Het College van Beroep heeft beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M.M. Brink, voorzitter,
de heer mr. A.P. van der Linden, lid-jurist,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
de heer W.M.P. van Engelen, lid-beroepsgenoot,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
in de zaak van:
[appellant], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant spoedhulpmedewerker bij [de instelling], hierna te noemen: [de instelling],
tegen:
[verweerders], klagers in eerste aanleg, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, wonende te [woonplaats].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. J. Huitema, werkzaam bij &Jeugd.
De ouders worden in deze zaak bijgestaan door hun gemachtigde mevrouw K. Koole, werkzaam bij AKJ.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College van Beroep heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift, ontvangen op 16 juli 2020;
– het verweerschrift, ontvangen op 30 september 2020;
– de conclusie van repliek, ontvangen op 9 november 2020;
– de conclusie van dupliek, ontvangen op 17 november 2020;
– de beslissing van het College van Toezicht in zaaknummer 20.267Ta van 11 januari 2021;
– het beroepschrift dat de jeugdprofessional op 19 februari 2021 heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de ouders op 19 mei 2021 hebben ingediend;
– de pleitnota die de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft overlegd en voorgedragen.
1.2 Bij voornoemde beslissing heeft het College van Toezicht klachtonderdeel 1 deels gegrond en deels ongegrond en klachtonderdeel 2 gegrond verklaard. Aan de jeugdprofessional is de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op dinsdag 5 oktober 2021 in aanwezigheid van de jeugdprofessional, de ouders en de hiervoor genoemde gemachtigden.
1.4 Na afloop van de mondelinge behandeling van het beroep heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd.
2 De feiten
Het College van Beroep gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De ouders hebben drie kinderen, twee zonen en een dochter. De klacht gaat over de hulpverlening aan de jongste zoon die is geboren in 2004. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de (nog minderjarige) kinderen.
2.2 In oktober 2017 heeft de moeder contact opgenomen met het sociaal wijkteam en een hulpvraag gesteld met betrekking tot de zoon. Op 27 november 2017 heeft de vader met het sociaal wijkteam gebeld. De vader heeft toen ingestemd met de inzet van spoedhulp binnen het gezin.
2.3 Het sociaal wijkteam heeft de ouders verwezen naar [de instelling]. De jeugdprofessional is vanuit [de instelling] in de periode van 28 november 2017 tot en met 26 december 2017 als ambulant spoedhulpverlener betrokken geweest.
2.4 Op 28 november 2017 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden op het kantoor van [de instelling]. Bij het intakegesprek zijn de volgende personen aanwezig geweest: de ouders, de jeugdprofessional, een gedragswetenschapper van [de instelling] en een medewerker van het sociaal wijkteam. Tijdens dit gesprek heeft de gedragswetenschapper aantekeningen gemaakt. Er is tijdens dit intakegesprek in ieder geval afgesproken dat de jeugdprofessional zou proberen om de zoon op 5 december 2017 naar een afspraak bij de psycholoog te laten gaan die de ouders voor hem hadden gemaakt.
2.5 De jeugdprofessional is na het intakegesprek dezelfde avond nog op huisbezoek geweest bij de ouders en de kinderen. Hij heeft toen kennisgemaakt met de zoon. De jeugdprofessional heeft de zoon in de periode van 28 november 2017 tot 5 december 2017 meerdere keren thuis bezocht.
2.6 De jeugdprofessional is in de ochtend van 5 december 2017, zoals afgesproken, naar het huis van de ouders gegaan om de zoon naar de psycholoog te brengen. De situatie is die ochtend geëscaleerd. De moeder heeft toen aangegeven dat zij de zoon niet thuis wilde/kon houden. De jeugdprofessional was het hiermee eens, wat heeft geleid tot het plaatsen van de zoon in de [groep] van [de instelling]. De ouders hebben toestemming gegeven voor het verblijf van de zoon op deze groep.
2.7 De vader heeft de zoon op 9 december 2017 opgehaald uit de [groep]. De zoon is toen in het eigen netwerk ondergebracht.
2.8 Op 4 januari 2018 heeft de jeugdprofessional het eindrapport opgesteld.
2.9 De moeder heeft op 19 juni 2019 per e-mailbericht aan de jeugdprofessional het complete dossier van de zoon over de maanden november en december 2017 opgevraagd. Op 9 juli 2019 heeft de moeder dit dossier bij [de instelling] opgehaald.
2.10 De moeder heeft op 9 juli 2019 per e-mailbericht aan de jeugdprofessional kenbaar gemaakt dat in het dossier het verslag van het intakegesprek van 28 november 2017 ontbreekt. Dit verslag was voor de moeder de reden om het dossier op te vragen. De moeder wil weten waarom er – na kort overleg tussen de jeugdprofessional en een medewerker van het sociaal wijkteam – terplekke besloten werd tot ‘crisisinterventie’ in plaats van gewone ambulante hulpverlening.
2.11 De jeugdprofessional heeft op 11 juli 2019 per e-mailbericht aan de moeder laten weten dat van het intakegesprek geen officieel verslag is gemaakt en dat dit daarom niet in het dossier zit.
2.12 De jeugdprofessional heeft van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd gestaan in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional bij het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College van Beroep toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessionals aan de algemene tuchtnorm. Het College van Beroep is niet bevoegd om klachten over het handelen en/of nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Het beroepschrift van de jeugdprofessional richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 1 en 2 voor zover het College van Toezicht deze gegrond heeft verklaard.
4 Het beroep, verweer en de beoordeling
4.1.1 Hierna zullen de twee in het beroepschrift aangehaalde klachtonderdelen een voor een worden besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel wordt de oorspronkelijke klacht genoemd, het oordeel van het College van Toezicht, de grieven in beroep, evenals het verweer in beroep, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College van Beroep zal worden gegeven. De beslissing eindigt met een conclusie.
4.2 Klachtonderdeel 1
4.2.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 1 als volgt geformuleerd: “ “De ouders verwijten de jeugdprofessional dat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt over het te volgen hulpverleningstraject.”
4.2.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel – voor zover relevant – als volgt geoordeeld: “Op grond van artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (hierna te noemen: de Beroepscode), dient de jeugdprofessional de jeugdige en diens wettelijke vertegenwoordigers de voor een goede professionele relatie relevante informatie te verschaffen, zoveel mogelijk in een voor hen begrijpelijke taal. Blijkens de toelichting op dit artikel dient de jeugdprofessional na te gaan of zij de informatie hebben begrepen. De ouders klagen dat de jeugdprofessional onvoldoende informatie heeft verstrekt over het te volgen hulpverleningstraject en de redenen voor de gemaakte keuze. Zij voeren hiertoe als voorbeeld aan dat het onduidelijk was waarom gekozen is voor crisishulpverlening in plaats van ambulante hulpverlening. Het College [van Toezicht] volgt dit standpunt van de ouders en overweegt hiertoe als volgt. In zijn verweerschrift heeft de jeugdprofessional aangevoerd dat hij niet met zekerheid kan stellen dat de ouders tijdens het intakegesprek geïnformeerd zijn over de redenen van het gesprek en hoe het hulpverleningstraject er uit zal zien. Het College [van Toezicht] merkt op dat een verslag van het intakegesprek hierin helpend was geweest en verwijst naar 4.2.4 van deze beslissing, waarin een oordeel is gegeven over het ontbreken van het intakeverslag. Voorts heeft de jeugdprofessional aangevoerd dat informatie over ASH te vinden is op de website en de folder van [de instelling]. Het College [van Toezicht] overweegt dat de website en de folder summiere informatie bevat over ASH in het algemeen en niet over hoe een ASH-traject er uit kan zien. Bovendien is een ASH-traject maatwerk, waardoor de informatie over het traject van de ouders en de zoon niet op de website of in de folder te lezen is. Het College [van Toezicht] kan uit de overgelegde stukken niet vaststellen of de jeugdprofessional al dan niet informatie heeft gegeven over het te volgen hulpverleningstraject en waarom gekozen is voor crisishulpverlening in plaats van ambulante hulpverlening. Wel merkt het College [van Toezicht] op dat als de jeugdprofessional deze informatie wel heeft gegeven, dit kennelijk niet op een voor de ouders begrijpelijke manier is uitgelegd. Hetgeen een schending van artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode met zich meebrengt. Indien de jeugdprofessional aan het einde van het intakegesprek verduidelijkingsvragen had gesteld of de ouders alles hadden begrepen, hij dit zelf mogelijk had gemerkt en de informatie op een (nog) voor de ouders begrijpelijkere manier kunnen uitleggen. Bovendien hoort de beslissing over het te volgen hulpverleningstraject duidelijk te worden vastgelegd in zowel het intakeverslag als de eindrapportage. Ook in de eindrapportage leest het College [van Toezicht] niet terug wat de overwegingen van de jeugdprofessional waren voor het inzetten van ASH in plaats van IKA. Door de ouders onvoldoende mee te nemen in de besluitvorming heeft de jeugdprofessional eveneens in strijd met artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) en E (Respect) van de Beroepscode gehandeld, voor zover deze ziet op het maken van eigen keuzes door de ouders in de opvoeding en ontwikkeling van de zoon. […].”
4.2.3 De jeugdprofessional stelt dat ruim anderhalf jaar na het afsluiten van de hulpverlening, in juli 2019, de moeder heeft geconcludeerd dat zij onvoldoende informatie had gekregen over het te volgen traject omdat er geen apart verslag was gemaakt van het intake-/startgesprek op 28 november 2017. Dat er geen apart verslag is gemaakt, betekent niet dat hieruit de conclusie kan worden getrokken dat de jeugdprofessional kan worden verweten dat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt tijdens het gesprek op 28 november 2017. Daarnaast stelt de jeugdprofessional dat in dit geval niet kan worden teruggehaald of bepaalde informatie wel of niet is verstrekt of besproken tijdens het mondelinge overleg op 28 november 2017. De jeugdprofessional is daarom van mening dat het College van Toezicht ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ook maakt het College van Toezicht in het oordeel niet inzichtelijk in hoeverre bij de overweging is betrokken wat op grond van de stukken kan worden vastgesteld. Hiermee doelt de jeugdprofessional op het verloop van de spoedhulp, de reden van aanmelding, de doelen en werkafspraken.
4.2.4 De ouders zijn het eens met het oordeel van het College van Toezicht dat de jeugdprofessional onvoldoende informatie heeft verstrekt over het te volgen hulpverleningstraject. Zowel tijdens de aanmelding bij het sociaal wijkteam als tijdens de intake bij [de instelling] op 28 november 2017 is er niet gesproken over de inhoud van het spoedtraject. Er werd enkel volstaan met de mededeling dat ‘spoedhulp’ betekende dat er snel(ler)hulp werd geboden. De jeugdprofessional beweerde eerst dat hij zich niet meer goed kan herinneren of hij het behandeltraject (voldoende) heeft toegelicht. De ouders betwisten dat dit het geval is. Ook betwisten de ouders het standpunt van de jeugdprofessional dat het klachtonderdeel ten onrechte (deels) gegrond is verklaard omdat niet meer teruggehaald kan worden of bepaalde informatie al dan niet is verstrekt. De ouders stellen dat het bewuste intakegesprek van 28 november 2017 puur inhoudelijk was en alleen ging over de zoon en de spanningen in het gezin. Er is zeker niet gesproken over de inhoud van de spoedhulp.
4.2.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft de vader toegelicht hoe de aanmelding voor spoedhulp via het wijkteam is verlopen. De vader heeft desgevraagd verteld dat volgens het wijkteam ‘spoed’ betekende dat er sneller hulp ingezet kon worden. Om die reden is de vader akkoord gegaan met de inzet hiervan. Verder heeft er volgens de ouders geen informatievoorziening vanuit het wijkteam plaatsgevonden over de inhoud van het traject. Daarna heeft het intakegesprek plaatsgevonden waarbij ook de jeugdprofessional aanwezig was. De visies van partijen hoe dit intakegesprek is verlopen, lopen uiteen en staan zelfs haaks op elkaar. Het College van Beroep volgt de jeugdprofessional in zijn grief dat om die reden niet vastgesteld kan worden wat er tijdens dit intakegesprek al dan niet is gezegd. Voor zover het College van Toezicht heeft gesteld dat het verslag van het intakegesprek helpend was geweest, verwijst het College van Beroep naar het oordeel over klachtonderdeel 2 welke in deze beslissing is opgenomen onder 4.3.5. Net als het College van Toezicht kan het College van Beroep aldus niet vaststellen welke informatie de jeugdprofessional al dan niet heeft gegeven. Het College van Beroep is daardoor echter van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard omdat, zoals hierboven al is aangegeven en ook vaste jurisprudentie is, voor het College van Beroep niet valt op te maken wat er wel of niet is gezegd en dat immers aan het woord van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander. Het College van Beroep zal op dit punt de beslissing van het College van Toezicht dan ook vernietigen en het klachtonderdeel in het geheel ongegrond verklaren.
4.2.6 Het College van Beroep is van oordeel dat de grief slaagt en zal het oordeel van het College van Toezicht deels vernietigen en klachtonderdeel 1 alsnog in het geheel ongegrond verklaren.
4.3 Klachtonderdeel 2
4.3.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 2 als volgt geformuleerd: “De ouders verwijten de jeugdprofessional dat hij onprofessioneel heeft gehandeld door geen verslag te (laten) maken van het intakegesprek.”
4.3.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Als eerste wordt opgemerkt dat de aard van ASH het toe laat om als jeugdprofessional een eigen persoonlijke stijl in de uitvoering van de werkzaamheden te hebben. In het kader van ASH is het echter in het veld gebruikelijk om te starten met een aanmeldformulier, opgesteld door de aanmeldende instantie. Op dit aanmeldformulier staat dan beschreven wat de crisissituatie is, aan welke doelen er gewerkt moeten worden tijdens het traject, welke bodemeisen er zijn en wat de consequenties zijn als de bodemeisen niet zijn gehaald. Een intakegesprek is het startpunt van de samenwerking tussen de jeugdprofessional en de ouder(s). Tijdens het intakegesprek wordt aan de hand van het aanmeldformulier beoordeeld welke hulp het beste kan worden ingezet en worden doelen vastgesteld of afspraken gemaakt waaraan gewerkt moet worden tijdens de (spoed)hulpverlening. Het verslag van het intakegesprek geeft alle partijen handvatten en structuur in de te volgen (spoed)hulpverlening en de te bereiken doelen. Bovendien kan dit verslag gebruikt worden bij afronding en evaluatie van het traject. Tijdens ASH is het des te belangrijker dat er van het intakegesprek een verslag wordt gemaakt, omdat de hulpverlening van korte duur is, er (vaak) sprake is van een crisissituatie waardoor de betrokkenen overvallen kunnen worden met de informatie tijdens het intakegesprek. Het intakeverslag kan gedurende het hulpverleningstraject worden gebruikt om op gemaakte afspraken terug te vallen en indien nodig de opgestelde doelen gedurende het traject aan te scherpen. Naar het oordeel van het College [van Toezicht] dient een intakeverslag of andere vorm van schriftelijke verslaglegging derhalve onderdeel te zijn van het dossier van de jeugdige, hetgeen ook gebruikelijk is binnen het veld en conform de geldende beroepsstandaard. Omdat de jeugdprofessional heeft nagelaten enig schriftelijk verslag van het intakegesprek, de doelen en de werkafspraken op te stellen, oordeelt het College [van Toezicht] dat sprake is van een schending van artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode.”
4.3.3 De jeugdprofessional stelt dat het tot 2019 binnen [de instelling] niet de werkwijze was dat een apart verslag werd gemaakt van de intake. De jeugdprofessional heeft dit standpunt onderbouwd met twee verklaringen van medewerkers van [de instelling] die dit bevestigen. Destijds is gekozen voor deze werkwijze omdat spoedhulp meteen start, kortdurend is en er nog veel uitgezocht moet worden. Het ‘verslag’ van het startgesprek is in feite opgenomen in de eindrapportage. De jeugdprofessional heeft destijds dus gehandeld volgens de werkwijze die binnen [de instelling] werd gehanteerd. Daarbij heeft hij zich altijd gerealiseerd dat het van groot belang is, juist bij ambulante spoedhulp, om duidelijk te blijven communiceren met ouders en jeugdigen over de hulpverlening en om transparant te zijn. Doel van het startgesprek op 28 november 2017 was om de keuze te maken welke vorm van spoedhulp er werd ingezet: ASH of IKA. Dat er spoedhulp werd ingezet stond niet ter discussie: de vader had daar namelijk op 27 november 2017 toestemming voor gegeven. Tijdens het startgesprek op 28 november 2017 is de keuze gemaakt voor ASH, uitleg gegeven over de inzet en zijn de doelen besproken. Deze doelen en werkafspraken zijn ook vastgelegd, zoals ook blijkt uit de eindrapportage. Voor iedereen was helder wat er binnen die korte termijn, van 28 november 2017 tot 5 december 2017, moest gebeuren. Dat de jeugdprofessional niet een apart verslag heeft gemaakt van het startgesprek is niet onzorgvuldig of onprofessioneel. Juist in deze casus was het eerste doel waaraan gewerkt moest worden al direct duidelijk. Er bestond geen twijfel over de inzet van de jeugdprofessional en het doel. Verslaglegging moet niet een doel op zich zijn, maar moet ondersteunend zijn aan de hulpverlening.
4.3.4 De ouders blijven het onzorgvuldig vinden dat van het lange intakegesprek, waarin definitief werd besloten tot crisishulp, geen verslag is gemaakt. Bij het gesprek zat een gedragswetenschapper die zeker anderhalf uur lang aantekeningen heeft gemaakt. In het opgevraagde dossier zaten deze aantekeningen echter niet. De moeder heeft op 19 juni 2019 het dossier opgevraagd en de dag na ophalen en lezen, op 9 juli 2019, al haar ongenoegen geuit over het feit dat er géén verslag van het intakegesprek is gemaakt. Toen al heeft de moeder gemeld dat de ouders overwogen om naar de tuchtrechter te gaan. De jeugdprofessional heeft daar niet meer op geantwoord.
4.3.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Het College van Beroep volgt het College van Toezicht in het standpunt dat het in het kader van ambulante spoedhulp gebruikelijk is om te starten met een aanmeldformulier, dat de aanmeldende organisatie heeft opgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het sociaal wijkteam het gezin heeft aangemeld.
Voor wat betreft de werkwijze binnen [de instelling] heeft de jeugdprofessional gemotiveerd gesteld, en onderbouwd met verklaringen van collega’s, dat er destijds geen apart verslag werd gemaakt van het intakegesprek. In de eindrapportage is onder het kopje ‘2. Aanmeldingsreden’ opgenomen wat de reden van aanmelding was en welke informatie er vanuit het wijkteam beschikbaar was. Het College van Beroep overweegt dat het de jeugdprofessional volgt in het standpunt dat verslaglegging niet een doel op zich moet zijn, maar ondersteunend moet zijn aan de hulpverlening. Zeker bij een traject tot spoedhulp is er doorgaans grote haast geboden bij de inzet van de hulp en moet er nog veel worden uitgezocht. Een (uitgebreid) intakeverslag opstellen kan binnen de spoedeisend van dergelijke trajecten niet standaard van de jeugdprofessional worden gevraagd en is naar het oordeel van het College van Beroep, anders dan het College van Toezicht heeft geoordeeld, in het veld ook niet de standaard. Dit laat onverlet dat het College van Beroep het een goede ontwikkeling vindt dat [de instelling] de werkwijze heeft aangepast en kennelijk op dit moment werkt met een eigen aanmeldingsformulier dat zowel de jeugdprofessionals als ouders handvatten kan geven in de uitvoering van de spoedhulp. Ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd, was deze werkwijze nog niet ingevoerd en in beschouwing nemend dat het College van Beroep wil meewegen dat in het veld bij spoedhulp een (uitgebreid) intakeverslag opstellen niet de standaard is, kan hem ten aanzien hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Overigens merkt het College van Beroep op dat de ouders de hierboven bedoelde eindrapportage voor akkoord hebben ondertekend.
4.3.6 Het College van Beroep is van oordeel dat de grief slaagt en vernietigt het oordeel van het College van Toezicht ten aanzien van klachtonderdeel 2.
4.4 Conclusie
4.4.1 Het College van Beroep komt tot de slotsom dat de grieven van de jeugdprofessional slagen. Dit heeft tot gevolg dat de klachtonderdelen 1 en 2 alsnog (in het geheel) ongegrond worden verklaard. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om de aan de jeugdprofessional opgelegde maatregel van waarschuwing te handhaven. Deze maatregel wordt dan ook met deze beslissing ingetrokken.
4.4.2 Het College van Beroep wil op deze plaats nog opmerken dat tijdens de mondelinge behandeling van het beroep duidelijk is gebleken welke impact het verloop van de spoedhulp heeft gehad op de betrokkenen. Het College van Beroep begrijpt dat de ouders zijn overrompeld door de gang van zaken, meer in het bijzonder met betrekking tot de (vrijwillige) uithuisplaatsing van de zoon. Het is het College van Beroep echter niet gebleken dat de jeugdprofessional hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daar komt bij dat partijen over verschillende onderwerpen, zoals het verloop van het intakegesprek en de vrijwillige uithuisplaatsing van de zoon, volstrekt verschillende visies hebben. Dit laat onverlet dat het College van Beroep oog heeft voor de impact die het verloop van de spoedhulp op de betrokkenen heeft gehad.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Beroep tot de volgende beslissing:
- verklaart – opnieuw rechtdoende – de klachtonderdelen 1 en 2 alsnog (in het geheel) ongegrond;
- trekt de opgelegde maatregel van waarschuwing in;
- handhaaft voor het overige het oordeel van het College van Toezicht, voor zover aan het oordeel van het College van Beroep onderworpen.
Aldus gedaan door het College van Beroep en op 16 november 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. M.M. Brink,
voorzitter
mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris