College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 17.100Ta

Klacht tegen jeugdbeschermer over het ten onrechte een geheel andere werkwijze uitgezet te hebben dan zijn voorganger.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. drs. L.C. Mulder, voorzitter,
mevrouw D.F.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot.

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI] hierna te noemen: GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

Klager wordt in deze zaak tot aan de mondelinge behandeling bijgestaan door zijn gemachtigde [vertrouwenspersoon].

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift van 24 oktober 2017 ontvangen op 27 oktober 2017;
– het verweerschrift ontvangen op 22 december 2017.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018 in aanwezigheid van beklaagde, zijn gemachtigde en twee toehoorders. Klager heeft op 24 mei 2018 kenbaar gemaakt niet bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zullen zijn. Tevens informeert hij het College dat zijn gemachtigde, die hem bijstaat in de procedure, tijdens de mondelinge behandeling als toehoorder aanwezig zal zijn. Van de zijde van beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht als toehoorder aanwezig geweest [bestuurder], bestuurder bij de GI. De voorzitter van het College heeft de gemachtigde van beklaagde er aan het begin van de behandeling van de klacht op gewezen dat de toehoorder te laat is aangemeld, namelijk op 16 mei 2018. Volgens artikel 9.3 van het Tuchtreglement van SKJ dient een toehoorder ten hoogste twee weken voor de zitting te worden aangemeld. Klager was kennelijk eerst akkoord dat [bestuurder] als toehoorder bij de zitting aanwezig zou zijn, zo blijkt uit zijn e-mail van 22 mei 2018 aan [bestuurder]. Daarin schrijft hij haar blij te zijn haar bij de behandeling van de klacht te zullen ontmoeten. SKJ heeft deze e-mail in cc ontvangen. In de e-mail van 23 mei 2017 aan SKJ schrijft klager vervolgens dat [bestuurder] wel heel laat aangeeft bij de zitting aanwezig te zullen zijn. De voorzitter van het College heeft echter aan het begin van de mondelinge behandeling beslist dat [bestuurder] als toehoorder wordt toegelaten.

1.3

Klager heeft op 18 mei 2018 zijn klacht schriftelijk ingetrokken. Als reden hiervoor geeft klager aan dat hij geschrokken is van de blijvende beledigende houding van beklaagde in zijn verweer en dat hij over nieuwe stukken beschikt die zijn zaak verder kunnen onderbouwen. Conform artikel 7.10 onder a. van het Tuchtreglement is een klager op ieder moment van de behandeling bevoegd de klacht schriftelijk in te trekken. De behandeling van de klacht wordt vervolgens gestaakt, tenzij degene over wie is geklaagd schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling te verlangen. Op 22 mei 2018 heeft de gemachtigde van beklaagde laten weten dat beklaagde behandeling van zijn klacht wenst. Op dat moment beslist conform genoemd artikel het College van Toezicht. Het College heeft na intern beraad besloten de klacht wel te behandelen. De redenen hiervoor zijn de volgende: de voortgang van de behandeling van de klacht dient betracht te worden, de belangen van klager en beklaagde zijn tegen elkaar afgewogen en het College acht het niet in het belang van beklaagde de behandeling te staken, het College beschikt in haar opinie over voldoende stukken om een evenwichtig oordeel te kunnen vellen, klager heeft na een definitief oordeel over zijn klacht altijd de gelegenheid een nieuwe klacht in te dienen, met dien verstande dat het College conform artikel 7.3 Tuchtreglement geen klacht in behandeling neemt, waarover het eerder een inhoudelijke beslissing heeft genomen en tot slot kan klager in beroep bij het College van Beroep, althans voor zover hij in de beslissing in het ongelijk is gesteld.

1.4

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan de aanwezigen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is vader van het minderjarige kind: [minderjarige], geboren op [geboren in] 2012.

2.2

Klager en zijn ex-partner (hierna te noemen: moeder) zijn sinds oktober 2014 gescheiden. Klager en moeder hebben gezamenlijk gezag. De minderjarige woont bij moeder en er is een zorgregeling met klager.

2.3

Op 30 april 2013 heeft de minderjarige thuis kokend water over zijn voeten gekregen. Klager en moeder zijn met de minderjarige naar het ziekenhuis gegaan. De artsen hebben op 2 mei 2013 een zorgmelding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna te noemen: AMK).

2.4

Het AMK heeft contact opgenomen met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de RvdK), welke een onderzoek is gestart.

2.5

Op 16 augustus 2013 is door de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitgesproken. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.

2.6

In november 2015 heeft de GI en verzoek tot uithuisplaatsing ingediend. Dat verzoek is niet toegewezen.

2.7

Op 30 mei 2016 (verzonden op 14 juni 2016) heeft de Klachtencommissie van de GI uitspraak gedaan naar aanleiding van klachten van klager. Op 30 juni 2016 heeft het bestuur van de GI klager geschreven zich te kunnen vinden in het oordeel van de onafhankelijke Klachtencommissie.

2.8

Op 27 maart 2017 heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klager, de teammanager en beklaagde naar aanleiding van een door klager ingediende klacht.

2.9

Op 2 mei 2017 voert het ziekenhuis op verzoek van de GI een ‘top teen’ onderzoek uit. Wegens vermoedens van fysieke kindermishandeling wenst de GI een onderzoek naar kindermishandeling in de breedste zin van het woord, inclusief seksueel misbruik.

2.10

Beklaagde is werkzaam als jeugdbeschermer bij de GI en sinds 3 maart 2016 betrokken bij de casus. Vanaf 24 oktober 2017 is zijn taak overgenomen door een ander team binnen de GI.

2.11

Beklaagde is sinds [datum] 2013 als jeugdzorgwerker geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (hierna te noemen: SKJ).

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Klager verwijt beklaagde dat hij een geheel andere lijn heeft ingezet dan de vorige jeugdbeschermer door in de Uitvoerdersoverleggen te werken zonder agenda en verslag, de doelen maar één keer per jaar te evalueren, geen interesse te hebben in de invulling van zijn vaderschap, hem onheus te bejegenen, het verzoekschrift voor verlenging van de ondertoezichtstelling zonder overleg aan de rechter te sturen en eveneens zonder dat klager het wist, dan wel toestemming heeft verleend bij het ziekenhuis om een top teen onderzoek te verzoeken. Klager meent dat beklaagde artikel A (‘Jeugdige tot zijn recht laten komen’), artikel D (‘Bevorderen van het vertrouwen in jeugdzorg’), artikel E (‘Respect’) en artikel F (‘Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening’) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker heeft geschonden.

3.1.4

Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort, weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.2

Klachtonderdeel I

3.2.1

Klager verwijt beklaagde dat hij ten onrechte een geheel andere werkwijze en lijn heeft uitgezet dan de eerdere jeugdbeschermer. Voorheen werd er tijdens de Uitvoerdersoverleggen een vaste agenda gehanteerd. Ook was het tijdens deze overleggen niet toegestaan oude koeien uit de sloot te halen. Daarnaast maakte de vorige jeugdbeschermer van elk Uitvoerdersoverleg een verslag. Toen beklaagde het werk overnam, vielen alle regels weg en werd het vrijheid-blijheid. Het was vooral niet duidelijk waar het Uitvoerdersoverleg over zou gaan, zodat klager zich niet kon voorbereiden. Doordat er geen agenda was, bleven onderwerpen liggen. Er ontstonden misverstanden over wat er was gezegd, omdat er geen verslag was. Moeder herhaalde tijdens de Uitvoerdersoverleggen vaak beschuldigingen uit 2014. Daar heeft beklaagde nimmer op ingegrepen. Bovendien heeft beklaagde nooit tussentijds aangegeven hoe hij vond dat het ging met de gestelde doelen. Klager kreeg één keer per jaar tijdens de verlengingszitting te horen wat er volgens beklaagde was bereikt of niet. Dit is een schendig van artikel D (‘Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg’) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.

3.2.2

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven aan dat hij op 3 maart 2016 in een kennismakingsgesprek met klager en moeder in overleg afspraken heeft gemaakt en doelen heeft besproken. Klager en moeder zijn hiermee akkoord gegaan. De enige reden dat beklaagde het wel eens over het verleden had, was omdat hij zich als nieuwe jeugdbeschermer een beeld moest vormen van de periode voordat hij betrokken was. Verder is het beleid dat afspraken en resultaten van de Uitvoerdersoverleggen in het gezinsplan worden opgenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde nogmaals zijn eerdere verweer benadrukt, namelijk dat hij direct tijdens het kennismakingsgesprek heldere doelen heeft gesteld, namelijk ‘voorspelbaarheid’, ‘rust’ en ‘duidelijkheid’. Dat zijn andere doelen dan de eerdere jeugdbeschermer stelde. Iedere jeugdbeschermer heeft daarin zijn of haar eigen invulling. Beklaagde is van oordeel dat hij de doelen helder heeft omschreven en dat deze steeds terugkomen in het gezinsplan. De vorige jeugdbeschermer, waar klager op doelt, werkte niet conform het beleid van de GI. Er worden geen aparte notulen gemaakt. Na ieder Uitvoerdersoverleg wordt het gezinsplan aangevuld. Dat gezinsplan wordt niet automatisch opgestuurd, maar kan door iedere ouder worden opgevraagd. De moeder heeft het plan opgevraagd. Voor zover beklaagde na kan gaan, is het plan door klager niet opgevraagd. Alleen in het gezinsplan worden de doelen geëvalueerd. Naar aanleiding van een vraag van het College wat het beleid is als een ouder het Uitvoerdersoverleg vergeet, of om een andere reden mist, verklaart beklaagde dat er ook hierover tijdens het kennismakingsgesprek duidelijke afspraken zijn gemaakt. Er vinden geen gesprekken plaats zonder aanwezigheid van de andere ouder. In zo’n geval gaat het Uitvoerdersoverleg niet door. Achteraf bezien, zo geeft beklaagde aan, zag hij een patroon. In het begin kwamen klager en moeder naar de Uitvoerdersoverleggen. Later gingen die vaak niet door. In die gevallen had hij direct op korte termijn een nieuwe datum moeten vaststellen. Hij had daar strenger de regie op moeten voeren.

3.2.3

Het College stelt vast dat beklaagde op 3 maart 2016 de taken heeft overgenomen van de vorige jeugdbeschermer. In het kennismakingsgesprek dat op die zelfde dag plaatsvond, zijn tussen beklaagde, klager en moeder heldere afspraken gemaakt en doelen gesteld. De afspraken gingen over de wijze van communiceren. Er zou in principe geen telefonisch contact zijn en ook geen e-mail contact, alleen als er bijvoorbeeld een afspraak afgezegd moest worden. Mochten klager of moeder toch een e-mail willen sturen, dan zou de jeugdbeschermer daar alleen op reageren als de andere ouder in de cc staat. De gestelde doelen voorspelbaarheid, rust en duidelijkheid ziet het College telkens terug komen in de door beklaagde bij zijn verweer gevoegde bijlagen. Het College concludeert daaruit dat deze doelen in de Uitvoerdersoverleggen besproken zijn en dat het gezinsplan steeds dienovereenkomstig is aangevuld. Het College ziet ook dat klager zich kennelijk niet goed kon vinden in de werkwijze van beklaagde. Doordat er geen agenda was, noch een verslag en de vastgestelde doelen volgens klager slecht één keer per jaar geëvalueerd werden, was er in zijn ogen sprake van vrijheid-blijheid en voelde hij zich niet voldoende gehoord. Uit de stukken is het College gebleken dat klager niet altijd aanwezig was tijdens de Uitvoerdersoverleggen, waardoor deze pas weken later plaatsvonden. Voorts had klager de mogelijkheid het gezinsplan op te vragen, waar hij volgens de onweersproken verklaring van beklaagde geen gebruik van heeft gemaakt.
Het College is derhalve van oordeel dat het handelen van beklaagde rond de Uitvoerdersoverleggen navolgbaar was, dat het bij complexe scheidingszaken belangrijk is om strakke afspraken te maken en dat beklaagde conform deze afspraken heeft gewerkt. Onder deze omstandigheden kan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. Het gaat er niet om of het handelen beter had gekund maar of beklaagde is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Overigens kan het College de reflectie, die beklaagde toonde tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, dat hij zich ten aanzien van de contactmomenten sterker had kunnen positioneren, wel volgen.

3.2.4

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.3

Klachtonderdeel II

3.3.1

Klager verwijt beklaagde dat hij hem onredelijk heeft bejegend. Voorafgaand aan het Uitvoerdersoverleg van 12 januari 2017 heeft klager beklaagde verzocht om duidelijkheid te verschaffen over een mutatie van de politie van 28 augustus 2016. Beklaagde is niet ingegaan op dit verzoek. Wel heeft beklaagde klager gevraagd of er nog vragen waren over het plan van aanpak. Dit heeft hij gedaan door te gillen: “Zie jij deze datum? Alles voor deze datum heb ik niet opgesteld. Dus al een jaar bekend.” Beklaagde gaf aan dat het rapport niet gewijzigd kon worden. Daarnaast heeft beklaagde gescholden, onder andere door klager uit te maken voor sarcast. Over dit incident is een klachtgesprek geweest tussen klager, beklaagde en zijn manager. In dit gesprek bleek dat het plan van aanpak wel gewijzigd kon worden. Pas vier maanden na dit gesprek is klager via een brief van de manager geïnformeerd over de mutatie bij de politie. Het bleek te gaan over een zorgmelding over de minderjarige. Klager vindt dat door de houding van beklaagde dit incident onnodig is ontstaan. Er is ook nog nooit een persoonlijk gesprek geweest tussen klager en beklaagde. In ieder gesprek was ook moeder aanwezig. Beklaagde heeft geen interesse in hem en nooit gevraagd hoe hij zijn vaderschap wil invullen. Hierdoor heeft hij zich gepasseerd en achtergesteld gevoeld. Dit is voor klager extra belangrijk omdat hij hoog sensitief is. Dit is een schendig van artikel E (‘Respect’) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.

3.3.2

Beklaagde voert aan niet op de hoogte te zijn van een mutatie/aangifte van de politie in augustus 2016. Wel van een mutatie in augustus 2015. Op 3 maart 2016 is tijdens het kennismakingsgesprek afgesproken dat in het kader van de transparantie beklaagde niet zal reageren op e-mails waarin moeder niet in de cc staat. Klager had voorafgaand aan het Uitvoerdersoverleg van 12 januari 2017 18 e-mails gestuurd en slechts in drie stond moeder in de cc. Hier heeft beklaagde op gewezen in een e-mail van 10 januari 2017. Beklaagde geeft wel antwoord op de vraag van de advocaat van klager. De advocaat schrijft: “In uw rapport schrijft u dat moeder op 27 augustus 2015 melding zou hebben gedaan van bedreiging. Dit is voor vader nieuw. Waar komt deze informatie vandaar? Wat is uw bron?” Beklaagde heeft erop gewezen dat in het gezinsplan en in het verloop van de ondertoezichtstelling ten behoeve van het verzoek tot verlenging daarvan op 9 december 2015 dezelfde informatie staat geschreven. De bron is de politie. Beklaagde heeft klager ook gewezen op data in genoemd document en dat hij het niet kan hebben toegevoegd, omdat hij toen niet betrokken was. Voorts heeft hij laten weten dat een situatiebeschrijving conform afspraken niet gewijzigd kan worden. Alleen de evaluatie op de doelen kan worden aangevuld. Beklaagde heeft niet lopen gillen of zijn stem verheven, laat staan gescholden. Hij heeft klager ook niet uitgemaakt voor sarcast. Wel heeft hij klager gevraagd of een door klager gemaakte opmerking sarcastisch bedoeld was.
Binnen de drie gestelde doelen is altijd met klager en moeder gesproken over ouderschap, samenwerking tussen klager en moeder en ook over hoe klager zijn vaderschap wenst in te vullen. Volgens methodiek werkt de GI in fase 2 ‘monitoringsfase’, wat betekent dat gesprekken altijd met beide ouders plaatsvinden. Dat is klager uitgelegd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde benadrukt dat de mutatie van de politie stamt uit augustus 2015 en dat dat toen is opgenomen in het gezinsplan. Dat feit is niet door hem opgeschreven; hij was op dat moment niet betrokken. Bovendien is dat een vaststaand feit wat niet meer gewijzigd kan worden, omdat het dossier reeds was vastgesteld. Het gezinsplan wordt tussentijds alleen aangevuld naar aanleiding van de evaluatie van de gestelde doelen.

3.3.3

Het College stelt vast dat het hier gaat om een mutatie van de politie van augustus 2015. Deze gebeurtenis is toentertijd kennelijk in het dossier opgenomen als vaststaand feit dat nadien niet meer wordt aangepast. Deze mutatie ligt echter voor de datum dat beklaagde als jeugdbeschermer betrokken is geraakt bij de casus. Het College stelt derhalve vast dat de – vermeende- handelswijze waarop dit deel van de klacht zich richt, zich heeft afgespeeld in de periode voor dat beklaagde als jeugdbeschermer betrokken was en voorts dat het niet aan hem is om nadien vaststaande feiten te wijzigen. De opmerkingen van klager dat beklaagde hem heeft uitgemaakt voor sarcast en dat beklaagde geen interesse in hem heeft door nooit te vragen hoe hij zij vaderschap wil invullen, acht het College niet onderbouwd en daarvan is derhalve niet gebleken. Uit het verweer van beklaagde blijkt voldoende dat klager is uitgenodigd voor alle Uitvoerdersoverleggen en dat hij steeds geprobeerd heeft klager erbij te betrekken.

3.3.4

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.4

Klachtonderdeel III

3.4.1

Klager verwijt beklaagde dat hij hem niet goed heeft geïnformeerd door een plan van aanpak aan de rechter te sturen zonder dit vooraf met hem te bespreken. Dit heeft betrekking op de zitting van 14 december 2016. Klager heeft van beklaagde vernomen dat hij niet betrokken is, omdat klager een Uitvoerdersoverleg heeft gemist waarin dit is besproken. Volgens klager heeft hij dit gemist omdat beklaagde vergeten is hem uit te nodigen. Beklaagde heeft geen moeite gedaan het stuk alsnog met hem te bespreken. De vorige jeugdbeschermer heeft stukken altijd vooraf met klager besproken. Hij kreeg dan de gelegenheid om aanvullingen te doen en onjuistheden te corrigeren. Bij beklaagde gaan de stukken direct naar de rechter zonder mogelijkheid tot correctie. Volgens klager is dit een schendig van artikel F (‘Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening’) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.

3.4.2

Beklaagde voert aan dat de afspraak van 15 december 2016 door klager is vergeten. Dat staat ook vermeld in het gezinsplan. Klager heeft beklaagde daarvoor telefonisch zijn excuses aangeboden. Tijdens dit overleg is moeder wel op de hoogte gebracht van de beslissing van de GI om aan de rechter verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken. Klager heeft hierover dezelfde dag een e-mail ontvangen. Daarin is hij erop gewezen dat gezien het feit dat ook de overleggen van 3 november 2016 (klager was ziek) en van 1 december 2016 (intern begeleider van school was ziek) niet door konden gaan, de deadline om verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken, was gearriveerd. Klager heeft op deze e-mail gereageerd door nogmaals zijn excuses aan te bieden voor het vergeten van de afspraak. Nadat het verzoekschrift door de GI is verstuurd aan de rechter hebben klager en moeder de mogelijkheid gekregen te reageren. Een reactie wordt nagezonden aan de rechtbank. Daarnaast hebben klager en moeder de mogelijkheid om hun reactie direct te richten aan de rechtbank. De GI stuurt altijd alle stukken naar de rechtbank en naar de ouders.

3.4.3

Het College stelt vast dat klager hier doelt op het feit dat hij niet goed is geïnformeerd over de beslissing van de GI om de rechter verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken. Beklaagde heeft zich aldus verweerd door aan te geven dat deze beslissing, vooraf besproken zou worden tijdens het Uitvoerdersoverleg van 15 december 2016. Dat overleg heeft geen doorgang kunnen vinden omdat klager de afspraak vergeten was. Dat beklaagde vergeten is klager uit te nodigen voor dit overleg, zoals klager stelt in zijn klacht, is het College niet gebleken. Het College ziet in de bijlage bij het verweer van beklaagde een e-mail waarin klager zijn excuus maakt voor het vergeten van het Uitvoerdersoverleg van 15 december 2016. Het College overweegt dat nu klager direct na het gecancelde Uitvoerdersoverleg van beklaagde een e-mail heeft gekregen over de naderende deadline voor het indienen van het verzoekschrift en over de beslissing verlenging van de ondertoezichtstelling te gaan verzoeken, hij klager voldoende op de hoogte heeft gehouden. In de bijlagen bij het verweer van beklaagde is ook een e-mail aanwezig van 22 december 2016 waaruit blijkt dat beklaagde begrepen heeft dat klager en moeder het verzoekschrift nog steeds niet ontvangen hadden. Daarop heeft beklaagde het secretariaat van de GI opdracht gegeven het verzoekschrift nogmaals na te zenden. Voorts heeft beklaagde onweersproken aangevoerd dat klager, nadat de GI het verzoekschrift aan de rechter heeft gestuurd, de mogelijkheid heeft gekregen om te reageren via de GI, maar ook direct bij de rechter zelf. Klager is daardoor naar het oordeel van het College niet in zijn belangen geschaad. Beklaagde heeft zich voldoende ingespannen jegens klager.

3.4.4

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.5

Klachtonderdeel IV

3.5.1

Klager verwijt beklaagde dat hij de minderjarige onnodig heeft aangemeld voor een onderzoek naar seksueel misbruik. Begin 2017 heeft klager bij beklaagde een zorgmelding gedaan van lichamelijke mishandeling van de minderjarige. De minderjarige kwam terug van een bezoek aan moeder met meerdere bulten en blauwe plekken op de onderbenen. Uit het verhaal van de minderjarige begreep klager dat moeder met de minderjarige naar een alternatieve genezer was geweest. Klager is vervolgens met de minderjarige naar de huisarts gegaan. Die gaf aan vermoedens van mishandeling te hebben. Beklaagde heeft vervolgens een onderzoek bij het ziekenhuis geregeld. Het ging om een top teen onderzoek op 2 mei 2017, waarvan klager achteraf begreep dat dit gericht is op seksueel misbruik. Klager kan dit niet plaatsen omdat de minderjarige volgens de arts lichamelijk mishandeld was. Er waren geen zorgen/signalen over seksueel misbruik. Dat is ook uit het onderzoek bij het ziekenhuis gebleken. Klager is van mening dat beklaagde de minderjarige onnodig aan een ingrijpend en traumatiserend onderzoek heeft onderworpen. Daarnaast is niet aan klager gemeld dat dit onderzoek zou gaan plaatsvinden. Ook na het onderzoek heeft beklaagde niet met klager over de vermeende mishandeling gesproken. Dit is pas op 19 oktober 2017 ter sprake gekomen. Toen heeft beklaagde klager belachelijk gemaakt en voorts heeft beklaagde niet meer uitgezocht wie de alternatieve genezer is, terwijl hij dat wel heeft toegezegd. Volgens klager is dit een schendig van artikel A (‘Jeugdige tot zijn recht laten komen’) en artikel F (‘Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening’) van de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker.

3.5.2

Beklaagde voert aan dat de zorgen gemeld door klager, in combinatie met al eerder geuite zorgen van beide ouders, voor beklaagde aanleiding waren om tot een onderzoek van de minderjarige te besluiten. Op 13 april 2017 heeft beklaagde aan klager en moeder per e-mail laten weten dat hij contact heeft gehad met de Jeugd- en Zedenpolitie en dat hij besloten heeft over te gaan tot een top teen onderzoek bij het ziekenhuis. In de e-mail laat beklaagde weten dat dit besluit met moeder is besproken. Zij was akkoord. Daarnaast heeft beklaagde in een e-mail vastgelegd dat hij geprobeerd heeft dit telefonisch met klager te bespreken. Dat is helaas niet gelukt, omdat klager aangaf in vergadering te zitten. Klager heeft beklaagde vervolgens een sms gestuurd met de volgende tekst: “U heeft mij gebeld graag per mail wat u van mij moet. Dit gaat cc naar mijn advocaat en naar de politie”. Overigens heeft beklaagde ouders verwezen naar de website van het ziekenhuis voor meer informatie over het onderzoek. Klager heeft hierop gereageerd: “Dank u voor uw mail, ik sta hier helemaal achter”.

3.5.3

Het College stelt vast dat klager het kennelijk niet eens is met het feit dat in het top teen onderzoek ook seksueel misbruik is onderzocht en dat hij vooraf niet over het onderzoek is geïnformeerd door beklaagde. Het College stelt ook vast dat beklaagde klager op 13 april 2017 per
e-mail heeft geïnformeerd dat hij onder andere naar aanleiding van contact met de Jeugd- en Zedenpolitie heeft besloten over te willen gaan tot een top teen onderzoek van de minderjarige bij het ziekenhuis. Voorts wijst hij in deze e-mail klager en moeder op de website van het ziekenhuis voor meer informatie. Op diezelfde dag mailt beklaagde, met klager en moeder in de cc, het ziekenhuis met de gegevens voor de aanvraag. Onderaan deze e-mail staat expliciet dat de GI wil dat het onderzoek het begrip kindermishandeling in de breedste zin van het woord wil laten onderzoeken. Daar valt ook seksueel misbruik en huiselijk geweld onder. Op 14 april 2017 mailt klager terug dat hij dit buitengewoon goed vindt. Het College kan klager dan ook niet volgen in zijn verwijt aan beklaagde dat hij de minderjarige onnodig aan een top teen onderzoek heeft blootgesteld en dat hij daarvan niet op de hoogte was. Dat beklaagde pas in oktober 2017 met klager over de vermeende mishandeling heeft gesproken, is door klager onvoldoende onderbouwd.

3.5.4

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.6

Conclusie

Het College komt tot de slotsom dat beklaagde in lijn met de beroepsnorm heeft gehandeld en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Beklaagde heeft ter zitting gereflecteerd op zijn handelen. Hij heeft verklaard zich een volgende keer sterker te positioneren op het maken van afspraken. Mogelijk zou hij ook de minderjarige bij de overleggen betrekken, om zo te proberen de communicatie tussen klager en de moeder van de minderjarige vlot te trekken. Er kan derhalve dan ook geen sprake zijn van het opleggen van een maatregel.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 5 juli 2018 aan partijen toegezonden.

Mevrouw mr. drs. L.C. Mulder Mevrouw mr. E.C. Abbing
Voorzitter Secretaris