College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 18.076Tb

De jeugdbeschermer heeft binnen een redelijke termijn contact opgenomen met de moeder voor het maken van een afspraak. Zij heeft toen mogen vragen naar een stuk van Veilig Thuis. Conform haar opdracht is het begrijpelijk dat de jeugdbeschermer de zaak teruggegeven aan de Jeugdbeschermingstafel toen duidelijk werd dat de samenwerking met de moeder niet op gang kwam en afspraken niet werden nagekomen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, tot 2017 werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI], locatie: [plaatsnaam], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. S. Salhi, advocaat te Den Haag.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift ontvangen op 24 mei 2018, met de bijlagen en de aanvulling hierop van 1 oktober 2018;

– het verweerschrift ontvangen op 19 juli 2018, met de bijlagen;

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder van de zijde van beklaagde is de voormalig teammanager van beklaagde tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klaagster is moeder van een minderjarige zoon, geboren in 2007, hierna te noemen: oudste zoon en een minderjarige zoon, geboren in 2008, hierna te noemen jongste zoon en gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2

Klaagster en haar echtgenoot, hierna te noemen vader en gezamenlijk aan te duiden als de ouders, zijn gehuwd en oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij hun ouders.

2.3

De jongste zoon is na een incident op school op 25 april 2016 geschorst. Hij heeft ruim twee jaar thuis gezeten. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de zoon inmiddels weer naar school gaat.

2.4

De school van de jongste zoon heeft na het incident geconstateerd dat de school niet de extra ondersteuning kon bieden die hij nodig heeft. De school wil daarom dat bij de jongste zoon een psychologisch onderzoek werd verricht voordat hij weer op school kon terugkomen. Klaagster en vader wilden daar niet aan meewerken en wensten dat de ondersteuningsbehoefte werd onderzocht door middel van observatie in de klas. De school is hier niet mee akkoord gegaan en heeft vervolgens, in verband met het thuiszitten van de jongste zoon een melding gedaan bij Veilig Thuis. Hierna heeft op 13 oktober 2016 een overleg met de Jeugdbeschermingstafel heeft plaatsgevonden. De Jeugdbeschermingstafel heeft geconcludeerd dat voor de kinderen in het vrijwillig kader preventieve jeugdbescherming wordt ingezet voor de periode van zes maanden.

2.5

Beklaagde is in het vrijwillig kader aangesteld als preventief jeugdbeschermer. Beklaagde is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

2.6

Beklaagde heeft de zaak teruggegeven aan de Jeugdbeschermingstafel waarna de gemeente de Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK ) heeft verzocht om onderzoek te doen naar een beschermingsmaatregel. De RvdK heeft de rechtbank geadviseerd om de kinderen onder toezicht te stellen.

2.7

Bij beschikking van de rechtbank [zittingsplaats] van 17 februari 2017, heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling voor de jongste zoon is laatstelijk verlengd tot 17 februari 2019.

2.8

Een collega van beklaagde, [collega], tegen wie klaagster eveneens een klacht heeft ingediend, is sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen belast met de uitvoering hiervan.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

De klacht heeft, kort samengevat en zakelijk weergegeven, betrekking op de wijze waarop de hulpverlening is uitgevoerd.

3.1.4

Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.2 Klachtonderdeel I

3.2.1

Klaagster is van mening dat beklaagde niet correct gehandeld heeft op het moment dat zij bij het gezin van klaagster is betrokken. Het kennismakingsgesprek heeft pas op 7 november 2016 plaatsgevonden terwijl beklaagde op 13 oktober 2016 als jeugdbeschermer is aangewezen.
Tijdens het gesprek heeft beklaagde klaagster gevraagd om haar inzage te geven in de melding die aan Veilig Thuis was gedaan. Klaagster was zich er niet van bewust dat zij niet verplicht was om deze informatie te geven. Beklaagde had haar daarop dienen te wijzen.
Beklaagde heeft vervolgens op basis van deze melding gesteld dat het onderzoek dat de school wenst, moet worden uitgevoerd. Zij heeft niet gehandeld volgens het besluit en de afspraken van de Jeugdbeschermingstafel. Beklaagde heeft niet open gestaan voor de suggesties van klaagster en heeft niets gedaan met de taak die er lag voor de oudste zoon.

3.2.2

Beklaagde voert aan dat zij aanvankelijk nog niet over de nodige informatie beschikte om een afspraak te maken. Nadat ze hier zelf naar had geïnformeerd en deze had gekregen, heeft zij op korte termijn een afspraak gemaakt. Zij heeft geïnformeerd naar de melding van Veilig Thuis vanuit de gedachte dat dit relevant was en zij heeft daarover open naar klaagster willen zijn. Zij heeft zo goed mogelijk getracht de afspraken uit te voeren.

3.2.3

Het College overweegt het volgende. Beklaagde heeft toegelicht dat zij de naam van klaagster op 25 oktober 2016 heeft doorgekregen van haar teammanager. Zij heeft met klaagster contact gelegd en heeft een afspraak gemaakt met klaagster op 7 november 2016. Hoewel elke dag dat een kind niet naar school gaat, er één te veel is, is deze termijn redelijk en is beklaagde binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven.
Beklaagde is zich ervan bewust dat klaagster in het vrijwillig kader waarbinnen beklaagde haar verzoek deed, niet verplicht is om de stukken met beklaagde te delen. Volgens beklaagde is dit al onderwerp van gesprek geweest bij de Jeugdbeschermingstafel. Het College oordeelt dat het op basis van het besluit en de afspraken van de Jeugdbeschermingstafel voldoende aannemelijk is dat het al dan niet delen van stukken toen met klaagster is besproken nu het besluit tot het aanstellen van een preventief jeugdbeschermer op dat moment is genomen.
Klaagster heeft ‘nee’ kunnen zeggen tegen het overleggen van dit stuk. Beklaagde heeft dit niet afgedwongen. Zij heeft klaagster gevraagd om het onderzoek van Veilig Thuis omdat het is besproken bij de Jeugdbeschermingstafel. Zij heeft dit onderzoek willen betrekken bij haar inspanningen om de zoon weer naar school te krijgen.

Beklaagde zou er goed aan hebben gedaan er nogmaals op te wijzen dat klaagster niet verplicht was het onderzoek van Veilig thuis aan haar te geven. Dat zij dit niet heeft gedaan, maakt niet dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij mocht om het onderzoek vragen en heeft de reden waarom zij het wilde inzien met klaagster besproken.

Nu klaagster geen toestemming heeft willen geven voor het door de scholen gewenste onderzoek van de jongste zoon, heeft beklaagde in het vrijwillig kader niet kunnen doen wat volgens haar nodig was om te bewerkstelligen dat de jongste zoon weer naar school ging.
Daarnaast heeft beklaagde verklaard dat de samenwerking met klaagster onvoldoende van de grond is gekomen en dat afspraken van de Jeugdbeschermingstafel, zoals de afspraak met de Kinderombudsman (zie ook klachtonderdeel II), niet zijn nagekomen. Het College oordeelt dat het in dit licht begrijpelijk is dat beklaagde deze zaak heeft teruggegeven aan de Jeugdbeschermingstafel.

Klaagster heeft het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op de hulpverlening aan de oudste zoon niet met feiten en omstandigheden onderbouwd.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel II

3.3.1

Volgens klaagster heeft beklaagde de hulpverlening aan het gezin van klaagster niet adequaat uitgevoerd. Beklaagde heeft nagelaten om een bijeenkomst te organiseren met klaagster en vader, beklaagde, de leerplichtambtenaar, de kinderombudsman en de [samenwerkingsverband scholen] [hierna te noemen [afkorting samenwerkingsverband scholen]]. Zij heeft voorts zonder toestemming van klaagster contact opgenomen met [afkorting samenwerkingsverband scholen] en de directie van de basisschool van de jongste zoon. Klaagster heeft geen inzage in het dossier gekregen en beklaagde heeft niet gereageerd op haar contactverzoeken. Ook heeft beklaagde het verzoek van klaagster om een andere contactpersoon niet doorgezet aan haar leidinggevende. Vervolgens heeft zij de zaak terugverwezen naar de RvdK.

3.3.2

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat het organiseren van de bijeenkomst een taak is van de kinderombudsman, zoals afgesproken bij de Jeugdbeschermingstafel. Verder is geen contact opgenomen met de [afkorting samenwerkingsverband scholen], maar heeft de [afkorting samenwerkingsverband scholen] met beklaagde contact opgenomen.

Klaagster heeft alle beschikbare informatie uit het dossier ontvangen en beklaagde heeft vaak gereageerd op contactverzoeken van klaagster. De e-mails waren niet constructief en het was gezien het grote aantal ervan niet meer doenlijk om op elk verzoek afzonderlijk te reageren. Beklaagde heeft dit met klaagster gecommuniceerd en heeft ook aan haar teammanager doorgegeven dat klaagster niet tevreden was. Conform haar opdracht heeft beklaagde een terugmelding gedaan toen duidelijk werd dat de samenwerking niet op gang kwam en afspraken niet waren nagekomen.

3.3.3

Het College overweegt het volgende.

Klaagster heeft een verslag van de Jeugdbeschermingstafel d.d. 13 oktober 2016 overgelegd. Uit dit verslag blijkt dat is afgesproken dat niet beklaagde maar de kinderombudsman de bijeenkomst tussen ouders, beklaagde, de leerplichtambtenaar, de jeugdombudsman en de [afkorting samenwerkingsverband scholen] organiseert.

Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [afkorting samenwerkingsverband scholen] op vrijdag 4 november 2016 contact met haar heeft opgenomen, twee dagen voordat beklaagde met klaagster heeft gesproken op maandag 7 november 2016. Het initiatief heeft dus niet bij beklaagde gelegen maar bij [afkorting samenwerkingsverband scholen], die volgens beklaagde zorgen heeft geuit over de jongste zoon waarna beklaagde heeft verteld dat zij de maandag erop kennis zou maken met klaagster. Beklaagde heeft weersproken dat zij advies heeft ingewonnen. Het College heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat beklaagde zonder toestemming met klaagster contact heeft opgenomen met [afkorting samenwerkingsverband scholen] of met de directie van de basisschool.

Beklaagde heeft ook betwist dat zij advies heeft ingewonnen bij de directie van de basisschool. Volgens klaagster heeft zij van de directie van het [afkorting samenwerkingsverband scholen] de leerplichtambtenaar en de RvdK vernomen dat beklaagde op eigen initiatief contact heeft opgenomen. Nu partijen elkaar tegenspreken en klaagster geen stukken heeft overlegd die hier betrekking op hebben, kan het College niet vaststellen of dit is gebeurd. Ook heeft het College geen aanknopingspunten kunnen vinden in de overgelegde stukken die de stelling van klaagster ondersteunen.

Het dossier is volgens beklaagde beperkt omdat klaagster in de week dat beklaagde is gestart, het dossier heeft opgevraagd. Van de contacten met andere partijen heeft beklaagde geen contactjournaal opgemaakt omdat zij naar haar zeggen werkt met een nieuwe methodiek waarbij de GI als beleid heeft dat het dossier uitsluitend de lijnbepaling en kernbeslissingen bevat. De communicatie met derden behoort tot de werkaantekeningen en maakt geen onderdeel uit van het dossier.

Nu het gaat om het beleid van de GI, kan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat klaagster zich op het begrijpelijke standpunt stelt dat inhoudelijke reacties op datgene dat heeft plaatsgevonden niet tot de werkaantekeningen horen, maakt dit niet anders.

Beklaagde heeft ook naar voren gebracht dat zij, na intern multidisciplinair overleg, contact heeft gehad met de Jeugdbeschermingstafel op donderdag 10 november 2016. De RvdK maakt hiervan onderdeel uit. Zij heeft haar zorgen toegelicht. De reden dat zij een terugmelding heeft gedaan is dat het groot overleg met de lokale ombudsman en de betrokken partijen niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast was het beklaagde duidelijk geworden dat het verschil van visie tussen klaagster en de scholen onoverbrugbaar was waardoor een constructief gesprek tussen beklaagde en klager niet
mogelijk was en ook niet zou kunnen helpen om de jongste zoon weer op school te krijgen. Ook heeft klaagster geen toestemming gegeven aan beklaagde om contact op te nemen met het [afkorting samenwerkingsverband scholen] en de scholen over de ondersteuningsvraag van de jongste zoon. Verder heeft beklaagde naar haar zeggen aan haar teammanager doorgegeven dat klaagster niet tevreden was over het functioneren van beklaagde.
Het is begrijpelijk dat beklaagde onder deze omstandigheden heeft besloten de zaak terug te geven aan de Jeugdbeschermingstafel zodat het klachtonderdeel ongegrond is.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;

Aldus gedaan door het College en op 22 november 2018 aan partijen toegezonden.

de heer mr. drs. P.H.A. van Geel                                       mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter                                                                                secretaris