Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
de heer mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
mevrouw N.A. van Lingen, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als medewerker bij Veilig Thuis, locatie: [vestigingslocatie], hierna te noemen: Veilig Thuis.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.C. Groen.
Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. G.V. van Campen, werkzaam bij Forward Advocaten te ’s-Hertogenbosch.
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. P.S. Ling, werkzaam bij Claassen Advocaten te Eindhoven.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 13 september 2017, met de bijlagen;
– het verweerschrift ontvangen op 25 oktober 2017, met de bijlagen;
– de aanvullingen op het klaagschrift ontvangen op 28 november 2017 en 11 december 2017;
– het aanvullende verweerschrift ontvangen op 22 december 2017.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorders van de zijde van beklaagde zijn tijdens de mondelinge behandeling van de klacht [toehoorder 1], werkbegeleiding Advizo, en [toehoorder 2], werkbegeleiding Veilig Thuis, aanwezig geweest.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen wat partijen ter zitting verklaard hebben, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klaagster is moeder van de minderjarige dochter: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016. Klaagster en [vader], de vader van [minderjarige 1], zijn sinds mei 2017 uit elkaar. Klaagster en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] uit.
2.2
Tot het gezin van klaagster behoren eveneens de minderjarige kinderen: [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007, en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2009. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren uit een eerder huwelijk van klaagster, met [vader minderjarige 2 en minderjarige 3]. Klaagster en [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit.
2.3
[minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 1] wonen bij klaagster.
2.4
Op 13 juni 2017 is er door het kinderdagverblijf van [minderjarige 1] een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan vanwege de geuite zorgen van klaagster over de vader van [minderjarige 1].
2.5
Op 12 juli 2017 heeft de [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] telefonisch contact opgenomen met Veilig Thuis en zijn zorgen geuit omtrent de situatie bij klaagster. Uit het contactjournaal van 12 juli 2017 blijkt dat de [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] in overleg met klaagster belt. Betreffende de zorgen van de [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] is het volgende in het contactjournaal opgenomen: “[Klaagster] geeft tijdens contacten met [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] soms zaken aan waardoor [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] zich zorgen maakt om haar, maar ook om de kinderen binnen het gezin. [Vader minderjarige 2 en minderjarige 3] geeft aan dat hij alles (zijn zorgen) op papier heeft staan en vraagt of hij dit mag mailen naar [Veilig Thuis]. Dit is akkoord.” Voorts wordt aangegeven dat zijn informatie wordt toegevoegd aan het bestaande dossier en meegenomen wordt tijdens het onderzoek. Op 12 juli 2017 heeft [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] zijn zorgen met betrekking tot de veiligheid van klaagster en haar kinderen naar Veilig Thuis gemaild. In de mail van [vader minderjarige 2 en minderjarige 3] worden de volgende zorgen genoemd: “Ik heb gebeld nadat ik [klaagster] mijn ex-vrouw had gesproken omdat ze voor [aanstaand] weekend onderdak wou gaan zoeken omdat ze zich niet veilig voelt met haar kinderen in haar huis. Terwijl ze 15 juni de sleutel van haar nieuwe huis heeft gekregen dat een veilige basis zou moeten zijn voor haar, mijn dochters [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun halfzusje [minderjarige 1]. Dit wil ik ook graag zo houden.”
2.6
Op 18 juli 2017 wordt klaagster door een medewerker van Veilig Thuis op de hoogte gesteld dat Veilig Thuis een onderzoek is gestart naar aanleiding van de zorgmelding van het kinderdagverblijf en het opvolgende contact met [vader minderjarige 2 en minderjarige 3].
2.7
Op 19 juli 2017 gaan twee medewerkers van Veilig Thuis, waaronder beklaagde, op huisbezoek bij klaagster en haar kinderen. Beklaagde neemt tijdens dit huisbezoek de rol in van notulist. Na dit huisbezoek heeft beklaagde geen betrokkenheid meer gehad bij klaagster en haar kinderen.
2.8
Op 9 september 2017 heeft klaagster samen met haar zus een klachtbrief tegen drie medewerkster van Veilig Thuis, waaronder beklaagde, bij de klachtencommissie van Veilig Thuis ingediend. De klachtencommissie van Veilig Thuis heeft op 20 november 2017 uitspraak gedaan. Klacht één is ongegrond verklaard, klacht twee deels ongegrond, deels gegrond en deels heeft de klachtencommissie zich onthouden van een uitspraak met betrekking tot dit klachtonderdeel, en klacht drie is gegrond verklaard.
2.9
Beklaagde is geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ, sinds [datum] 2017.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.1.3
Klaagster verwijt beklaagde, kort en zakelijk weergegeven, dat zij de gedane toezegging niet is nagekomen, die zij aan [minderjarige 2] gedaan heeft tijdens het huisbezoek van 19 juli 2017.
3.1.4
Hierna wordt het naar voren gekomen klachtonderdeel besproken en beoordeeld. De klacht en het verweer worden, zakelijk en verkort weergegeven, waarna het oordeel van het College volgt.
3.2 Klachtonderdeel I
3.2.1
Klaagster verwijt beklaagde het volgende:
Het niet nakomen van afspraken bij een kind dat veel heeft meegemaakt.
Toelichting:
Klaagster meent dat beklaagde aan het einde van het huisbezoek van 19 juli 2017 [minderjarige 2] heeft aangezet tot het opschrijven van haar verhaal. Beklaagde heeft hierbij de toezegging gedaan dat zij terug zou komen om het verhaal van [minderjarige 2] te bespreken. Vervolgens heeft [minderjarige 2], na het huisbezoek, alles opgeschreven. Beklaagde is de gedane toezegging echter niet nagekomen, zij is niet meer teruggekomen om het verhaal van [minderjarige 2] te bespreken. [Minderjarige 2] is boos dat er na het huisbezoek niet meer naar haar verhaal is gevraagd. Ter aanvulling hierop heeft klaagster ter zitting aangegeven dat voorts niet op haar e-mail gereageerd is, waarin zij kenbaar gemaakt had dat [minderjarige 2] haar verhaal met Veilig Thuis wilde delen. Tot slot heeft klaagster ter zitting haar waardering voor beklaagde uitgesproken over hoe zij [minderjarige 2] tijdens het huisbezoek heeft benaderd.
3.2.2
Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
Beklaagde betwist dat zij tijdens het huisbezoek van 19 juli 2017 een toezegging aan [minderjarige 2] gedaan heeft. Beklaagde heeft enkel tegen klaagster aangegeven dat Veilig Thuis nog terug zou komen voor een vervolggesprek met klaagster. Bij de beëindiging van het gesprek heeft beklaagde niet de indruk gehad dat [minderjarige 2] in de veronderstelling was dat beklaagde voor haar terug zou komen. Wanneer beklaagde deze indruk had gehad, had zij daarover tegen [minderjarige 2] helderheid in verschaft. Beklaagde betreurt het dat zij niet op de hoogte was van de teleurstelling bij [minderjarige 2] en klaagster, anders was zij graag nogmaals met [minderjarige 2] (en klaagster) in gesprek gegaan. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat zij van voornoemde e-mail van klaagster niet op de hoogte is geweest.
3.2.3
Het College overweegt het volgende. Hoewel klaagster stelt dat beklaagde tijdens het huisbezoek van 19 juli 2017 aan [minderjarige 2] de toezegging gedaan heeft dat zij terug zou komen om [minderjarige 2]’s verhaal te bespreken, kan het College dit niet vaststellen. Beklaagde betwist immers nadrukkelijk dat zij deze toezegging aan [minderjarige 2] gedaan zou hebben. Onder deze omstandigheden kan het College niet vaststellen of beklaagde aan [minderjarige 2] de toezegging heeft gedaan om terug te komen voor haar verhaal. Aan het woord van de één wordt immers niet meer geloof gehecht dan aan het woord van de ander. In gevallen als deze is het vaste jurisprudentie dat het verwijt van klaagster niet gegrond kan worden bevonden nu het College de feiten niet kan vaststellen die ten grondslag liggen aan het verwijt. Het College overweegt ten overvloede dat hetgeen wat besproken is door beklaagde met [minderjarige 2], mogelijk verband houdt met verschillende belevingen en/of een andere interpretatie van hetgeen gezegd is. Betreffende de e-mail van klaagster, stelt het College vast dat uit de stukken blijkt dat klaagster per e-mail op 28 juli 2017 aan de collega van beklaagde kenbaar heeft gemaakt dat [minderjarige 2] nogmaals graag met Veilig Thuis in gesprek wilde. Nu deze e-mail echter niet aan beklaagde is toegezonden noch aan haar gericht is, valt beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt te maken dat aan [minderjarige 2]’s wens geen gehoor gegeven is.
3.2.4
Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 7 maart 2018 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. Groen, secretaris