Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N.J. Antonissen, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugd- en gezinscoach bij Centrum Jeugd en Gezin (hierna te noemen: CJG) in de gemeente [gemeente 1], hierna te noemen: de gemeente.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A. Veerman.
Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. C. Bijl, werkzaam als advocaat te Amsterdam.
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. C. Smith, werkzaam als advocaat te Zoetermeer.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 21 april 2018, en de aanvulling hierop van 15 november 2018 en 23 november 2018;
– het verweerschrift met de bijlagen ontvangen op 20 juni 2018, en de aanvullingen hierop van 2 juli 2018 en 29 november 2018;
– de door klaagster overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 30 november 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. De klachten met zaaknummers 18.058Ta en Tb zijn tegelijkertijd behandeld.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klaagster is moeder van een minderjarige zoon, hierna te noemen: de zoon, die in 2011 is geboren.
2.2
Op 11 januari 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan CJG met een hulpvraag. Daarnaast heeft het CJG op 16 januari 2017 een e-mail van de directeur van de school van de zoon ontvangen, waarin de directeur zijn zorgen over de zoon uit.
2.3
Een collega van beklaagde tegen wie klaagster eveneens een klacht heeft ingediend (beklaagde in zaaknummer 18.058Ta) heeft namens het CJG contact opgenomen met school. Zij heeft op 24 januari 2017 gesproken met klaagster, de directeur en de juf van de school. Verder heeft zij op 31 januari 2017 samen met een maatschappelijk werkster een intakegesprek met klaagster afgenomen.
2.4
Op basis van de gesprekken van 24 januari 2017 en 31 januari 2017 heeft beklaagde in zaaknummer 18.058Ta op 21 februari 2017 een concept-gezinsplan opgesteld. Klaagster is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Op 11 maart 2017 heeft klaagster deze beklaagde het volgende bericht. ´Ik heb je verslag gelezen en er zijn echt een aantal dingen, die niet juist zijn´. (….) ´Ik ga hier verder niet op in, want mijns inziens is dit niet meer ter sprake omdat ik zelf heb besloten af te zien van een jeugd en gezinscoach´.
2.5
Op 26 april 2017 heeft een medewerker van [sociale dienst] (de gezamenlijke sociale dienst van de gemeenten [gemeente 2], [gemeente 3] en [gemeente 1]) naar aanleiding van een e-mail van klaagster een melding over de situatie van klaagster gedaan bij de afdeling WMO van de gemeente die een wijkagent heeft ingeschakeld. De wijkagent heeft de casus anoniem met beklaagde besproken. Hij is op advies van beklaagde bij klaagster op huisbezoek gegaan. Hij heeft na dit huisbezoek overlegd met beklaagde en haar collega tegen wie klaagster eveneens een klacht heeft ingediend (beklaagde in zaaknummer 18.058Tb), waarna hij een zorgmelding bij Veilig Thuis heeft gedaan.
2.6
Beklaagde heeft op 26 april 2017 samen met beklaagde in zaaknummer 18.058Tb, ter ondersteuning van de melding van de wijkagent, een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Beklaagde in zaaknummer 18.058Ta heeft Veilig Thuis op 9 mei 2017 in een e-mail laten weten dat de problematiek staat beschreven in het concept gezinsplan en dat dit mede een basis kan zijn voor onderzoek door Veilig Thuis. Beklaagde heeft de melding aangevuld in een e-mail van 10 mei 2017 en naar Veilig Thuis gestuurd. Zij heeft genoemd dat het CJG de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna te noemen de meldcode) niet heeft gevolgd omdat de veronderstelling was dat dit de spanning bij klaagster verder zou doen oplopen, de door de wijkagent ingeschatte onveiligheid van de zoon zou worden vergroot en de veiligheid van beklaagde en haar collega niet kon worden gewaarborgd.
2.7
Beklaagde is sinds [datum] 2015 als jeugdzorgwerker geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Klaagster heeft het College gevraagd het CJG te gelasten de zorgmelding in te trekken. Een klacht kan ingevolge artikel 3.2 van het Tuchtreglement slechts betrekking hebben op het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional en niet op de vraag of een zorgmelding al dan niet terecht is gedaan. Indien een klacht gegrond is, kan het College alleen de tuchtmaatregelen opleggen die staan vermeld in artikel 5.1 van het Tuchtreglement. Klaagster is dus niet-ontvankelijk in dit verzoek.
3.1.3
Klaagster heeft tien klachtonderdelen geformuleerd.
In het laatste klachtonderdeel vermeld onder B. verwijt klaagster beklaagde dat zij heel veel onnodige immateriële schade heeft aangericht door haar handelen als jeugdcoach. Zoals hiervoor vermeld, kan een klacht alleen zien op het beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional en niet op de gevolgen van dat handelen. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
Zoals ter zitting besproken, heeft het College de overige klachtonderdelen tot drie overkoepelende klachten teruggebracht, te weten:
1. Onprofessioneel handelen door niet de meldcode na te leven.
2. Schending van de privacy.
3. Valsheid in geschrifte
Ter zitting heeft klaagster te kennen gegeven hiermee in te kunnen stemmen.
Hierna worden per klachtonderdeel de klacht en het verweer, zakelijk en verkort, weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.
3.2 Klacht I onprofessioneel handelen door niet de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling na te leven
3.2.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij onprofessioneel heeft gehandeld door de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna te noemen de meldcode) niet na te leven. Zij is nalatig geweest met het navragen van feiten bij de afdeling WMO, de politie, klaagster, haar ouder en de zus van klaagster. Zij heeft niet gehandeld conform de vijf stappen van de meldcode. Er is nooit met klaagster contact geweest over het doen van een zorgmelding en het versturen van het onder 2.4 genoemde concept gezinsplan aan derden.
3.2.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat in deze situatie weloverwogen is afgeweken van stap 3 van de meldcode. Verondersteld werd dat het bespreken van de voorgenomen zorgmelding bij Veilig Thuis met klaagster de spanning bij haar verder zou doen oplopen. Ook vreesde de wijkagent dat het bespreken van de voorgenomen melding de onveiligheid van de zoon verder zou vergroten en dat de veiligheid van de jeugd- en gezinscoaches niet kon worden gewaarborgd. Uit de e-mail van 10 mei 2017 blijkt nadrukkelijk dat van een uitzonderingssituatie sprake was.
Beklaagde heeft samen met beklaagde in zaaknummer 18.058Tb met de wijkagent de situatie besproken en Veilig Thuis om advies gevraagd. Het door Veilig Thuis gegeven advies aan het CJG om een ondersteunende melding te doen is met een gedragswetenschapper van het CJG besproken. Beklaagde en beklaagde in zaaknummer 18.058Tb hebben de zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan na telefonisch overleg met beklaagde in zaaknummer 18.058Ta.
Het concept gezinsplan is niet door beklaagde maar door laatstgenoemde collega opgesteld en is toegezonden aan klaagster ter verificatie. Klaagster heeft in een e-mail van 11 maart 2017 beklaagde in zaaknummer 18.058Ta bericht dat zij geen bereidheid had om aan te geven op welke punten het concept gezinsplan onjuist was.
3.2.3
Het College overweegt het volgende.
Het volgen van de meldcode is verplicht voor professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp. De meldcode, schrijft vijf stappen voor om te bepalen of een melding bij Veilig Thuis moet worden gedaan. De eerste stap is het in kaart brengen van signalen, de tweede stap is overleg voeren met een collega van Veilig Thuis of letselduidingsdeskundige, de derde stap is een gesprek met de cliënt, de vierde stap is het wegen van het geweld of de kindermishandeling en de vijfde stap is beslissen om hulp te organiseren of een melding te doen.
De wijkagent heeft na zijn huisbezoek aan de collega’s van beklaagde aangegeven dat klaagster tijdens het huisbezoek aan het schreeuwen was en met deuren aan het slaan was in aanwezigheid van de zoon, dat de zoon aan het huilen was, klaagster bleef schreeuwen en klaagster niet naar de zoon is toegegaan om hem te troosten. Ook de ouder van klaagster was aanwezig en heeft eveneens geschreeuwd. Klaagster heeft tijdens de mondelinge behandeling deze gang van zaken tijdens het huisbezoek betwist. Het College is echter van oordeel dat de beklaagde en beklaagde in zaaknummer 18.058Tb hebben mogen vertrouwen op de juistheid van het verslag van het verloop van het huisbezoek van de wijkagent, zijnde een ambtenaar in functie. Gelet op dit verslag en gelet op de zorgen die beklaagde in zaaknummer 18.058Ta al had over de situatie, die stonden beschreven in het concept gezinsplan en die waren besproken met klaagster en de noodkreten die klaagster zelf in e-mails heeft geuit, is het begrijpelijk dat werd besloten een melding te doen bij Veilig Thuis. Het College acht het gelet op deze omstandigheden eveneens begrijpelijk dat er gevreesd werd voor de veiligheid van met name de zoon indien het voornemen een melding te doen, zou worden besproken met klaagster. De beslissing om op dit punt af te wijken van de meldcode is na afstemming met de gedragswetenschapper genomen. Beklaagde is hiermee gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het feit dat naar aanleiding van het onderzoek van Veilig Thuis uiteindelijk geen zorgen bij klaagster zijn gezien, zoals door klaagster is aangevoerd, doet niet af aan de gehoudenheid van beklaagde om mogelijke signalen van kindermishandeling serieus te nemen.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
3.3 Klacht II Privacy
3.3.1
Klaagster verwijt betrokken dat zij de privacy van de betrokkenen meerdere malen heeft geschonden. Het onder 2.4 genoemde concept gezinsplan (door klaagster aangeduid als verslag) had nooit verstuurd mogen worden en nooit als basis voor een zorgmelding mogen dienen. Beklaagde heeft artikel 8 van het EVRM niet nageleefd. Er heeft geen zorgvuldige omgang met persoonsgegevens plaatsgevonden. De persoonlijke informatie is niet vertrouwelijk behandeld. Beklaagde heeft zich verder niet gehouden aan artikel 15 van het privacy reglement voor de gecertificeerde instelling. Beklaagde heeft de geheimhoudingsplicht niet nageleefd. Zij heeft meerdere keren het concept gezinsplan dat is gebaseerd op inhoudelijke onjuistheden verstuurd aan derden zonder toestemming van klaagster en zonder klaagster hierover in te lichten. Tot slot heeft beklaagde het concept gezinsplan dat is gebaseerd op inhoudelijke onjuistheden verstuurd zonder toestemming van klaagster en zonder klaagster hierover in te lichten.
3.3.2
Beklaagde beroept zich op de Wet verplicht gebruik meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het bij deze wet behorende besluit en artikel 5.2.6 Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (WMO). Op grond hiervan heeft het CJG de bevoegdheid om persoonlijke informatie door te sturen naar Veilig Thuis zonder toestemming van klaagster. Op het moment dat het CJG de melding deed bij Veilig Thuis bestond er geen andere mogelijkheid dan Veilig Thuis een concept gezinsplan toe te zenden die niet geaccordeerd was door klaagster. Op grond van voornoemde wettelijke bepalingen, is dit toegestaan. Ter bescherming van de zoon is persoonlijke informatie gedeeld. Het CJG is geen gecertificeerde instelling zodat het privacyreglement voor gecertificeerde instellingen niet van toepassing is.
Beklaagde heeft naar aanleiding van aanvullende vragen van Veilig Thuis de melding in het rood aangevuld.
3.3.3
Het College verwijst naar de beoordeling van klachtonderdeel I. Hieruit volgt dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld door persoonlijke informatie over klaagster met Veilig Thuis te delen. De zorgmelding bij Veilig Thuis is gedaan op basis van een concept gezinsplan. Dit concept is aan klaagster overhandigd en klaagster is door beklaagde in zaaknummer 18.058Ta in de gelegenheid gesteld om wijzigingen op het concept gezinsplan door te geven. Klaagster heeft dit niet gedaan omdat zij het traject met het CJG wilde beëindigen. Beklaagde kan dit niet worden verweten.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat beklaagde met beklaagde in zaaknummer 18.058Ta en beklaagde in zaaknummer 18.058Tb heeft overlegd en dat zij gezamenlijk hebben besloten om het concept gezinsplan naar Veilig Thuis te sturen. Een volgende keer zal niet het gehele concept gezinsplan worden opgestuurd maar zullen de zorgsignalen hieruit worden gefilterd. In deze zaak was hiervoor volgens beklaagde echter geen tijd vanwege de spoedeisende situatie. Beklaagde in zaaknummer 18.058Ta heeft op 4 mei 2017 contact gehad met Veilig Thuis en zij heeft gemeld dat het concept gezinsplan is doorgestuurd zonder goedkeuring van klaagster waarna beklaagde op verzoek van Veilig Thuis de melding op 10 mei 2017 heeft aangevuld. Door dit in een afwijkende kleur te doen, was duidelijk dat het om een latere aanvulling ging.
Het College is van oordeel dat beklaagde gelet op alle omstandigheden van het geval met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening.
Uit het dossier blijkt verder niet dat het concept gezinsplan meerdere malen is opgestuurd naar derden, zoals klaagster stelt.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
3.4 Klacht III Valsheid in geschrifte
3.4.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij valsheid in geschrifte heeft gepleegd door het conceptverslag dat niet op waarheid berustte naar Veilig Thuis te sturen.
3.4.2
Beklaagde heeft aangevoerd dat klaagster niet bereid is geweest om aan te geven op welke punten het concept gezinsplan onjuist is omdat zij heeft afgezien van begeleiding.
3.4.3
Het College oordeelt als volgt. Vast staat dat klaagster door beklaagde in zaaknummer 18.058Ta in de gelegenheid is gesteld om wijzigingen op het conceptverslag door te geven. Klaagster is hier, in haar eigen woorden, verder niet op ingegaan omdat zij heeft besloten af te zien van een jeugd- en gezinscoach. Dat klaagster het niet eens is met de inhoud van het verslag is duidelijk maar dit kan niet tot de conclusie leiden dat beklaagde valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier om aan te nemen dat bewust onjuistheden in het concept gezinsplan zijn opgenomen.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek de CJG te gelasten de zorgmelding in te trekken;
– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 11 januari 2019 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. M. Fiege mevrouw mr. A. Veerman
voorzitter secretaris