College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 17.055Ta

Klacht van grootvader over maatschappelijk werker bij Veilig Thuis betreffende onjuistheden in het rapport, plegen van strafbare feiten en zich niet richten op een oplossing. Klager is geen belanghebbende.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw mr. H.C.A. Wintgens, lid-jurist,
mevrouw D. de Gelder, lid-beroepsgenoot,
mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als maatschappelijk werker bij [Veilig Thuis], hierna te noemen: [VT].

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [naam teamleider].

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 25 april 2017 met bijlagen;
– het verweerschrift ontvangen op 10 juli 2017 met bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 7 september 2017 in aanwezigheid van klager, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigde. Als toehoorder was aanwezig mevrouw M. Fokkens, beroepsgenoot van het College.

1.3

Alvorens tot behandeling van de inhoud van klacht over te gaan, dient het College te beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Bij de mondelinge behandeling is deze vraag daarom eerst aan de orde gesteld en beoordeeld. Het College heeft dienaangaande ter zitting uitspraak gedaan. De voorzitter heeft tot slot medegedeeld dat, hoewel de beslissing reeds mondeling is gegeven, de schriftelijke beslissing binnen acht weken zal worden verstuurd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is grootvader moederszijde van de minderjarige kinderen, een tweeling: [kind 1] en [kind 2], beiden geboren op [geboortedatum in] 2016, hierna: de kinderen.

2.2

Klager heeft op 15 februari 2016 telefonisch contact opgenomen met [VT] met zorgen over zijn meerderjarige dochter, [naam dochter], die op dat moment zwanger was van de minderjarige kinderen, een tweeling. De dochter heeft een verstandelijke beperking en woonde toentertijd in een instelling [naam zorgaanbieder]. De vader van de kinderen is [naam vader]. Na dit telefoongesprek heeft klager een email gestuurd aan [VT] waarin hij aangeeft dat hij een melding wil doen over de zorgen die hij diezelfde dag telefonisch heeft besproken met [VT].

2.3

[VT] heeft vervolgens in de periode van 16 februari 2016 tot 17 mei 2016 onderzoek verricht. Naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek is hulpverlening ingezet.

2.4

Op 6 september 2016 is [VT] een tweede onderzoek gestart middels een ambtshalve melding door [VT], na deelname van beklaagde aan een multidisciplinair overleg op 5 september 2016 in het [ziekenhuis], alwaar de kinderen toen verbleven.

2.5

De kinderen zijn vanuit het ziekenhuis in een pleeggezin ondergebracht in afwachting van een plaatsing in het moeder-kind project bij [zorgaanbieder 2]. Op 12 september 2016 heeft [zorgaanbieder 2] aangegeven dat deze vorm van wonen en begeleiden niet voldoende was om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Hierop hebben de ouders te kennen gegeven dat zij hun kinderen niet langer in het pleeggezin wilden laten verblijven. Op 13 september 2016 heeft [VT] een verzoek tot onderzoek naar de opvoedingssituatie van de kinderen ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad). Hierop zijn de kinderen onder toezicht gesteld en is er een machtiging tot uithuisplaatsing door de rechtbank afgegeven.

2.6

[VT] concludeerde in het tweede onderzoek, dat op 26 september 2016 werd afgerond, dat de kinderen nog niet mee naar huis konden met de ouders, omdat zij niet voldoende in staat waren aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben.

2.7

De dochter en de vader verblijven met de kinderen thans al geruime tijd in een moeder-kind project van een andere organisatie dan [zorgaanbieder 2].

2.8

Beklaagde is werkzaam als maatschappelijk werker bij [VT]. Beklaagde heeft namens [VT] het tweede onderzoek verricht en het verzoek tot onderzoek bij de Raad ingediend.

2.9

Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2014.

3 De klacht

3.1

Klager verwijt beklaagde samengevat en zakelijk weergegeven het volgende:

I

Beklaagde heeft een rapport gemaakt waarin onjuistheden staan, gebaseerd op aannames en veronderstellingen. Voorts heeft beklaagde ten onrechte de conclusie getrokken dat er een risico bestaat op kindermishandeling. Deze conclusie is ook niet onderbouwd.

II

Beklaagde heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten, te weten het doen van valse aangifte van een strafbaar feit en laster.

III

Beklaagde heeft zich ten onrechte niet gericht op een oplossing voor de kinderen en hun ouders.

4 De beoordeling van de ontvankelijkheid

4.1

Klager heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zijn belang om te klagen erin is gelegen dat hij het zijn dochter gunt dat zij haar kinderen zelf kan opvoeden. Hij heeft een emotioneel belang bij de klacht.

4.2

Beklaagde meent dat klager niet dient te worden ontvangen in zijn klacht, omdat het tweede onderzoek van [VT] klager niet raakt.
Klager is door [VT] in overleg met de dochter en de vader niet betrokken in het tweede onderzoek. Wel is door [VT] bijvoorbeeld gesproken met de mentor van de dochter. Beklaagde wijst erop dat klager als bijlage bij zijn klacht het verzoek tot onderzoek van 13 september 2016 heeft gevoegd, terwijl dit stuk door [VT] nimmer aan hem verstrekt is. Beklaagde stelt dat [VT] dit stuk en andere dossierstukken ook niet desgevraagd aan klager zou kunnen verstrekken omwille van de privacyregels. Deze privacyregels plaatsen beklaagde daarnaast in de onderhavige procedure voor een dilemma: zij kan zich slechts verweren tegen de klachten door inhoudelijk op de zaak in te gaan, terwijl de privacyregels haar beletten om inhoudelijke informatie aan klager te verschaffen.

4.3

Het College stelt vast dat klager in het klachtformulier zijn naam en gegevens heeft ingevuld bij de gegevens van klager, en dat hij in het kader “Indien u namens een ander klaagt” heeft vermeld “N.V.T.”. Aldus heeft klager de klacht op eigen titel ingediend.
Klager heeft ter zitting gevraagd hem in de gelegenheid te stellen alsnog een machtiging van de dochter over te leggen zodat hij ook namens haar kan klagen. Het College heeft dit verzoek ter zitting afgewezen, omdat in dit stadium geen stukken meer kunnen worden overgelegd. Bovendien is van belang dat klager zelf ter zitting heeft verklaard dat de dochter een totaal andere visie op de zaak heeft dan hij, maar dat zij niet weet hoe de lijnen lopen. Daarnaast heeft beklaagde ter zitting onweersproken verklaard dat de dochter een mentor heeft niet zijnde klager.

4.4

Op grond van artikel 3.2 van het Tuchtreglement (TR) kan een belanghebbende die meent dat een jeugdprofessional de algemene tuchtnorm overtreedt, hiertegen een klacht indienen bij het College van Toezicht van SKJ. Bij de begripsbepalingen in artikel 1 TR is bepaald dat belanghebbende is “elke (rechts)persoon die een direct of indirect belang heeft bij het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional”.
Het College zal hieronder voor elk van de klachtonderdelen beoordelen of klager ontvankelijk is.

4.5

In het eerste klachtonderdeel klaagt klager erover dat beklaagde een rapport – naar het College begrijpt: het verzoek tot onderzoek van 13 september 2016 dat klager als bijlage heeft bijgevoegd – heeft opgemaakt waarin onjuistheden staan. Dit verzoek tot onderzoek, dat mede is ondertekend door beklaagde, komt voort uit het tweede onderzoek van [VT]. Het College is van oordeel dat klager, als niet betrokken bij dit tweede onderzoek, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt voor zover het gaat om klachten over de inhoud van dit verzoek. Gebleken is dat klager door [VT] in dit onderzoek niet als informant is gehoord, zodat er evenmin passages zijn die betrekking hebben op klager zelf.

4.6

In het tweede klachtonderdeel klaagt klager erover dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van het College onvoldoende bepaald en onderbouwd, zodat klager ook niet-ontvankelijk verklaard wordt in dit klachtonderdeel.

4.7

In het derde en laatste klachtonderdeel klaagt klager erover dat beklaagde zich ten onrechte niet heeft gericht op een oplossing voor de kinderen en hun ouders, waarbij de kinderen en de ouders verenigd zouden blijven. Het College is van oordeel dat klager ten aanzien van dit laatste klachtonderdeel evenmin als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit klachtonderdeel ziet immers ook op de inhoud van het onderzoek. Het College vermag niet in te zien hoe klager hierdoor wordt geraakt. Het College begrijpt dat klager als grootvader weliswaar emotioneel geraakt wordt door de uitkomsten van het onderzoek, maar dat is niet voldoende om hem als belanghebbende ten aanzien van klachten over de uitvoering van het onderzoek aan te merken.

4.8

Het College oordeelt dan ook dat klager niet-ontvankelijk is in alle klachtonderdelen.

5 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gedaan door het College van Toezicht op 7 september 2017 en op 9 oktober 2017 aan partijen toegezonden.

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst, secretaris