College van Toezicht | Ongegrond - Waarschuwing | zaaknummer: 18.017Ta

Klacht over het feit dat de jeugdbeschermer tijdens de ondertoezichtstelling van het doel om de strijd tussen de ouders te laten stoppen, het middel heeft gemaakt.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdbeschermer bij [Gecertificeerde instelling], hierna te noemen: [GI].

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.

Klager wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. M.M. van Wijk, advocaat, werkzaam te Honselersdijk.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.J.I. Assink, advocaat, werkzaam te Rijswijk.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met twee bijlagen ontvangen op 30 januari 2018, en de aanvullingen hierop ontvangen op 27 februari, 28 februari, 13 maart, 5 april, 18 mei en 6 juni 2018;

– het verweerschrift ontvangen op 3 mei 2018 met 37 bijlagen en het aanvullende verweer met zeven bijlagen ontvangen op 15 juni 2018;

– de pleitnotities van de gemachtigden.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018 in aanwezigheid van klager, beklaagde, beklaagde in de zaak 18.017Tb en de hiervoor genoemde gemachtigden.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is vader van dochter [naam], geboren in 2007, hierna aan te duiden als: de jeugdige.

2.2

Klager en de moeder van de jeugdige hebben gezamenlijk gezag. Zij hebben nooit een gezamenlijke huishouding gevoerd. Er is tot 1 februari 2018 een zorgregeling waarbij de jeugdige de ene helft van de week bij de moeder en de andere helft van de week bij klager verblijft.

2.3

De jeugdige is per 23 november 2016 onder voorlopig toezicht (VOTS) van [GI] gesteld. Per 22 februari 2017 is een onder toezichtstelling (OTS) voor de duur van een jaar uitgesproken.

2.4

Op 28 november 2017 heeft beklaagde aan klager bericht dat [GI] voornemens is om klager een schriftelijke aanwijzing te geven. Klager wordt in de gelegenheid gesteld om vóór de daaropvolgende 5 december zijn mening mondeling of schriftelijk aan [GI] kenbaar te maken.

2.5

Op 5 december 2017 is namens [GI] door beklaagde een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende uitgangspunten aan klager voor de wijze waarop hij aan de zorg voor de jeugdige uitvoering dient te geven.

2.6

Op 8 januari 2018 is namens [GI] door beklaagde een schriftelijke aanwijzing aangekondigd met een reactietermijn voor klager tot 15 januari 2018 onder gelijktijdige aankondiging dat de omgang van klager met de jeugdige per 10 januari 2018 wordt opgeschort.

2.7

Op 17 januari 2018 is de schriftelijk aanwijzing door beklaagde namens [GI] gegeven, onder verwijzing naar de uitgangspunten opgelegd met de aanwijzing van 5 december 2017. [GI] stelt zich op het standpunt dat deze uitgangspunten door klager niet zijn nageleefd en dat er, omdat klager contact met [GI] afhoudt, geen zicht voor [GI] is op de veiligheidssituatie van de jeugdige wanneer zij bij klager verblijft.

2.8

Bij beschikking van 1 februari 2018 is de OTS verlengd tot 22 februari 2019 en is de zorgregeling voor de duur van drie maanden aangepast naar verblijf van de jeugdige bij klager van één keer per twee weken gedurende het weekend.

2.9

Op 9 april 2018 heeft beklaagde, op verzoek van de rechtbank, aan de rechtbank, aan klager en aan de moeder een voortgangsverslag gestuurd. Beklaagde concludeert in het verslag dat de bedreigingen in de ontwikkeling van de jeugdige nog niet zijn weggenomen.

2.10

Beklaagde is werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI] en is sinds de ondertoezichtstelling van de jeugdige belast met de uitvoering hiervan.

2.11

Beklaagde is als jeugd- en gezinsprofessional sinds [datum] 2018 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende.

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Het College stelt in deze zaak vast dat de klacht van klager moeilijk is te duiden.
De klacht zoals ingediend door mevrouw [naam], schoonzuster van klager, en de klacht ingediend door klagers gemachtigde lopen inhoudelijk niet samen.
Ter zitting heeft het College vastgesteld dat klager op de klachtonderdelen veelal weer een andere invalshoek koos, waardoor de concrete klachten zich noch uit het dossier noch uit klagers mondelinge toelichting eenduidig lieten distilleren.
Zoals ter zitting besproken, zal het College slechts acht slaan op de klachten zoals deze op 28 februari 2018 zijn ingediend door de schoonzuster van klager. In deze aanvulling staan zeventien klachten geformuleerd, waarvan er zestien betrekking hebben op beklaagde. In de kern behelst klagers klacht dat beklaagde gedurende het gehele OTS-traject van het doel dat [GI] nastreeft, te weten dat de strijd tussen ouders moet stoppen, het middel heeft gemaakt.

3.1.4

In het hierna volgende worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen, in chronologische volgorde, een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling, zakelijk en verkort weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.
Alvorens tot deze bespreking over te gaan, merkt het College nog het volgende op. Zoals hiervoor onder 2.11 vermeld, is beklaagde pas sinds 22 januari 2018 geregistreerd bij SKJ. Het College is niet bevoegd om een tuchtklacht te beoordelen voor zover die is gericht tegen handelen van de jeugdprofessional in een periode dat deze nog niet was geregistreerd. Het College zal daarom voor zover de klachten zien op het handelen van beklaagde in de periode vóór 22 januari 2018 deze telkens niet-ontvankelijk verklaren.

3.2 Klachtonderdeel I

Klager verwijt beklaagde samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.

3.2.1

Het doel van beklaagde is dat de strijd tussen klager en de moeder van de jeugdige stopt omdat dit slecht is voor haar emotionele ontwikkeling. Van dit doel heeft beklaagde echter het middel gemaakt. Dit is ondeskundig handelen en derhalve in strijd met artikel B van de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker (‘de Beroepscode’).

3.2.2

Beklaagde is van mening dat klager zijn verwijt onvoldoende heeft onderbouwd.
Zij bestrijdt dat zij ondeskundig heeft gehandeld. Zij is juist van mening dat zij, ondanks de forse weerstand, zorgvuldig heeft gehandeld, onder meer door in het gezinsplan doelen te beschrijven. Als klager bedoelt te stellen dat andere, oneigenlijke, doelen worden nagestreefd, dan zal klager dit moeten onderbouwen.

3.2.3

Het College oordeelt dat klager, voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode voordat beklaagde was geregistreerd, in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is. Voor het handelen van beklaagde dat plaatsvond in de periode vanaf 22 januari 2018 overweegt het College als volgt.
Het College stelt vast dat klager geen feiten of omstandigheden in dit klachtonderdeel heeft aangevoerd die het College tot het oordeel moeten brengen dat beklaagde door het stoppen van de strijd tot doel te benoemen en daartoe doelen in het gezinsplan te beschrijven, ondeskundig heeft gehandeld. Aan het College zijn dergelijke feiten of omstandigheden evenmin uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is ingebracht, gebleken.

3.2.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel II

3.3.1

Op 5 januari 2017 heeft beklaagde aan de moeder toegestaan om belastende en deels onjuiste informatie over klager in te sturen. Beklaagde is blind gevaren op deze informatie en de informatie is gedurende het gehele OTS-traject gebruikt. Beklaagde heeft aldus handelend artikel F van de Beroepscode geschonden.

3.3.2

Beklaagde bestrijdt dat zij klakkeloos informatie heeft overgenomen. Zij heeft zich niet alleen op de conclusies d.d. 17 november 2016 van het onderzoek van Veilig Thuis gebaseerd maar ook op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) van 16 februari 2017, op de rapportage van 4 oktober 2017 door ggz-instelling [naam] over een psychodiagnostisch onderzoek verricht bij de jeugdige en daarnaast op eigen waarneming. Door de rechter is bij beschikking van 2 november 2017 geoordeeld dat er geen aanleiding is om nogmaals een onderzoek uit te voeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de onderzoeken onvolledig zijn geweest en evenmin is er volgens de rechtbank op dat moment sprake van nieuwe, concrete, objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden die maken dat de veiligheid die de jeugdige bij haar moeder ervaart in twijfel moet worden getrokken.

3.3.3

Het College oordeelt, voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode voordat beklaagde was geregistreerd, dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is. Voor het handelen van beklaagde dat plaatsvond in de periode vanaf 22 januari 2018 overweegt het College als volgt.
Beklaagde voert gemotiveerd verweer door aan te voeren dat zij zich niet alleen op het onderzoek van Veilig Thuis heeft gebaseerd maar ook op onderzoek van de RvdK en op psychodiagnostisch onderzoek van ggz-instelling [naam], en door te verwijzen naar het oordeel van de rechter van
2 november 2017 inhoudende dat er voor meer onderzoek op dat moment geen aanleiding bestond.
Het College stelt vast dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die op het handelen van beklaagde in dit opzicht vanaf het moment dat zij geregistreerd werd, een ander licht werpen. Aan het College zijn dergelijke feiten of omstandigheden evenmin gebleken, noch uit het dossier en noch uit hetgeen ter zitting is ingebracht.

3.3.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel III

3.4.1

In mei 2017 wordt aan klager door beklaagde geen duidelijkheid verschaft over het traject en de consequenties van een maatregel. Het door beklaagde toegezegde overleg waarin klager zijn zorgen naar voren kan brengen, vindt niet plaats. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel C en artikel N van de Beroepscode geschonden.

3.4.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.4.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.5 Klachtonderdeel IV

3.5.1

Het advies van een aanbieder van GGZ van oktober 2017, gebaseerd op een onderzoek dat bij de jeugdige is verricht in juli 2017, inhoudende dat de jeugdige een coach krijgt toegewezen, is door beklaagde niet adequaat opgepakt. Over de keuze van zo’n coach heeft beklaagde met klager geen overleg gevoerd.
Op 29 december 2017 is het tweede gezinsplan opgesteld maar dit wordt dan al overschaduwd door de schriftelijke aanwijzing van 5 december en de daarin aangekondigde maatregel.
Door aldus te handelen heeft beklaagde de artikelen A, N en D van de Beroepscode geschonden.

3.5.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.5.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.6 Klachtonderdeel V

3.6.1

In juli 2017 werd de jeugdige onderzocht door een aanbieder van GGZ. Informatie afkomstig van de moeder werd wel betrokken bij het onderzoek, informatie van klager niet. Beklaagde heeft geen afstemmend overleg gevoerd met klager. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel K van de Beroepscode geschonden.

3.6.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel, voor zover het betrekking heeft op het handelen van beklaagde, betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode voordat zij was geregistreerd.

3.6.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.7 Klachtonderdeel VI

3.7.1

Beklaagde bewerkstelligt geen gelijkwaardigheid in de wijze waarop zij de moeder van de jeugdige en klager begeleidt. In september 2017 spreekt zij bij de moeder wél met de jeugdige alleen, bij klager niet. Over klager zegt zij in aanwezigheid van de jeugdige dat hij naar vreemde muziek luistert. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel C van de Beroepscode geschonden.

3.7.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.7.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.8 Klachtonderdeel VII

3.8.1

Op 19 december 2017 heeft beklaagde klager niet toegestaan om met zijn rechtshulpverlener gehoord te worden door beklaagde. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel H van de Beroepscode geschonden.

3.8.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.8.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.9 Klachtonderdeel VIII

3.9.1

Op 29 december 2017 schrijft beklaagde in het gezinsplan op pagina 5 dat de RvdK voorstelt – volgens klager op basis van onjuiste informatie over klager – dat klager zich aanmeldt bij [instelling voor] GGZ. Beklaagde heeft van klager geëist dat hij onderzoek zou ondergaan anders zou hij de jeugdige niet meer mogen zien. Door aldus te handelen heeft beklaagde de artikelen B en H van de Beroepscode geschonden.

3.9.2

Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.9.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.10

Klachtonderdeel IX

3.10.1

Op 5 januari 2018 nodigt beklaagde klagers coach uit voor samenwerking. Die samenwerking had eerder gezocht moeten worden en de samenwerking had intensiever moeten plaatsvinden.
Beklaagde werkt vanuit een tunnelvisie over klager. Door beklaagde is aan klager geen toestemming gevraagd om over hem gegevens met deze coach te delen. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel J van de Beroepscode geschonden.

3.10.2

Het College overweegt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen dat plaatsvond in de periode voordat beklaagde was geregistreerd.

3.10.3

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.

3.11 Klachtonderdeel X

3.11.1

Beklaagde heeft gedurende het gehele OTS traject de signalen van klager over manipulatief gedrag van de moeder genegeerd. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel A van de Beroepscode geschonden.

3.11.2

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
Beklaagde heeft haar handelen gebaseerd op onderzoek van de RvdK van begin 2017 en op onderzoek van Veilig Thuis verricht in 2016. Het oordeel van de rechter in onder andere november 2017 en februari 2018 en de uitkomsten van het onderzoek van de jeugdige door een aanbieder van GGZ in 2017 ondersteunen de bevindingen van de RvdK en van Veilig Thuis. Beklaagde verwerpt het verwijt dat zij de jeugdige aldus handelend niet tot haar recht heeft laten komen.

3.11.3

Het College oordeelt, voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode voordat beklaagde was geregistreerd, dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.
Voor het handelen van beklaagde dat plaatsvond in de periode vanaf 22 januari 2018 overweegt het College als volgt.
Beklaagde voert op dit onderdeel gemotiveerd verweer door aan te voeren dat zij zich op onderzoek van diverse deskundige partijen heeft gebaseerd bij het maken van haar afweging of er aanleiding was om systemisch onderzoek in te zetten.
Het College stelt vast dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die op het handelen van beklaagde in dit opzicht vanaf het moment dat zij geregistreerd werd, een ander licht werpen. Aan het College zijn dergelijke feiten of omstandigheden evenmin gebleken, noch uit het dossier en noch uit hetgeen ter zitting is ingebracht.

3.11.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.12 Klachtonderdeel XI

3.12.1

Beklaagde heeft klager verweten niet te willen meewerken aan communicatie met de moeder per email en per Whatsapp terwijl zij had moeten doorzien dat de moeder niet oprecht communiceert. Beklaagde heeft eisen gesteld aan de communicatie door klager terwijl zij mediation vaardigheden mist of niet heeft willen inzetten ten behoeve van de communicatie tussen klager en de moeder. Dit handelen heeft beklaagde gedurende het gehele OTS traject aan de dag gelegd.
Door aldus te handelen heeft beklaagde in strijd met de artikelen B en C van de Beroepscode gehandeld.

3.12.2

Beklaagde voert het volgende aan.
Klager onderbouwt niet waarom beklaagde had moeten doorzien dat de voorstellen van de moeder geen oprechte voorstellen waren. De moeder geeft in haar communicatie met klager steeds een opsomming van feiten en omstandigheden rondom de dagelijkse opvoeding van de jeugdige. Klager reageert niet op deze informatie of reageert erop met het stellen van vragen, maar het leidt niet tot samenwerking van klager met de moeder.
Klager onderbouwt zijn stelling dat beklaagde over mediation vaardigheden behoort te beschikken en deze had moeten inzetten dan wel mediation had moeten voorstellen, niet. De enkele vaststelling dat beklaagde de vaardigheden niet bezit en mediation niet heeft voorgesteld of ingezet, is onvoldoende onderbouwing voor het verwijt dat beklaagde ondeskundig heeft gehandeld op dit punt.

3.12.3

Het College oordeelt, voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode voordat beklaagde was geregistreerd, dat klager in het klachtonderdeel niet ontvankelijk is.
Voor het handelen van beklaagde dat plaatsvond in de periode vanaf 22 januari 2018 overweegt het College als volgt.
Beklaagde voert op dit onderdeel gemotiveerd verweer door aan te voeren dat zij de communicatie van moeder met klager over de jeugdige als van informatieve aard heeft aangemerkt. Omdat klager niet reageerde op deze informatie of erop reageerde door het stellen van vragen heeft de communicatie niet geleid tot samenwerking van klager met de moeder.
Het College overweegt voorts dat klager stelt dat beklaagde geen mediation vaardigheden bezit en mediation niet heeft voorgesteld of ingezet. Het College vermag niet in te zien, nu klager zijn stelling niet onderbouwt, hoe dit het verwijt dat beklaagde ondeskundig heeft gehandeld op dit punt zou kunnen onderbouwen.
Het College stelt vast dat klager ook overigens geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die op het handelen van beklaagde in dit opzicht vanaf het moment dat zij geregistreerd werd, een ander licht werpen. Aan het College zijn dergelijke feiten of omstandigheden evenmin gebleken, noch uit het dossier en noch uit hetgeen ter zitting is ingebracht.

3.12.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.13 Klachtonderdeel XII

3.13.1

Beklaagde heeft gedurende het gehele OTS traject klager niet in zijn opvoedingsvisie gerespecteerd. Zij was niet objectief. Zij luisterde niet goed naar klager en heeft dat ook toegegeven. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel E van de Beroepscode geschonden.

3.13.2

Beklaagde voert het volgende aan.
Klager heeft bij dit klachtonderdeel oog op het gesprek van 5 januari 2017. Klager heeft in dit gesprek de moeder bedreigd. Beklaagde heeft daarop het gesprek onmiddellijk stopgezet, klager gewezen op de bij aanvang van de betrokkenheid van [GI] afgesproken regels en aangegeven dat klagers uitlatingen onacceptabel zijn. Beklaagde bestrijdt klagers stelling dat zij jegens hem iets zou hebben toegegeven over haar functioneren.

3.13.3

Het College stelt vast dat klager zijn klacht dat beklaagde hem niet in zijn opvoedingsvisie respecteerde en niet objectief was, in dit klachtonderdeel niet heeft onderbouwd en dat klagers stelling dat beklaagde heeft toegegeven dat zij niet goed naar klager luisterde, door beklaagde wordt betwist.

3.13.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.14 Klachtonderdeel XIII

3.14.1

Het College neemt in dit klachtonderdeel de onderdelen A13 en A14 uit klagers klacht tezamen, als volgt.
Beklaagde tendeerde naar de moeder en heeft klager niet dezelfde kans als de moeder gegeven om zijn rol als ouder zelf in te vullen. Dit handelen heeft beklaagde gedurende het gehele OTS traject aan de dag gelegd. Aldus handelend heeft beklaagde de artikelen C en E van de Beroepscode geschonden.

3.14.2

Beklaagde voert het volgende aan.
Dat klager kennelijk heeft beleefd dat beklaagde tendeerde naar de moeder vindt beklaagde spijtig. Beklaagde heeft steeds in het belang van de jeugdige gehandeld. In de strijd tussen klager en de moeder heeft [GI] zich zo min mogelijk willen mengen. [GI] zet zich ervoor in dat de strijd, in het belang van de jeugdige, eindigt. Voor het vormgeven van de vaderrol was alle ruimte. De jeugdige was steeds een halve week bij klager, die zijn opvoedtaken zelfstandig vorm gaf en uitvoerde.

3.14.3

Het College stelt vast dat beklaagde op dit onderdeel gemotiveerd verweer voert door aan te voeren dat zij zich, in het belang van de jeugdige, in de strijd tussen klager en de moeder zo min mogelijk heeft willen mengen en zich ervoor heeft willen inzetten dat deze strijd eindigde en voorts dat er voor klager alle ruimte was om zijn opvoedtaken zelfstandig vorm te geven en uit te voeren. Gelet op dit gemotiveerde verweer heeft klager zijn klacht onvoldoende met feiten en/of omstandigheden onderbouwd.

3.14.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.15 Klachtonderdeel XIV

3.15.1

Beklaagde heeft gedurende het gehele OTS traject haar macht misbruikt door aan de moeder toe te staan dat deze onredelijke eisen stelde aan klager over de telefoonmomenten van de jeugdige met klager tijdens het verblijf bij de moeder. Door aldus te handelen heeft beklaagde de artikelen C en H van de Beroepscode geschonden.

3.15.2

Beklaagde voert het volgende aan.
Aan beide ouders is verzocht om een voorstel te doen over belmomenten. De moeder heeft een voorstel gedaan, klager niet. Dat de moeder de begeleiding doet bij de telefoongesprekken van de jeugdige met klager, is een keuze gebaseerd op veiligheidsoverwegingen. De jeugdige lijkt meer en meer door klager te worden betrokken bij zijn strijd met de moeder. Dit is schadelijk voor haar ontwikkeling. Het motief voor deze keuze is niet machtsmisbruik maar het belang van de jeugdige.

3.15.3

Het College stelt vast dat beklaagde op dit onderdeel gemotiveerd verweer voert door onder meer aan te voeren dat de keuze om de moeder de belmomenten van de jeugdige met klager te laten begeleiden, is genomen op basis van veiligheidsoverwegingen omdat klager de jeugdige volgens beklaagde meer en meer leek te betrekken bij zijn strijd met de moeder. Het College is van oordeel dat deze keuze van beklaagde voldoende gemotiveerd is. Het College oordeelt, gelet op dit gemotiveerde verweer, dat klager zijn klacht onvoldoende met feiten en/of omstandigheden heeft onderbouwd.

3.15.4

Het College oordeelt dat klager in het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op handelen van beklaagde in de periode tot en met 21 januari 2018 niet ontvankelijk is.
Het klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 22 januari 2018 beoordeelt het College als ongegrond.

3.16 Klachtonderdeel XV

3.16.1

Beklaagde is niet bereid geweest om de wijkagent te informeren dat klager de jeugdige per
9 februari 2018 weer wel van school mocht ophalen. De wijkagent had klager daardoor van ontvoering van de jeugdige kunnen verdenken. Beklaagde heeft hier geen regie gevoerd. Door aldus te handelen heeft beklaagde artikel N van de Beroepscode geschonden.

3.16.2

Beklaagde voert het volgende aan.
Beklaagde heeft de wijkagent niet geïnformeerd dat klager zijn dochter weer mocht ophalen omdat dat ook niet nodig was. De informatie die aan de wijkagent was verstrekt zag slechts op het ophalen op 10 januari 2018.
De school was er van op de hoogte dat klager de jeugdige ingaande 9 februari weer wel mocht zien.
Er heeft dus geen risico kunnen bestaan dat de wijkagent klager van ontvoering kon verdenken.

3.16.3

Het College stelt vast dat beklaagde de klacht voldoende gemotiveerd heeft weersproken. De klacht mist feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.

3.16.4

Het College beoordeelt het klachtonderdeel als ongegrond.

3.17 Conclusie

Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat beklaagde op geen van de klachtonderdelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart klager in de klachtonderdelen I en X tot en met XIV gedeeltelijk niet ontvankelijk en verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond;

– verklaart klager in de klachtonderdelen II tot en met IX niet ontvankelijk;

– verklaart klachtonderdeel XV ongegrond.

Aldus gedaan door het College op 11 oktober 2018 en aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. M. Fiege
voorzitter

mevrouw mr. N. Jacobs
secretaris