College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 18.065T & 18.084T

De gezinsvoogd heeft constructief meegewerkt aan het contactherstel tussen de moeder en de dochter. Ook heeft hij voldoende onderzoek gedaan naar de redenen van het contactverlies. Niet vast is komen te staan dat de gezinsvoogd zich partijdig en intimiderend heeft opgesteld, ondeskundig is en zijn dossier niet op orde had.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter;
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot;
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot

over de door:

[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats]

ingediende klacht tegen:

[beklaagde] , hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsvoogd bij [GI], locatie: [plaatsnaam], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

De gemachtigde van beklaagde, mevrouw mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, staat beklaagde in deze zaak bij.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift ontvangen op 1 mei 2018, met de bijlagen en de aanvulling hierop van 10 mei 2018;

– het klaagschrift ontvangen op 13 juni 2018, met de bijlagen en de aanvulling hierop van 2 juli 2018;

– het verweerschrift ontvangen op 18 juli 2018, met de bijlagen en de aanvullingen hierop van 14 augustus 2018 en 17 augustus 2018;

1.2

De mondelinge behandeling van de klachten heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigde.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klaagster is moeder van een minderjarige dochter, geboren in 2001, hierna te noemen: de dochter en een minderjarige zoon, geboren in 2003, hierna te noemen: de zoon en hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2

Klaagster en haar ex-partner, hierna te noemen vader, zijn uit elkaar. Zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. In een convenant van 9 februari 2016 is vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijf bij klaagster hebben. Voor vader en de kinderen is een voorlopige contactregeling afgesproken. De dochter heeft geen contact met klaagster en woont sinds 16 september 2016 bij vader, zijn huidige partner en haar kinderen. De zoon woont bij klaagster en heeft een voorlopig bepaalde omgangsregeling met vader.

2.3

Op 27 januari 2017 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: RvdK) verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren met betrekking tot het hoofdverblijf van de kinderen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De aanleiding hiertoe was een verzoek van vader om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen en een daarop volgend verzoek van klaagster om een invulling van de zorgregeling.

2.4

De RvdK heeft het onderzoek uitgebreid met een kinderbeschermingsonderzoek. Het raadsrapport dateert van 31 juli 2017. De RvdK heeft de rechtbank geadviseerd om het hoofdverblijf van de dochter naar vader te wijzigen en om voorlopig geen contactregeling tussen klaagster en de dochter vast te leggen. Ook heeft de RvdK geadviseerd om het hoofdverblijf van de zoon bij klaagster te handhaven. Tot slot heeft de RvdK de rechtbank verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor de periode van één jaar.

2.5

De kinderrechter heeft bij beschikking van 17 november 2017 de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de rechtbank [arrondissement] van 17 november 2017 heeft de kinderrechter het onder 2.2. genoemde convenant gewijzigd door te bepalen dat de dochter haar hoofdverblijf bij vader heeft. Ook staat in deze beschikking opgenomen dat ´er al geruime tijd geen contact plaatsvindt tussen [dochter] en [klaagster], dat [dochter] op dit moment nadrukkelijk weerstand laat zien ten aanzien van enig contact en dat die situatie maakt dat eerst met professionele hulpverlening aan herstel van het onderlinge vertrouwen tussen [de dochter] en [klaagster] dient te worden gewerkt, alvorens een contactopbouw aan de orde kan komen´.

2.6

Beklaagde is sinds [datum] 2017 werkzaam als gezinsvoogd bij de GI en sinds 17 november 2017 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Beklaagde is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

2.7

De GI heeft klaagster in een brief van 22 mei 2018 op de hoogte gebracht van het voornemen om klaagster een schriftelijke aanwijzing te geven en heeft de schriftelijke aanwijzing op 30 mei 2018 verstuurd. De schriftelijke aanwijzing heeft als inhoud dat klaagster per direct stopt met de communicatie naar de dochter door in e-mails te verwijzen naar ouderverstoting of het opsturen van artikelen hierover en zich aan de onder 2.5 genoemde beschikking van de rechtbank te houden waarin wordt gesteld dat er onderzocht moet worden wat de mogelijkheden tot contactherstel zijn.

2.8

Klaagster heeft de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 juli 2018 van de Rechtbank
[arrondissement], zittingsplaats [zittingsplaats], het verzoek van klaagster afgewezen.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Klaagster heeft in de klaagschriften 14 klachtonderdelen geformuleerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster ermee ingestemd om het aantal klachten van veertien naar tien terug te brengen omdat vier klachten inhoudelijk samenvielen met vier andere.
Hierna worden deze klachten een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt. Vanwege de samenhang behandelt het College klachtonderdelen I en II gezamenlijk.

3.2 Klachtonderdeel I en II

3.2.1

Klaagster is van mening dat beklaagde de beschikking van de rechtbank heeft genegeerd. De rechter heeft de GI opgedragen om te onderzoeken hoe contactherstel tussen klaagster en de dochter zou kunnen plaatsvinden. Beklaagde geen bijdrage willen leveren aan contactherstel tussen klaagster en haar dochter.

3.2.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat de beschikking van de rechtbank, zie 2.5, en het rapport van de RvdK leidend zijn in de aanpak. Beklaagde heeft de opdracht om te onderzoeken of en op welke wijze er contactherstel kan plaatsvinden tussen de dochter en klaagster. Ook dient er ontspanning en duidelijkheid te komen in de omgangsregeling voor de zoon. Beklaagde heeft zich ingespannen om zorgvuldig om te gaan met de voorzichtige bereidheid van de dochter tot contactherstel. Klaagster heeft door het versturen van e-mails aan de dochter over ouderverstoting, narcisme, borderline en de ontwikkelingsbedreigingen voor kinderen, die bereidheid verstoord.
Beklaagde betwist dat hij ouderverstoting faciliteert of bevordert. De e-mails van klaagster zijn voor de dochter aanleiding geweest om terug te komen op haar voornemen tot contactherstel.

3.2.3

Het College overweegt dat uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de dochter bij aanvang van de ondertoezichtstelling onder behandeling stond van een psycholoog. Zij heeft de behandeling positief afgesloten en heeft op 15 maart 2018 aan beklaagde verteld dat ze over twee of drie maanden een mogelijkheid ziet tot voorzichtig contact met klaagster.

Beklaagde heeft uiteengezet dat klaagster door de psycholoog is ingelicht over de afsluiting van het traject met de psycholoog. Beklaagde heeft op 28 maart 2018 tijdens een face-to-face gesprek met klaagster, waarvoor al een afspraak was gemaakt, willen bespreken dat de dochter openstond voor contact. Klaagster heeft echter in de tussenliggende periode, op 26 maart 2018, een bericht over ouderverstoting aan haar dochter verstuurd waarna deze is teruggekomen op haar besluit om te werken aan contactherstel. Klaagster is van mening dat haar eerder verteld had moeten worden dat er een opening tot contactherstel was. Dan zou ze ook de bewuste e-mail niet hebben gestuurd.

Het College volgt hier klaagster niet in. De periode van dertien dagen is een redelijke termijn is om klaagster te informeren, zeker als de mogelijkheid tot contactherstel daardoor in een face-to-face gesprek zou kunnen worden besproken.

Vervolgens heeft klaagster meerdere keren met de dochter via de mail en WhatsApp gecommuniceerd over ouderverstoting waarna de GI de onder 2.7 genoemde schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. In de onder 2.8 genoemde beschikking heeft de kinderrechter, na het horen van de dochter, geoordeeld dat deze wijze van communiceren voor de dochter erg belastend is.

Het is begrijpelijk dat klaagster erg verdrietig is dat zij haar dochter momenteel niet ziet. Gelet op de leeftijd van de dochter, zij is ten tijde van de klacht zestien jaar, is zij goed in staat om haar wensen te uiten. Beklaagde heeft hiernaar geluisterd en heeft willen waarborgen dat het contact tussen klaagster en de dochter in de toekomst mogelijk is. Het College oordeelt dat beklaagde constructief heeft meegewerkt aan het contactherstel door de dochter in haar wensen te volgen. Hem kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel III

3.3.1

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de aanpak van beklaagde leidt tot de schending van kinderrechten.

3.3.2

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

3.3.3

Het College overweegt dat klaagster tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zij uitsluitend het kader heeft willen weergeven om de ernst van haar klachten te benadrukken. Zij heeft ingestemd met het voorstel van de voorzitter om dit klachtonderdeel niet afzonderlijk te behandelen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel IV

3.4.1

Volgens klaagster heeft beklaagde niet gedaan aan waarheidsvinding. Beklaagde heeft de zoon niet willen horen over de vermeende kindermishandeling en heeft geweigerd te onderzoeken wat de achterliggende reden was van het contactverlies tussen klaagster en de dochter.

3.4.2

Beklaagde voert aan dat hij informatie heeft ingewonnen bij klaagster, vader, de kinderen en scholen en dat hij feiten en meningen van elkaar heeft gescheiden. Klaagster wil dat beklaagde onderzoek doet naar wat er tijdens de relatie en echtscheiding is voorgevallen. Onderzoek naar de voorgeschiedenis is echter in dit geval niet in het belang van de kinderen.

3.4.3

Het College oordeelt als volgt. De RvdK heeft onderzoek gedaan en op 31 juli 2017 een rapport uitgebracht waarin de meningen van alle betrokkenen, onder andere over de vermeende kindermishandeling, zijn opgenomen. Daarna zijn de kinderen onder toezicht gesteld omdat klaagster en vader onvoldoende in staat zijn om met elkaar op ouderniveau te communiceren.

Beklaagde heeft tijdens een gesprek met klaagster en vader op 15 december 2017 benoemd dat het doel is om naar de toekomst te kijken en om tot afspraken te komen tussen klaagster en vader.

Daarnaast heeft hij klaagster op 5 juni 2018 een e-mail gestuurd waarin hij schrijft dat hij uitgebreid met de dochter heeft gesproken en dat hij heeft stilgestaan bij de door klaagster benoemde ouderverstoting. In deze e-mail heeft hij eveneens de reactie van de dochter benoemd en daarmee de gevolgen van het handelen van klaagster voor de relatie met haar dochter.

Dat klaagster een andere visie heeft op de achterliggende oorzaken van het feit dat de dochter haar niet wil zien, is het College duidelijk. Maar dat kan niet wegnemen dat beklaagde naar het oordeel van het College voldoende onderzoek heeft gedaan en geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.5 Klachtonderdeel V

3.5.1

Klaagster is van mening dat beklaagde bevooroordeeld is en samenspant met vader. Klaagster heeft in gesprekken met vader en beklaagde te kennen gegeven dat het contactherstel tussen klaagster en de dochter dient te worden onderzocht en bevorderd. Vader vond dat niet nodig en beklaagde heeft zich hierbij aangesloten.

3.5.2

Beklaagde is van mening dat hij gezamenlijke en individuele contacten heeft met zowel klaagster als vader en dat deze evenredig zijn verdeeld. De contacten met de dochter hebben bij vader thuis plaatsgevonden maar niet met hem erbij.

3.5.3

Het College oordeelt als volgt. Klaagster heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij zich niet gehoord voelt door beklaagde. Zij is van mening dat beklaagde kritischer staat tegenover de woorden van klaagster dan de woorden van vader. Beklaagde heeft betwist dat hij partijdig is. Hij heeft toegelicht dat hij in deze casus te maken heeft met twee ouders die tegenover elkaar staan met verheven stemmen, verschillende belevingen hebben en verschillende stellingen innemen en dat hij hiermee dient om te gaan. Dit is onder meer besproken in het gesprek van 15 december 2017 met klaagster en vader en in het gesprek tussen beklaagde en klaagster op 28 maart 2018. Beklaagde heeft geluisterd naar de visie van klaagster. Mogelijk heeft klaagster een andere uitkomst van deze gesprekken verwacht. Klaagster heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd naar voren gebracht dat zij geen oplossing ziet in het voeren van een gesprek met beklaagde. Zij ziet het indienen van klachten als enige oplossing voor de ontstane situatie. Zij heeft naar haar zeggen haar best gedaan om met beklaagde in contact te komen maar de gesprekken met beklaagde escaleren. Deze opstelling van klaagster biedt beklaagde echter niet veel ruimte om met haar in gesprek te gaan. Het College spreekt de wens uit dat zowel beklaagde als klaagster blijven zoeken naar mogelijkheden om het gesprek tussen hen op gang te brengen.

Hoewel er een zekere onevenwichtigheid kan zijn ontstaan in de contacten tussen beklaagde en vader aan de ene kant en beklaagde en klaagster aan de andere kant, kan hieruit niet worden geconcludeerd dat beklaagde zich partijdig opstelt. Ook in het dossier heeft het College hiervoor geen aanknopingspunten kunnen vinden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.6 Klachtonderdeel VI

3.6.1

Beklaagde is volgens klaagster niet deskundig.

3.6.2

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

3.6.3

Het College oordeelt als volgt. Volgens klaagster heeft beklaagde ondeskundige en daarmee schadelijke conclusies getrokken. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij zich heeft ingelezen in de teksten over ouderverstoting die klaagster heeft gestuurd en dat het om een complexe problematiek gaat. Uit de stukken blijkt dat de dochter meerdere keren heeft gezegd dat zij niet wil dat klaagster praat over de ouderverstoting. Zij heeft er, in haar woorden, last van, gaat er kapot aan en valt terug in depressiviteit. Dat beklaagde ondeskundig is, is het College niet gebleken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.7 Klachtonderdeel VII

3.7.1

Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde zijn dossier niet op orde heeft. Er missen contactjournaals over de telefonische contacten die beklaagde heeft gehad met de scholen van de kinderen.

3.7.2

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

3.7.3

Het College overweegt het volgende. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende gemotiveerd dat klaagster de contactjournaals heeft gekregen voor zover de belangen van de kinderen niet zijn geschaad en dat hij hierover met klaagster heeft gecommuniceerd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.8 Klachtonderdeel VIII

3.8.1

Klaagster is van mening dat beklaagde niet heeft ingegrepen bij intimidaties van vader. Beklaagde heeft klaagster eveneens geïntimideerd.

3.8.2

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat hij contact heeft met zowel klaagster als vader en zicht heeft op hun onderlinge communicatie en dat hij niet herkent dat vader intimideert.
Beklaagde heeft klaagster gevraagd om de dochter op een andere wijze te benaderen. Klaagster heeft dit als intimidatie en chantage ervaren. Het is beklaagde niet gelukt om klaagster op andere gedachten te brengen.

3.8.3

Het College overweegt als volgt. Beklaagde heeft tijdens de gesprekken met vader en klaagster niet ervaren dat vader zich intimiderend heeft gedragen, hij heeft wel boosheid gezien. Mogelijk heeft klaagster de houding van vader anders beleefd. Hoe dan ook, het College is van oordeel dat het niet tot de taak van beklaagde behoort om bij boosheid in te grijpen. Dit is uiteraard anders als de gesprekken dusdanig uit de hand lopen dat onveilige situaties ontstaan. Uit het dossier en de mondelinge behandeling is dit echter niet gebleken.
Het College heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling evenmin kunnen vaststellen dat beklaagde zich tegenover klaagster intimiderend heeft gedragen. Hij heeft in een e-mail van 5 juni 2018 de gevolgen van de houding van klaagster benoemd en aan haar gevraagd om te heroverwegen of er ruimte is voor een andere benadering van de dochter. Ook hier geldt dat klaagster het mogelijk anders heeft beleefd. Beklaagde heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.9 Klachtonderdeel IX

3.9.1

Naar de mening van klaagster staat beklaagde boven de wet.

3.9.2

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

3.9.3

Het College overweegt het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster dit klachtonderdeel dat niet is onderbouwd, ingetrokken. Beklaagde heeft zich er niet tegen verzet om het klachtonderdeel buiten beschouwing te laten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.10 Klachtonderdeel X

3.10.1

Beklaagde heeft volgens klaagster geen BIG gegevens verstrekt.

3.10.2

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

3.10.3

Het College overweegt dat klaagster desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het klachtonderdeel betrekking heeft op de BIG gegevens van de gedragsdeskundige. Beklaagde heeft toegelicht dat het niet aan hem maar aan de gedragsdeskundige is om deze gegevens aan klaagster te verstrekken. Het College volgt beklaagde in deze redenering en zal het klachtonderdeel ongegrond verklaren.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 22 november 2018 aan partijen toegezonden.

de heer mr. drs. P.H.A. van Geel                                                                                                mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter                                                                                                                                         secretaris