College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 18.016T

De jeugdbeschermer heeft niet tijdig en zonder overleg een plan van aanpak opgesteld.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. drs. L.C. Mulder, voorzitter,
mevrouw D. de Gelder, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI], (locatie: […]), hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Klager wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde [vertrouwenspersoon].

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw E. Lam, werkzaam advocaat te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift ontvangen op 26 februari 2018, met de bijlagen;

– het verweerschrift ontvangen op 11 april 2018, met de bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018 in aanwezigheid van klager, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder van de zijde van beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht een collega aanwezig geweest.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen wat tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is vader van een minderjarige dochter, hierna te noemen: jongste dochter, geboren in 2011. Klager en zijn ex-partner, hierna te noemen: moeder zijn sinds 17 april 2013 gescheiden. Uit een eerder huwelijk van moeder zijn geboren een inmiddels meerderjarige zoon, geboren in 1996, en een minderjarige dochter, hierna te noemen: oudste dochter, geboren in 2000. Klager is de juridische vader van de kinderen. Klager en moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de drie kinderen.

2.2

Veilig Thuis [locatie] (toen: Het Advies-en Meldpunt Kindermishandeling AMK [locatie]), hierna te noemen: Veilig Thuis, heeft een melding van het wijkteam op 30 november 2012 doorgeleid naar de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: RvdK. De Rvdk heeft in het raadsrapport van 15 februari 2013 de kinderrechter verzocht om een ondertoezichtstelling van de kinderen.

2.3

De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2013 van de rechtbank [arrondissement], locatie […], de drie kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is in februari 2014 gedurende een jaar verlengd.

2.4

Na de verlenging van de ondertoezichtstelling heeft beklaagde in april 2014 een Plan van Aanpak opgesteld. In mei 2014 heeft beklaagde het Plan van Aanpak aan klager en moeder meegegeven. Op 20 augustus 2014 hebben klager en beklaagde het Plan van Aanpak in een gesprek besproken en heeft klager aanvullingen gestuurd. Het Plan van Aanpak is vastgesteld op 22 augustus 2014.

2.5

Beklaagde is werkzaam als jeugdbeschermer bij de GI en sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen belast met de uitvoering hiervan tot [datum] 2015. Beklaagde is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

2.6

Ten tijde van het onder 2.2 genoemde raadsonderzoek heeft klager de woning verlaten.
De kinderen verblijven sindsdien bij moeder. Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank [arrondissement] van 14 augustus 2013 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen aan moeder toegewezen.
De rechtbank [arrondissement], locatie […], heeft bij beschikking van 14 augustus 2013 onder andere geoordeeld dat ´de zorgen die klager heeft over de veiligheid van de kinderen bij de vrouw, onvoldoende gestaafd zijn door objectiveerbare feiten en omstandigheden´.

2.7

De kinderrechter van de rechtbank [arrondissement], locatie […], heeft bij beschikking van 29 september 2014 een omgangsregeling van drie dagen per week vastgesteld tussen klager en de jongste dochter. De twee andere kinderen maken hun eigen keuzes ten aanzien van de omgang met klager.

2.8

Klager heeft op 18 februari 2015 bij de Klachtencommissie Jeugdzorg, hierna te noemen: de Klachtencommissie, een klacht over beklaagde ingediend. De Klachtencommissie heeft de klacht op 6 juli 2015 deels gegrond verklaard.

2.9

Voor de dochters is de ondertoezichtstelling geëindigd op [datum] 2015.
De ondertoezichtstelling van de zoon was al eerder geëindigd. Beklaagde heeft klager en moeder aangemeld bij een instelling voor de module ´Ouderschap Blijft´ (gespecialiseerde hulp aan gezinnen waar sprake is van een complexe echtscheidingsproblematiek) waarna de zaak is overgedragen aan het sociaal wijkteam van de gemeente.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Klager heeft acht klachtonderdelen geformuleerd. Vanwege de samenhang worden hierna klachtonderdelen I en II gezamenlijk besproken en beoordeeld. De overige klachtonderdelen worden afzonderlijk besproken en beoordeeld.
Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.1.4

Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt het College enkel de feiten die zich hebben voorgedaan in de periode waarin beklaagde als geregistreerd jeugdbeschermer bij het gezin van klager is betrokken van 4 juni 2013 tot en met 27 februari 2015.

3.2 Klachtonderdeel I en II

3.2.1

Klager verwijt beklaagde dat zij uitspraken heeft gedaan die hebben gezorgd voor een onjuiste of negatieve beeldvorming over klager. Beklaagde heeft onjuiste en tegenstrijdige informatie verstrekt aan de betrokken instanties. Klager heeft een aantal voorbeelden genoemd. Zo heeft beklaagde niet met klager alleen gesprekken willen voeren. Beklaagde heeft voorts vermeld dat klager een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) heeft. Verder heeft zij in haar rapportage aan de rechtbank het woord ´resocialiseren´ gebruikt in plaats van ´re-integreren´. Nadat zij haar excuses heeft aangeboden, heeft zij het woord ´resocialiseren´ opnieuw opgenomen in de rapportages aan de RvdK en [de instelling], de instelling die de module ‘Ouderschap Blijft’ verzorgt, hierna te noemen: de instelling. Moeder heeft het door beklaagde geschetste beeld overgenomen. Klager heeft in een zorgmelding zijn zorgen geuit die door beklaagde in haar rapportages aan de rechtbank, de instelling en de RvdK niet zijn benoemd terwijl deze zorgen bij haar bekend waren.

3.2.2

Beklaagde herkent zich niet in de verwijten die haar worden gemaakt. Beklaagde heeft de gesprekken met klager in aanwezigheid van een stagiaire of gedragswetenschapper gevoerd omdat klager de uitspraken van beklaagde eerder op een andere manier heeft uitgelegd.
Beklaagde kan niet worden verweten dat Veilig Thuis in de rapportage heeft opgenomen dat klager een persoonlijkheidsstoornis heeft. In het onder 2.2 genoemde raadsrapport is dit opgenomen met een bronvermelding van Veilig Thuis. In het raadsrapport van 8 juli 2013 staat onder meer vermeld dat klager kenmerken heeft van een borderline persoonlijkheidsstoornis maar dat hij niet aan alle criteria voldoet. Beklaagde heeft in het Plan van Aanpak van 8 april 2013 opgenomen dat zorgpunten vanuit de raadsrapportage zijn dat ´stress bij vader zorgt voor een toename van zijn persoonlijkheidsproblematiek´.
Beklaagde heeft meerdere keren haar excuses aangeboden voor het gebruik van het woord resocialiseren in plaats van re-integreren. Beklaagde betwist dat uit de door klager genoemde voorbeelden kan worden opgemaakt dat zij verwijtbaar onjuiste informatie aan andere instanties heeft verstrekt.

Beklaagde en klager hebben een verschil in visie over de zorgen van klager. Deze zorgen kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en beklaagde heeft niet dezelfde conclusies hieraan verbonden als klager.

3.2.3

Het College oordeelt als volgt.
Beklaagde heeft zowel in het verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij de contacten en de samenwerking met klager als moeizaam heeft ervaren. Daarom heeft zij gesprekken met klager in het bijzijn van een stagiair of gedragswetenschapper gevoerd om misverstanden tussen haar en klager te voorkomen. Beklaagde heeft dit onder meer besproken met klager in een gesprek in aanwezigheid van Veilig Thuis op 7 januari 2015. In deze omstandigheden heeft beklaagde zorgvuldig gehandeld.

In het dossier van Veilig Thuis, het raadsrapport van 15 februari 2013 en het Plan van Aanpak van 8 april 2013 is informatie over klager vermeld. In een door klager overgelegde pagina uit het dossier van Veilig Thuis is opgenomen ´vader is bekend met BPS en heeft behandeling´. Hiermee is echter niet vast komen te staan dat deze informatie afkomstig is van beklaagde.
In het raadsrapport van 15 februari 2013 staat onder het kopje ´reden voor onderzoek´ op pagina 1 dat Veilig Thuis de melding van het wijkteam heeft doorgeleid naar de RvdK en is het volgende vermeld ´vader heeft kenmerken van borderline´.
Op pagina 9 van het raadsrapport staat beschreven dat ´vader (klager) heeft kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis, echter hij voldoet niet aan alle criteria, waardoor vader de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO (Niet Anders Omschreven) heeft’. Als bron staat hier de naam van een instelling vermeld. Op basis van deze stukken kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde de informatie over klager aan de RvdK heeft verstrekt.

Beklaagde heeft in het Plan van Aanpak van 8 april 2013 onder het kopje ´zorgpunten vanuit de raadsrapportage´ geschreven ´dat stress bij vader (klager) zorgt voor een toename van zijn persoonlijkheidsproblematiek (NAO)´. Het College is van oordeel dat beklaagde in het Plan van Aanpak voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft gebaseerd op het raadsonderzoek.

Het gebruik van het woord ´resocialiseren´ acht het College zeer ongelukkig. Beklaagde heeft deze term gebruikt in een brief aan de rechtbank van 19 augustus 2014 waarin zij heeft geadviseerd over de omgang van klager met de jongste dochter. Het is voorts ongewenst dat het woord na de excuses van beklaagde opnieuw is teruggekomen in rapportages van beklaagde. Beklaagde heeft tijdens de hoorzitting van 20 mei 2015 bij de Klachtencommissie erkend dat zij deze fout heeft gemaakt en heeft hiervoor haar verontschuldigingen aangeboden.
Nu beklaagde voor dit onderdeel van de klacht op 6 juli 2015 voor de Klachtencommissie verantwoording heeft afgelegd, dit onderdeel door de Klachtencommissie gegrond is verklaard en beklaagde hiervoor meermalen haar excuses heeft aangeboden, zal het College dit gedeelte van de klacht ongegrond verklaren.
Ten overvloede merkt het College op dat klager op 22 april 2014 aan beklaagde een email heeft gestuurd waarin hij zelf het woord ´resocialiseren´ gebruikt.

Het is het College gebleken dat klager op 18 november 2014 een zorgmelding heeft gedaan bij Veilig Thuis waarin hij zijn zorgen heeft geuit over de kinderen en de opvoedsituatie bij moeder. Deze melding is op 7 januari 2015 door Veilig Thuis overgedragen aan beklaagde. Beklaagde heeft vervolgens met klager gesproken over zijn zorgen en zij heeft contact opgenomen met de betrokken instanties om deze zorgen te verifiëren. Zij heeft een gezamenlijk gesprek met betrokken instanties gevoerd.
Beklaagde heeft de zorgen van klager onderzocht en serieus genomen. Mogelijk had klager graag een andere uitkomst gezien. Wat hier ook van zij, beklaagde kan tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt.

Het College heeft geen aanknopingspunten gevonden in het dossier waaruit kan worden geconcludeerd dat beklaagde heeft gezorgd voor een onjuiste beeldvorming van klager en dat zij onjuiste informatie aan de betrokken instanties heeft verstrekt.

De klachtonderdelen zijn ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel III

3.3.1

Volgens klager heeft beklaagde onvoldoende met hem samengewerkt om de ontwikkelingsdreiging bij de kinderen weg te nemen. Klager heeft meerdere malen aan beklaagde zijn zorgen geuit over de kinderen. In het raadsrapport van 11 februari 2013 is benoemd dat moeder het al geruime tijd laat afweten in de opvoeding. Klager is bedreigd met een vuurwapen door een vriend van moeder. Hij heeft beklaagde geïnformeerd en de politie heeft een zorgmelding gedaan. Beklaagde heeft deze zorgmelding genegeerd en heeft geen hoor en wederhoor toegepast.

3.3.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat er bij de start van de ondertoezichtstelling zorgen waren over de opvoedsituatie bij moeder thuis. Moeder heeft hiervoor ondersteuning gekregen en heeft de geboden hulp goed opgepakt. Beklaagde heeft de zorgen van klager serieus genomen. Zij heeft geen informatie ontvangen die de zorgen van klager kunnen bevestigen en heeft deze dan ook niet genegeerd. De leidinggevende van beklaagde heeft klager op 27 maart 2014 een brief gestuurd over het vuurwapenincident en heeft verwezen naar de politie. Beklaagde heeft op 22 april 2014 contact gehad met de wijkagent.

3.3.3

Het College overweegt dat in de onder 2.5 genoemde beschikking de rechter heeft geoordeeld over de zorgen van klager over de veiligheid van de kinderen bij moeder. Voorts heeft beklaagde op 28 maart 2014 de zorgen van klager in een brief aan hem benoemd. Zij heeft geschreven dat zij vanuit de betrokken instanties geen bevestiging heeft gekregen van de zorgen die klager heeft. Op 2 oktober 2014 zijn tijdens een gesprek met onder meer de RvdK en beklaagde de zorgen van klager met hem besproken. Uit een brief van 28 oktober 2014 van beklaagde aan klager is gebleken dat de informatie die klager ontvangt, niet overeen lijkt te komen met de informatie die beklaagde van hen krijgt. Dit heeft geleid tot verschillende beelden op de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie bij moeder. Om deze beelden zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen heeft de GI bij alle betrokken instanties navraag gedaan om te bezien in hoeverre de zorgen van klager bevestigd konden worden, hetgeen niet het geval was.

Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zich niet serieus genomen voelt door beklaagde en dat hij niet door haar is gehoord en gezien.
Als voorbeeld heeft hij genoemd dat de vriend van moeder met een vuurwapen bij klager thuis is geweest. Beklaagde heeft te kennen gegeven dat zij met moeder heeft gesproken over het incident maar dat moeder het gebeuren heeft ontkend.
Het behoort niet tot de taak van beklaagde om vervolgens te onderzoeken wat er precies is gebeurd tussen de vriend van moeder en klager. Dat is de taak van de politie. Uit de stukken is gebleken dat de leidinggevende van beklaagde klager op 27 maart 2014 heeft verwezen naar de politie.

Het College is van oordeel dat dat beklaagde de zorgen van klager serieus heeft genomen en dat zij zich heeft ingespannen om zijn zorgen te onderzoeken en met hem de verschillende beelden te bespreken. Dat de zorgen van klager niet zijn weggenomen en dat hij een andere visie heeft dan beklaagde is zonneklaar maar valt beklaagde niet tuchtrechtelijk te verwijten. Zij heeft zorgvuldig gehandeld.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel IV

3.4.1

Klager is van mening dat beklaagde onvoldoende transparantie in haar werkwijze heeft betracht. Zij heeft hem tijdens de uitoefening van de ondertoezichtstelling onvoldoende geïnformeerd over de contacten die zij heeft gehad met de instanties die betrokken waren bij de kinderen.

3.4.2

Beklaagde erkent dat zij mede door de aanhoudende zorgen van klager contact heeft gehad met de verschillende instanties. Beklaagde heeft klager niet steeds direct na elk contact geïnformeerd, maar heeft uiteindelijk wel een terugkoppeling aan klager gegeven over de inhoud van de contacten.

3.4.3

Het College oordeelt als volgt.
Klager stelt zich op het standpunt dat hij niet door beklaagde is geïnformeerd over de contacten en heeft weersproken dat hij is meegenomen in het proces. Beklaagde heeft aangevoerd dat zij naar aanleiding van de zorgmeldingen van klager en op diens initiatief bij verschillende instanties contact met hen heeft gezocht. Zij heeft op 6 november 2014 een multidisciplinair overleg georganiseerd nadat zij had gemerkt dat er verschillen in visie tussen haar en klager waren ontstaan. Zij heeft zo geprobeerd de verschillen in beleving zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Door met alle betrokken instanties te overleggen heeft beklaagde de regie gehouden en heeft zij op deze wijze professioneel en zorgvuldig gehandeld. De uitkomsten van het overleg heeft zij teruggekoppeld aan klager. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij veel contact heeft gehad met klager en dat zij heeft geprobeerd hem mee te nemen in het proces.

Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij klager wel heeft geïnformeerd over de contacten die zij met instanties heeft gehad maar dat zij deze informatie aan klager niet onmiddellijk heeft verstrekt nadat zij de zorgmeldingen had geverifieerd.
Beklaagde heeft te kennen gegeven dat een schriftelijke bevestiging aan klager van deze contacten voor haar een leerpunt is geweest.

Hoewel de communicatie van beklaagde met klager over de contacten die zij met instanties heeft gehad naar aanleiding van ontvangen zorgmeldingen beter had gekund, is beklaagde gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Nu zij te kennen heeft gegeven dat zij zich kan vinden in de onder 2.8 genoemde beslissing en zowel in het verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling heeft gereflecteerd op haar handelen, is het klachtonderdeel ongegrond.

3.5 Klachtonderdeel V

3.5.1

Klager verwijt beklaagde dat zij na de verlenging van de ondertoezichtstelling in februari 2014 niet tijdig en zonder overleg met hem het Plan van Aanpak heeft vastgesteld.

3.5.2

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat het Plan van Aanpak na de verlenging van de ondertoezichtstelling binnen zes weken, in april 2014, is opgesteld. De mening van klager en moeder is dan nog niet bijgevoegd. In mei 2014 heeft beklaagde de Plannen van Aanpak aan klager en moeder meegegeven. In augustus 2014 heeft beklaagde contact met klager gezocht omdat hij nog geen reactie had gegeven op het Plan van Aanpak. Er bleek sprake te zijn van een misverstand; klager ging er vanuit dat beklaagde hierover contact zou zoeken voor het maken van een afspraak en beklaagde ging er vanuit dat klager een schriftelijke reactie zou geven. Op 20 augustus 2014 hebben klager en beklaagde het Plan van Aanpak in een gesprek besproken en heeft klager vervolgens schriftelijk zijn aanvullingen toegestuurd.

3.5.3

Het College overweegt het volgende.
In het toentertijd geldende Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg dat per 1 januari 2015 vervallen is verklaard, staat in artikel 43 lid 1 vermeld dat de GI uiterlijk zes weken na de ondertoezichtstelling een plan vaststelt. In lid 5 is opgenomen dat het plan niet tot stand komt dan nadat daarover in ieder geval overleg is gepleegd met de met het gezag belaste ouder.
De ondertoezichtstelling is in februari 2014 verlengd.
Beklaagde heeft het Plan van Aanpak in april 2014 opgesteld en heeft het in mei 2014 aan klager overhandigd.
Door een misverstand is het Plan van Aanpak eerst in augustus 2014 met klager besproken waarna het op 22 augustus is vastgesteld en aan klager is verzonden. De periode tussen de verlenging van de ondertoezichtstelling en het vaststellen van het Plan van Aanpak is zes maanden geweest.
Nu een plan van aanpak voor de (verlenging van de) ondertoezichtstelling voor alle betrokkenen handvatten en structuur biedt aan de hulpverlening voor een in tijd afgebakende periode, is het College van oordeel dat een periode van zes maanden voor het vaststellen van dit plan een te lange periode is.

Het klachtonderdeel is gegrond.

3.6 Klachtonderdeel VI

3.6.1

Naar de mening van klager heeft beklaagde zijn recht op inzage en een afschrift van het dossier beperkt. De contactjournaals waren niet aan klager verstrekt. De uiteindelijk overhandigde contactjournaals waren niet volledig omdat alle informatie van derden over de kinderen is voor hem afgeschermd.

3.6.2

Beklaagde is van mening dat zij het dossier aan klager ter inzage heeft gegeven. Klager heeft echter geen recht op inzage in de informatie over moeder. Ook heeft klager niet de inhoud van de contactjournaals van gesprekken met moeder en de oudste dochter ontvangen omdat zij te kennen hebben gegeven dit niet te willen.

3.6.3

Het College overweegt het volgende. Vast is komen te staan dat klager een kopie van de stukken uit het dossier heeft ontvangen op 29 april 2014. Een kopie van het digitale dossier is op 19 december 2014 verstuurd naar de advocaat van klager. Op 1 september 2015 heeft klager het gehele dossier van de oudste dochter en de dochter ontvangen. Klager heeft hiervoor getekend.

Het College is van oordeel dat klager in verband met de privacy van moeder geen recht heeft op informatie die moeder persoonlijk betreft. Voorts heeft beklaagde onweersproken te kennen gegeven dat de oudste dochter haar heeft laten weten dat zij niet wenst dat klager contactjournaals over haar te zien krijgt. Dat deze stukken niet aan klager zijn overgelegd, is in dit licht zorgvuldig geweest.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.7 Klachtonderdeel VII

3.7.1

Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde de rapportage voor de beëindiging van de ondertoezichtstelling heeft verzonden aan de RvdK zonder hem hierover te informeren.

3.7.2

Beklaagde betreurt het dat klager de informatie over de beëindiging van de ondertoezichtstelling te laat heeft ontvangen. Door een verhuizing van het secretariaat van de GI zijn de stukken blijven liggen en zijn deze later naar klager gestuurd.

3.7.3

Het College overweegt dat de rapportage over de beëindiging van de ondertoezichtstelling te laat naar klager is opgestuurd. Nu beklaagde klager op 3 maart 2015 per e-mail op de hoogte is gebracht van de beëindiging van de ondertoezichtstelling en dat door een interne verhuizing van het secretariaat van de GI de stukken later naar hem zijn verstuurd, kan beklaagde hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.8 Klachtonderdeel VIII

3.8.1

Klager verwijt beklaagde dat zij de instelling heeft geïnformeerd over de beëindiging van de ondertoezichtstelling. Na de beëindiging van de ondertoezichtstelling heeft beklaagde zonder toestemming van klager informatie over de oudste dochter verstrekt aan de instelling. Ook heeft beklaagde zonder klager te informeren telefonisch contact opgenomen met Veilig Thuis.

3.8.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat zij de instelling heeft geïnformeerd over de beëindiging van de ondertoezichtstelling. Voor de inzet van ´Ouderschap Blijft´ is een indicatiebesluit opgesteld. De toestemming van klager is hiervoor in het gedwongen kader niet nodig. Veilig Thuis heeft in mei 2015 een zorgmelding ontvangen en heeft met beklaagde contact opgenomen. Beklaagde gaat er vanuit dat de instelling en Veilig Thuis klager een terugkoppeling hebben gegeven nu zij het initiatief hebben genomen voor contact met beklaagde en beklaagde niet meer bij klager en zijn gezin was betrokken.

3.8.3

Het College oordeelt als volgt. Beklaagde heeft klager en moeder geadviseerd om te starten met ´Ouderschap Blijft´. Zij heeft op 13 november 2014 namens de GI een indicatiebesluit opgesteld.
Het is begrijpelijk dat beklaagde in dit licht voor de inzet van ‘Ouderschap Blijft’ aan de instelling informatie heeft verstrekt. Zij heeft dit op 18 februari 2015 vanuit het gedwongen kader gedaan zodat de toestemming van klager niet was vereist. Uit de overgelegde stukken heeft het College niet kunnen opmaken dat informatie over de oudste dochter is verstrekt.

Voorts heeft het College uit het dossier niet kunnen opmaken dat beklaagde na de ondertoezichtstelling informatie heeft verstrekt aan Veilig Thuis. Op 17 april 2015 heeft Veilig Thuis een zorgmelding ontvangen. Uit het overgelegde dossier is gebleken dat Veilig Thuis op 7 mei 2015 heeft geprobeerd beklaagde terug te bellen en dat de voicemail van beklaagde is ingesproken. Nu het hier gaat om de periode nadat de ondertoezichtstelling was geëindigd en beklaagde niet meer bij het gezin van klager was betrokken, heeft beklaagde er terecht vanuit mogen gaan dat Veilig Thuis klager over dit contact zou informeren.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie
Het College komt tot de slotsom dat beklaagde met betrekking tot klachtonderdeel V een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het College houdt rekening met de omstandigheden waarin beklaagde in deze zaak heeft moeten werken. Deze casus is complex nu klager en moeder niet of nauwelijks met elkaar communiceerden en ook de communicatie tussen klager en beklaagde moeizaam is verlopen. Ook heeft beklaagde zich, zoals bij de beoordeling van klachtonderdeel III aan de orde is gekomen, steeds ingespannen om de zorgen van klager te onderzoeken en met hem te bespreken.
Gezien deze context valt beklaagde slechts een beperkt tuchtrechtelijk verwijt te maken waardoor het opleggen van een maatregel niet gerechtvaardigd is.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart klachtonderdeel V gegrond;

– verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

– ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 28 juni 2018 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. drs. L.C. Mulder                                 mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter                                                                      secretaris