College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 17.036Tc

Ter zitting is gebleken dat klager zich verenigt met het door beklaagde gevoerde verweer. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. drs. L.C. Mulder, voorzitter,
de heer mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
mevrouw drs. B. van Leeuwen, lid-beroepsgenoot,
mevrouw drs. F. Nikkels, lid-beroepsgenoot,
de heer drs. M. Faas, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [plaatsnaam 1],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gedragskundige bij [instelling], locatie [plaatsnaam 1].

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.

Klager wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde [naam], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ te [plaatsnaam 2].

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met bijlagen ontvangen op 8 september 2017;
– het verweerschrift met bijlagen ontvangen op 30 november 2017.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 5 februari 2018 in aanwezigheid van klager, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing – vanwege tweede paasdag – niet op 2 april 2018 maar op 3 april 2018 verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen wat partijen ter zitting hebben verklaard, gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Klager is vader van de minderjarige kinderen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007, en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2

Klager en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen (hierna te noemen: de moeder), zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door klager en de moeder.

2.3

In mei 2015 is aan klager en de moeder wegens hun relatieproblemen hulpverlening vanuit een RIAGG ingezet.

2.4

Op 15 juli 2015 hebben klager en de moeder een intakegesprek bij [instelling] gehad om de mogelijke gevolgen van de relatieproblemen voor de kinderen in kaart te brengen. Vervolgens is vanaf 3 september 2015, vanuit [instelling], hulpverlening aan klager en de moeder ingezet door een collega van beklaagde (beklaagde in de zaak 17.036Tf).

2.5

Medio oktober 2015 is er op verzoek van de moeder gezocht naar een zogenoemde time-out plek voor de moeder.

2.6

Op 27 oktober 2015 heeft, op voorstel van de betrokken medewerker vanuit [instelling], een verkennend kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de moeder en met klager om te bezien of tegemoet kon worden gekomen aan de wens van de moeder voor een time-out plek bij [instelling voor vrouwenopvang], hierna te noemen: [vrouwenopvang].

2.7

Op 28 oktober 2015 meldt de moeder zich samen met de kinderen bij [vrouwenopvang] als slachtoffer van huiselijk geweld. De moeder en de kinderen zijn dezelfde dag opgenomen bij [vrouwenopvang].

2.8

Eind maart 2016 heeft [instelling] besloten dat alle contacten met klager via de algemeen manager van [instelling] dienden te lopen.

2.9

Op 2 juni 2016 ontving klager een uitnodiging voor een gesprek op 23 juni 2016 met de algemeen manager van [vrouwenopvang] en met beklaagde (beklaagde is werkzaam als gedragsdeskundige bij [instelling]). Beklaagde heeft, in een telefoongesprek van klager met haar op 7 juni 2016, verklaard dat het voorstel tot dit gesprek was gedaan door beklaagde en dat het doel voor het gesprek was om te bepalen welke rol [vrouwenopvang] en beklaagde voor klager nog konden betekenen. Klager heeft in dit gesprek verklaard en later schriftelijk aan beklaagde bevestigd dat hij bezwaar maakte tegen de aanwezigheid van de algemeen manager bij het gesprek.

2.10

De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 juni 2016 van de rechtbank [plaatsnaam 1] de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld.

2.11

Tijdens het gesprek op 23 juni 2016 was, naast beklaagde, de algemeen manager aanwezig. Volgens beklaagde, die het gesprek opende, waren er twee onderwerpen, te weten 76 nog niet door de algemeen manager beantwoorde vragen van klager en inventariseren van de mogelijkheden voor hulpverlening door [instelling] aan klager en de kinderen. Na een verbale schermutseling tussen klager en de algemeen manager heeft klager voorgesteld om het gesprek zonder hem maar met beklaagde voort te zetten. De manager heeft hiermee niet ingestemd, aan beklaagde verzocht om zich uit het gesprek terug te trekken en aangekondigd dat hij het gesprek met klager beëindigde. Tussen de manager en klager is aansluitend ophef ontstaan over klagers verzoek om een kopie van het dossier te krijgen. De manager heeft daarop verklaard de politie te zullen bellen.

2.12

Op 15 december 2016 eindigt de plaatsing van de moeder en de kinderen bij [vrouwenopvang].

2.13

Beklaagde is als pedagoog sinds [datum] 2015 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende.

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

In het navolgende bespreekt het College de in het klaagschrift geformuleerde klacht. Daarbij wordt het verweer zakelijk en samengevat weergegeven. Vervolgens volgt het oordeel van het College.

3.2 Klachtonderdeel

3.2.1

Klager verwijt beklaagde samengevat en zakelijk weergegeven het volgende:
Beklaagde heeft haar werk niet kunnen doen doordat de algemeen manager eind maart 2016 heeft bepaald dat de communicatie van klager via hem diende te lopen en doordat hij de leiding van het gesprek van 23 juni 2016 overnam. Beklaagde heeft ten onrechte geen weerstand geboden aan dit verloop, waardoor hulpverlening aan klager en de kinderen niet is geboden terwijl daaraan wel behoefte bestond bij klager en de kinderen.
Klager meent dat beklaagde met dit handelen artikelen P (aanvaarding organisatie als beleidskader) en Q (toetsing beroepsmatig en functioneel handelen aan de waarden en normen van het beroep) van de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker geschonden heeft.

3.2.2

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
Beklaagde heeft klager op 2 juni 2016 uitgenodigd voor een gesprek, te houden op 23 juni 2016. Het gesprek was bedoeld om te inventariseren wat [instelling] nog voor klager zou kunnen betekenen. Beklaagde heeft het bezwaar dat klager maakte tegen de deelname van de algemeen manager aan het gesprek voorgelegd aan haar leidinggevende. Deze heeft echter bepaald dat aan het bezwaar niet tegemoet zou worden gekomen. Hoewel beklaagde om die reden voorzag dat het gesprek geen goed verloop zou kennen, heeft zij de prioriteit gelegd bij doorgang van het gesprek, in het belang van klager.
Uit klagers productie 3 blijkt dat beklaagde de algemeen manager heeft aangesproken op zijn gedrag tijdens het gesprek van 23 juni 2016.
Beklaagde heeft ook nadien nog een keer gesproken met de algemeen manager en gezegd dat zij het niet eens was met de wijze waarop het gesprek was gevoerd.
Beklaagde heeft zich voorts ingespannen dat het eindgesprek dat met klager door beklaagde in de zaak 17.036Tf zou worden gevoerd, alleen door deze met klager zou worden gevoerd, hetgeen aldus is gebeurd.

3.2.3

Ter zitting heeft klager, desgevraagd door de voorzitter, verklaard dat de kern van zijn klacht bestaat uit onvoldoende zicht op de wijze en de mate waarin beklaagde zich voor klager en de kinderen heeft ingespannen in de aanloop naar en na het gesprek van 23 juni 2016.
Klager heeft hierbij toegelicht dat hij na het gesprek van 23 juni 2016 een brief, in c.c. naar beklaagde, van [instelling] ontving waarin aan klager een verbod tot het hebben van contact met medewerkers van [instelling] wordt opgelegd en dat hij zich afvraagt of beklaagde intern tegenspraak heeft geboden op dit contactverbod.
Beklaagde heeft hierop verklaard dat zij, zoals zij ook in het schriftelijke verweer heeft beschreven, haar andere zienswijze tijdens het gesprek bij de algemeen manager naar voren heeft gebracht, en vervolgens nogmaals kort na het gesprek.
Klager heeft verklaard dat hij zeer tevreden is over beklaagde en veel bewondering heeft voor de wijze waarop beklaagde zich heeft ingezet voor hem en voor de kinderen en dat hij zeer ontevreden is over het handelen van het management van [instelling].

Schorsing; beslissing uitgesproken tijdens de mondelinge behandeling

3.2.4

De voorzitter heeft hierop in overleg met de leden van de zittingskamer de zitting geschorst en na beraad met de leden van zittingskamer de zitting hervat.
De voorzitter heeft in het bijzijn van partijen en hun gemachtigden vastgesteld dat ter zitting is gebleken dat klager zich verenigt met het door beklaagde gevoerde verweer; dat het College overtuigd is door het verweer waardoor de klacht ongegrond is, en dat het College ook overigens geen feiten of omstandigheden heeft kunnen vaststellen die tot het oordeel moeten leiden dat beklaagde, bij het in deze procedure onderzochte handelen jegens klager en de kinderen, in strijd met de voor haar geldende professionele standaard heeft gehandeld.

3.2.5

Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 3 april 2018 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. drs. L.C. Mulder                              mevrouw mr. N. Jacobs
voorzitter                                                                    secretaris