College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 17.085T

Klacht over de communicatie tussen jeugdbeschermer en ouders, het handelen van jeugdbeschermer ten opzichte van de dochter en de dossiervorming/privacy.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw mr. H.C.A. Wintgens, lid-jurist,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot,
de heer W.V.V. Toebosch, lid-beroepsgenoot,
de heer M. Tiessen, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager1] en [klager2], hierna te noemen: klagers, beiden wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdzorgwerker bij de [GI], hierna te noemen: [GI], te [vestigingsplaats].

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. K. Dankers.

Klagers worden in deze zaak ondersteund door hun gemachtigde [vertrouwenspersoon], vertrouwenspersoon van het AKJ. Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Lam, advocaat bij SUEZ Advocaten.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met bijlagen d.d. 12 juli 2017

– het verweerschrift met bijlagen d.d. 29 september 2017.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 23 november 2017 in aanwezigheid van klagers, beklaagde en de beide gemachtigden. Als toehoorders waren verder aanwezig aan de zijde van klagers [toehoorder1] van het AKJ en [toehoorder2] en aan de zijde van beklaagde [toehoorder3], teamleider.

1.3

Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing op een termijn van acht weken zal worden verstuurd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klagers zijn de ouders van de inmiddels meerderjarige [dochter] is op [geboortedatum] 1999 in [land] geboren. In september 2006 zijn klagers met hun gezin naar Nederland verhuisd. Naast [dochter] hebben klagers nog twee (jongere) [kinderen].

2.2

Beklaagde staat sinds [datum] 2013 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd en is werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI].

2.3

[dochter] woont vanaf september 2015 niet meer bij haar ouders en zusjes in huis. Na een periode op verschillende opvanglocaties van [instelling] te hebben verbleven, woont zij vanaf de zomer 2016 bij de familie [familie].

2.4

Beklaagde is door [GI] vanaf 15 september 2016 aangewezen als nieuw contactpersoon voor klagers. Hij volgde daarmee twee collega’s op die eerder bij het gezin van klagers betrokken waren. Op 6 oktober 2016 heeft er een eerste kennismaking plaatsgevonden tussen beklaagde en klagers. Tijdens deze kennismaking, alsmede in alle daarop volgende contacten tussen klagers en beklaagde, was Engels de voertaal.

2.5

Bij beschikking van 16 september 2016 is er door de rechtbank een bijzonder curator benoemd met als opdracht om op basis van gesprekken met alle betrokkenen in kaart te brengen welke problemen er spelen en wat er nodig is om deze problemen op te lossen. In haar eindverslag van 25 oktober 2016 heeft de bijzonder curator geadviseerd dat er op korte termijn een ondertoezichtstelling zou moeten worden aangevraagd. Volgens de curator werd [dochter] namelijk op dat moment bedreigd in haar ontwikkeling door de verstoorde verhoudingen en het ontbreken van duidelijkheid over – onder meer – haar verblijfplaats.

2.6

Bij beschikking van 20 december 2016 is [dochter] onder toezicht gesteld en heeft de rechtbank een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing in een pleeggezin. Beklaagde is vanaf dat moment de [jeugdbeschermer] binnen het gedwongen kader geweest.

3 De klacht

3.1

Klagers zijn ontevreden over de rol die beklaagde heeft gespeeld in de hulpverlening rondom [dochter]. Met name over het niet tot stand komen van contact tussen hen en [dochter] zijn klagers teleurgesteld. Beklaagde zou in dat kader teveel naar [dochter] en het gastgezin hebben geluisterd in plaats van actief op contactherstel in te zetten. Ook hun angst om steeds verder van [dochter] verwijderd te raken, is door beklaagde onvoldoende erkend. Bovendien voelen klagers zich niet gerespecteerd in hun rol als ouders met gezag en kregen zij van beklaagde het gevoel niets meer te vertellen te hebben over [dochter]. Er zouden in dit kader regelmatig beslissingen zijn genomen zonder dat zij daarvan op de hoogte waren, zij zouden niet steeds volledig geïnformeerd zijn en beklaagde zou klagers niet respectvol hebben benaderd.

3.2

Tegen deze achtergrond hebben klagers de volgende afzonderlijke klachten geformuleerd:

I) Beklaagde heeft onjuiste informatie verstrekt aan betrokken instanties en klagers, in het bijzonder ten aanzien van:
a. de mogelijke plaatsing van [dochter] bij een fasehuis van [de instelling] en het afmelden voor de wachtlijst daarvoor, en
b. de aanvraag om de pleegzorgplaatsing bij familie [familie] te formaliseren.

II) De werkwijze van beklaagde is onvoldoende transparant geweest ten aanzien van:
a. de verwachtingen die klagers mochten hebben van de hulpverlening van [GI],
b. het proces en de te behalen doelen,
c. de plannen van [dochter] en het gastgezin voor een vakantie naar [land] in december 2016,
d. de geplande vakantie in de zomer van 2017.

III) Beklaagde heeft een beschermingstafel belegd zonder de rapportage daarvoor naar klagers te zenden.

IV) Klagers zijn door beklaagde onheus en niet respectvol behandeld en beklaagde heeft klagers onvoldoende gerespecteerd in hun rol als ouders met gezag.

V) Beklaagde heeft klagers binnen het vrijwillig kader onder druk gezet.

VI) Beklaagde heeft niet gehandeld in het belang van de twee andere dochters door een gesprek met hen af te dwingen.

VII) Beklaagde heeft door zijn gedrag en houding richting klagers een verkeerd voorbeeld aan [dochter] gegeven.

VIII) Beklaagde heeft het dossier niet zorgvuldig bijgehouden dan wel niet het hele dossier aan klagers ter beschikking gesteld.

IX) Beklaagde heeft in strijd met het privacyreglement van [GI] persoonlijke informatie over klagers gedeeld met het gast-/pleeggezin van [dochter].

3.3

Voornoemde omstandigheden hebben volgens klagers ertoe geleid dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de artikelen A, D tot en met H, J, M en N van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.

4 Het verweer

4.1

In reactie op het klaagschrift heeft beklaagde in het algemeen opgemerkt dat ook hij het betreurt dat het niet gelukt is om het contact tussen klagers en [dochter] te herstellen. Hij constateert daarbij dat er van begin af aan een verschil van inzicht bestaat over de oorzaak van de problemen tussen klagers enerzijds en de betrokken instanties anderzijds. Anders dan klagers is beklaagde van mening dat er geen sprake is van kind gerelateerde problematiek, maar van systeemproblematiek. In dit kader is het beklaagde niet gelukt om klagers het effect te laten inzien van hun eigen handelen. Beklaagde is van mening dat herstel van het contact met [dochter] niet lukt zolang klagers hun eigen aandeel niet onder ogen kunnen of willen zien en in plaats daarvan keer op keer de strijd blijven aangaan over (praktische) zaken die voor [dochter] belangrijk zijn.

4.2

Beklaagde stelt voorts steeds in het belang van [dochter] te hebben gehandeld. Als voorbeeld daarvan noemt hij het faciliteren van het verblijf van [dochter] bij de familie [familie]. Hoewel klagers ambivalent stonden tegenover deze plaatsing en op enig moment zelfs hun toestemming daarvoor introkken, zagen alle betrokken hulpverleners, maar ook bijvoorbeeld de school, dat het verblijf bij dit gezin [dochter] goed deed. Na veel verhuizingen in een korte periode en na een vervelende ervaring in de crisisopvang kwam [dochter] hier tot rust en kon zij zich weer richten op haar schoolwerk. Het formaliseren van de plaatsing bij de familie [familie] was dan ook volgens beklaagde in het belang van [dochter], ook al hebben klagers daar een andere mening over en ervaren zij de betrokkenheid van het gastgezin als bedreigend.

4.3

Naast het verschil van visie op wat er nodig is om tot contactherstel te kunnen komen, werd de samenwerking naar de mening van beklaagde bemoeilijkt door een taalprobleem. Om aan te sluiten bij de klagers en hen tegemoet te komen, heeft hij steeds in het Engels gecommuniceerd. Engels is echter niet de moedertaal van beklaagde en hierdoor zijn zaken mogelijk directer en zakelijker overgekomen dan dat de bedoeling was. Ook nuances zijn door de taalbarrière weggevallen. Wat betreft het delen van informatie wijst beklaagde erop dat [dochter] vanaf haar 16de verjaardag volgens de Nederlandse wet het recht heeft om informatie voor haar ouders achter te houden, in elk geval niet alle informatie te delen met haar ouders. In dit kader kon beklaagde zonder toestemming van [dochter] niet alle informatie met klagers delen. Omdat [dochter] – gelet op haar ervaringen – bang was dat haar ouders met alle informatie aan de haal zouden gaan, was zij huiverig voor het delen van persoonlijke informatie.

4.4

In het verweerschrift is namens beklaagde tevens ingegaan op de afzonderlijke klachtonderdelen. Op dit verweer zal het College, waar nodig, hierna ingaan bij de beoordeling van de klachtonderdelen. Concluderend is beklaagde in ieder geval van mening dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met zowel de beroepscode als de professionele standaarden. Hij verzoekt het College dan ook om de klachten ongegrond te verklaren.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

5.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2

Het voorgaande in aanmerking nemende, overweegt het College als volgt. De klachten van klagers kunnen worden geclusterd rond drie onderwerpen, te weten de wijze van communicatie tussen beklaagde en klagers, het handelen van beklaagde ten opzichte van [dochter] en de dossiervorming/privacy.

Wijze van communicatie

5.3

Klagers hebben in detail uiteengezet op welke punten beklaagde zich niet zou hebben gehouden aan de richtlijnen en protocollen ten aanzien van een correcte bejegening. Uit de vele voorbeelden en klachtonderdelen die klagers in dit verband naar voren hebben gebracht, heeft het College echter niet kunnen afleiden dat beklaagde buiten de grenzen is getreden van wat binnen een redelijk bekwame beroepsuitoefening van een jeugdprofessional mag worden verwacht. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Handelen ten opzichte van de jeugdige

5.4

Bezien vanuit de kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving hebben jeugdigen van 16 en 17 jaar een speciale positie binnen de jeugdzorg. Door te handelen zoals beklaagde heeft gedaan, heeft hij laten zien oog te hebben voor deze speciale positie van [dochter] en zijn handelen primair te richten naar haar belangen. In het verlengde daarvan had beklaagde te respecteren welke informatie [dochter] wel of niet met haar ouders wilde delen. Dat dit eraan heeft bijgedragen dat klagers zich niet steeds volledig geïnformeerd hebben gevoeld, valt dan ook niet aan beklaagde te verwijten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Privacy/dossiervorming

5.5

De e-mailberichten die door beklaagde zijn gedeeld met [dochter] en haar gast-/pleegouders [familie] hadden in hoofdzaak betrekking op praktische zaken die moesten worden geregeld in verband met het verblijf van [dochter] bij de familie [familie]. Voor zover in enkele e-mailberichten ook persoonlijke omstandigheden van klagers aan de orde zijn gekomen, is de inhoud daarvan volgens het College niet van dien aard dat door het noemen daarvan beklaagde buiten de kaders van een behoorlijke beroepsuitoefening is getreden. Ook is het College niet gebleken dat beklaagde geen volledig dossier zou hebben bijgehouden. Het is echter wel mogelijk dat klagers niet alle stukken hebben ontvangen in verband met het ontbreken van de daarvoor benodigde toestemming van [dochter], maar dat kan beklaagde niet worden tegengeworpen. Het klachtonderdeel wordt verworpen.

5.6

Hoewel het College begrip heeft voor de gevoelens van onmacht en angst van klagers, komt zowel uit de stukken als uit de behandeling ter zitting het beeld naar voren dat klagers vooral veel tijd en energie hebben gestoken (en nog immer steken) in formaliteiten en procedurele aspecten en dat daardoor het belang van [dochter] op de achtergrond is gekomen. Beklaagde heeft er voor gewaakt dat desondanks het belang van [dochter] steeds voorop werd gesteld. Dit geheel overeenkomstig zijn wettelijke taak als jeugdzorgwerker. Het College komt dan ook tot de slotsom dat beklaagde tuchtrechtelijk niets te verwijten valt.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 18 januari 2018 aan partijen toegezonden.

de heer mr. A.R.O. Mooy                                mevrouw mr. K. Dankers
voorzitter                                                            secretaris