 2015 heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan. Kindermishandeling in de vorm van psychisch geweld en getuige van huiselijk geweld is bevestigd, vanwege de complexe echtscheiding van de ouders, waar de kinderen mee worden belast. De zaak wordt overgedragen aan de gemeente [plaatsnaam 1] om hulp bij vader in te zetten.
2.5
Beklaagde is werkzaam als jeugd- en gezinscoach bij het Wijkteam. Nadat de gemeente [plaatsnaam 1] de casus heeft overgedragen aan het Wijkteam is beklaagde vanaf 27 oktober 2015 betrokken als jeugd- en gezinscoach.
2.6
Beklaagde heeft op 29 oktober 2015 telefonisch overleg gehad met Veilig Thuis, vanwege de aanmelding. Actieve hulpverlening bij vader, en bij klaagster op de achtergrond leek op papier geen werkbare situatie, omdat klaagster en vader moeite hebben met samenwerken na de echtscheiding. Op advies van Veilig Thuis is beklaagde toch gestart met de hulpverlening in het vrijwillig kader.
2.7
Inhoudelijk overleg met de gemeente was niet mogelijk omdat dit een collega van vader betrof.
2.8
Op 30 oktober 2015 heeft beklaagde met klaagster en vader contact opgenomen om een kennismakingsgesprek te plannen. Met vader heeft op 2 november 2015 het kennismakingsgesprek plaatsgevonden en met klaagster is op 4 november 2015 het kennismakingsgesprek geweest. Zowel met klaagster als met vader is de procedure besproken en is een toestemmingsverklaring voor contact met derden ondertekend. Op 18 en 20 november 2015 is er telefonisch contact geweest met klaagster.
2.8
Klaagster heeft in een telefonisch gesprek op 26 november 2015 te kennen gegeven te willen stoppen met de hulpverlening. Vanaf dat moment is er nog beperkt contact geweest tussen klaagster en beklaagde.
2.9
Op 1 december 2015 heeft beklaagde met Veilig Thuis overleg gehad. Veilig Thuis adviseerde nogmaals met klaagster in gesprek te gaan om haar proberen te motiveren voor de hulpverlening. Als dit niet lukt, moest beklaagde het melden bij het Jeugdbeschermingsplein.
2.10
Op 3 december 2015 stond een gesprek tussen klaagster en beklaagde gepland om het werkplan te bespreken. Klaagster is niet ingegaan op deze uitnodiging.
2.11
Op 14 december 2015 heeft klaagster haar toestemmingsverklaring ingetrokken en heeft zij aangegeven daadwerkelijk te willen stoppen met de hulpverlening.
2.12
Beklaagde heeft eind december 2015 een melding gedaan bij het Jeugdbeschermingsplein.
2.13
Beklaagde is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.1.3
Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.
3.2 Klachtonderdeel I
3.2.1
Klaagster stelt dat beklaagde heeft nagelaten om passende hulp aan te bieden. Nu zowel klaagster als beklaagde het beiden belangrijk vonden om inzichtelijk te krijgen hoe het met de kinderen ging, werd afgesproken om gezamenlijk met school en de speltherapeut in gesprek te gaan. Klaagster is van mening dat beklaagde haar, ondanks de voor haar gevoel duidelijk geuite behoefte voor de hulpverlening en de gemaakte afspraken, niet serieus heeft genomen en daarmee onprofessioneel heeft gehandeld. Dit blijkt voor klaagster onder andere uit het feit dat beklaagde heeft nagelaten om kennis te nemen van het ouderschapsplan, de adviezen uit het eindrapport van Veilig Thuis niet heeft opgevolgd, geen rekening heeft gehouden met het feit dat klaagster slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, de privacy en betrokkenheid van dit Wijkteam tegenover de vader die werkzaam is bij de betreffende gemeente, een onjuiste inschatting is gemaakt over de zorgen omtrent de aanwezige hond en tot slot het alleen contact opnemen door beklaagde met de school van de kinderen.
3.2.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat er met klaagster en vader een kennismakingsgesprek is geweest waarin de procedure is uitgelegd en een toestemmingsverklaring voor contact met derden is ondertekend. Tijdens deze kennismaking is uitgelegd dat onderdeel van de procedure kan zijn het gezamenlijk aangaan van gesprekken met derden, maar waar dat niet mogelijk is, vanaf geweken kan worden.
Volgens beklaagde klopt het gedeeltelijk dat zij geen kennis van het ouderschapsplan heeft genomen. Zij heeft ervoor gekozen om dit niet voor het kennismakingsgesprek te doen, maar in een later stadium van het traject. Met betrekking tot het verleden van klaagster heeft beklaagde aangevoerd dat zij voornamelijk heeft willen luisteren naar het verhaal van klaagster en daardoor stil heeft gestaan bij de situatie en wat dit met klaagster heeft gedaan. De keuze om door dit Wijkteam de zorgtaken uit te laten voeren is een beslissing van de gemeente geweest. De wens van klaagster om de hulpverlening vanuit een andere gemeente te laten plaatsvinden, had beklaagde meer kunnen verdedigen nu de vader van de kinderen werkzaam is bij deze gemeente. Het Jeugdbeschermingsplein is wel in een andere gemeente uitgevoerd. Tijdens de kennismaking is aan klaagster uitgelegd dat het registratiesysteem op geen enkele manier is in te zien door de gemeente en dus door haar ex-partner. Wat betreft de aanwezige hond tijdens het huisbezoek, heeft beklaagde aangevoerd dat zij op geen enkele manier aanwijzingen heeft gekregen dat de hond zich agressief zou gedragen. Wanneer dit wel zo was geweest was dit zeker een onderwerp van gesprek geweest ten tijde van de hulpverlening. Tot slot heeft beklaagde de scholen van de kinderen benaderd om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen. Klaagster en vader zijn hierover geïnformeerd en hebben hiervoor een toestemmingsverklaring getekend. Beklaagde geeft aan dat zij niet voldoende de gelegenheid heeft gehad om samen met ouders op zoek te gaan naar hulp die wel passend zou kunnen zijn bij de hulpvraag van de ouders.
3.2.3
Het College oordeelt als volgt. Beklaagde heeft het College inzicht gegeven in het dilemma waarin zij kwam en de keuzes die zij daarna heeft gemaakt. De opdracht van Veilig Thuis die beklaagde door de gemeente heeft toebedeeld gekregen bleek in haar functie als jeugd- en gezinscoach al vooraf moeilijk uitvoerbaar. Alvorens beklaagde met het gezin aan de slag is gegaan heeft zij eerst overleg gehad met een medewerker van Veilig Thuis. Degene die het eindrapport had geschreven was niet langer werkzaam bij Veilig Thuis, waarna een andere medewerker haar heeft geadviseerd toch een kennismakingsgesprek in te plannen. Over het dilemma zocht beklaagde ook contact met de gemeente, maar daarmee was geen inhoudelijk overleg mogelijk. De gemeente en een collega van beklaagde hebben toen geadviseerd om een kennismakingsgesprek in te plannen en het gezin hulp in het vrijwillig kader aan te bieden, zoals geadviseerd in het eindrapport van Veilig Thuis. Gezien de haar toebedeelde opdracht, die zij zoals zij ter zitting aangaf, toch moest starten, haar daarna zorgvuldig gemaakte afweging en de door haar gezette stappen heeft beklaagde naar het oordeel van het College in lijn met artikel Q van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (Toetsing beroepsmatig en functioneel handelen aan de waarden en normen van het beroep) gehandeld. Hoewel het begrijpelijk is dat de hulpverlening van beklaagde op klaagster als niet passende hulpverlening is overgekomen, ziet het College in het dossier geen verdere aanknopingspunten die het door klaagster gestelde kunnen onderbouwen. Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld door verschillende derden te benaderen en te betrekken bij het proces. Beklaagde valt met betrekking tot haar handelen ten tijde van de hulpverlening geen tuchtrechtelijk verwijt te maken nu zij binnen de grenzen is gebleven van redelijk bekwame beroepsuitoefening.
3.2.4
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
3.3 Klachtonderdeel II
3.3.1
Klaagster stelt dat beklaagde geen samenwerking heeft gezocht. Klaagster is van mening dat beklaagde, ondanks dat er sprake was van hulpverlening in het vrijwillig kader, op eigen houtje wenste te bepalen hoe de hulpverlening eruit moest zien. Hierbij is zij voorbijgegaan aan de wensen van klaagster en de kinderen, en aan de adviezen van Veilig Thuis. Beklaagde heeft klaagster bijvoorbeeld ertoe willen bewegen om met haar ex-partner, de vader van de kinderen in gesprek te gaan.
3.3.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat het hulpverleningstraject te kort is geweest om een werkrelatie of samenwerking op te kunnen bouwen. In het contact dat er is geweest heeft beklaagde haar best gedaan om op professionele wijze klaagster te benaderen en te luisteren naar haar wensen. Dat het niet altijd zo is overgekomen vindt beklaagde spijtig. Voor beklaagde werd tijdens het eerste contact duidelijk dat klaagster weinig tot geen vertrouwen heeft in hulpverleningsinstanties. Voorts heeft beklaagde bij het Jeugdbeschermingsplein een melding gedaan, omdat klaagster niet mee werkte aan de geboden hulpverlening en er geen zicht was op de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen.
3.3.3
Het College overweegt dat de betrokken periode van beklaagde relatief kort is geweest, nu beklaagde van november 2015 tot december 2015 betrokken is geweest. Hoewel het begrijpelijk is dat de hulpverlening voor klaagster onbevredigend is geweest, is naar het oordeel van het College dit niet te wijten aan het handelen van beklaagde. Door de moeilijk uitvoerbare opdracht vanuit Veilig Thuis is er geen sprake geweest van een hulpverleningstraject waarin een samenwerkingsrelatie kon worden opgebouwd. Het College oordeelt dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld richting klaagster en binnen de grenzen is gebleven die bij hulpverlening in het vrijwillig kader van haar kunnen worden verwacht.
3.3.4
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
3.4 Klachtonderdeel III
3.4.1
Klaagster is van mening dat beklaagde haar geen gelegenheid heeft gegeven om de melding bij het Jeugdbeschermingsplein vooraf in te zien en haar kant van het verhaal aan de melding toe te voegen. Hierdoor heeft het Jeugdbeschermingsplein een eenzijdig en onvolledig verhaal ontvangen. Klaagster stelt dat zij als verzorgende ouder actief geïnformeerd had moeten worden en zij de gelegenheid had moeten krijgen om een schriftelijke reactie te geven op de melding.
3.4.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat zij klaagster schriftelijk heeft uitgenodigd om het formulier voor het Jeugdbeschermingsplein op kantoor te bespreken. Bij de uitnodiging eind december 2015 is als bijlage de informatie over het Jeugdbeschermingsplein gevoegd. Tijdens de geplande afspraak zou de informatie ook op papier worden meegegeven. Klaagster heeft per e-mail laten weten niet op de uitnodiging in te gaan. Voorts is er telefonisch contact geweest met een vriendin van klaagster voor het doorgeven van het e-mailadres van de voorzitter van het Jeugdbeschermingsplein. Nu klaagster het vertrouwen in beklaagde had opgezegd wenste zij haar reactie naar de voorzitter te sturen. Haar reactie is bij de desbetreffende persoon aangekomen.
3.4.3
Het College overweegt met betrekking tot de melding bij het Jeugdbeschermingsplein het volgende. Nu beklaagde het door klaagster aangevoerde betwist en zij in haar verweer en tijdens de mondelinge behandeling de klacht voldoende heeft bestreden en het College geen verdere aanknopingspunten heeft
kunnen vinden die de stellingen van klaagster ondersteunen, oordeelt het College dat beklaagde met betrekking tot het gestelde zorgvuldig heeft gehandeld.
3.4.4
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
3.5 Klachtonderdeel IV
3.5.1
Klaagster stelt dat de door haar op 29 januari 2016 opgevraagde contactjournaals onvolledig waren. Op 1 maart 2016 heeft de dossierinzage plaatsgevonden. Het betreffende contactjournaal bleek heel beknopt en onvolledig, dingen waren niet correct opgenomen. Klaagster heeft alleen contactjournaals ontvangen van de contacten die zij zelf met beklaagde heeft gehad. Zij is echter van mening dat alle contactjournaals van contacten die beklaagde heeft gehad, hadden moeten worden vastgelegd. Tot slot heeft klaagster op 23 maart 2016 laten weten dat de contactjournaals incompleet waren en op 5 april 2016 heeft zij een andere versie ontvangen.
3.5.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat de doorgenomen contactjournaals de contacten tussen haar en klaagster betreffen. Hiertoe is in overleg met de teammanager besloten. Voorts is het beklaagde haar intentie geweest om in de contactjournaals de hoofdlijnen van de hulpverlening te registreren. Dat het dossier aan klaagster niet compleet is verzonden is beklaagde niet persoonlijk te verwijten, nu dit door een
3.5.3
Het College oordeelt als volgt. Beklaagde heeft in haar verweer uitgelegd dat de aanwezige contactjournaals op hoofdlijnen de contacten met klaagster en andere betrokkenen beschrijven. In de beoordeling heeft het College meegewogen dat met betrekking tot verslaglegging in het vrijwillig kader meer vrijheid bestaat in verhouding tot verslaglegging van hulpverlening in een gedwongen kader. Voorts zal bij een echtscheiding bij een dossierinzage altijd sprake zijn van een onvolledig dossier. Privacygevoelige informatie van derden wordt niet verstrekt. Beklaagde heeft in de relatief korte periode dat zij betrokken is geweest naar het oordeel van het College zorgvuldig de contactmomenten beschreven.
Over het door klaagster ontvangen van een incompleet dossier door klaagster valt beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, nu dit is uitgevoerd door een collega van beklaagde. Daarnaast is de fout zodra deze aan het licht kwam binnen een redelijke termijn hersteld.
3.5.4
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 28 mei 2018 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. drs. L.C. Mulder
voorzitter
mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht
secretaris