Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [plaatsnaam],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als [jeugdbeschermer] bij [GI], hierna te noemen: [GI].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.M.A.W. van Zanten.
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw drs. S. Slabbers, werkzaam bij DAS te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 10 maart 2017;
– de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 23 maart 2017;
– de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 3 april 2017;
– de aanvullingen op het klaagschrift ontvangen op 4 april 2017;
– de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 11 april 2017;
– de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 12 april 2017;
– het verweerschrift met de bijlagen ontvangen op 12 juni 2017.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigde. Als toehoorder aan de zijde van beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest [toehoorder].
1.3
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen wat partijen ter zitting verklaard hebben, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klaagster is de moeder van de minderjarige kinderen: [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2003), en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2000), hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2
Sinds oktober 2012 zijn klaagster en de vader van de kinderen uit elkaar. De verstandhouding tussen klaagster en de vader is niet goed. Klaagster en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
2.3
De kinderen zijn van 17 december 2013 tot 17 december 2015 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is uitgevoerd door [GI]. Na deze periode is de hulpverlening door [GI] voortgezet in het vrijwillig kader.
2.4
Beklaagde is vanaf 30 augustus 2016, namens [GI], betrokken bij het gezin.
2.5
Op 1 september 2016 heeft een eindgesprek plaatsgevonden met, onder meer, klaagster, beklaagde en de Opvoedpoli. De Opvoedpoli heeft het gezin van klaagster terugverwezen naar [GI], omdat de hulp van de Opvoedpoli onvoldoende resultaat geeft. De Opvoedpoli heeft geadviseerd om de vader te betrekken in de hulpverlening.
2.6
Op 8 september 2016 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met klaagster, beklaagde en de teammanager, omdat klaagster niet tevreden was over de tot dan toe verleende hulpverlening van de collega’s van beklaagde. Tijdens dit gesprek is, onder meer, afgesproken dat beklaagde zal bepalen wat de mogelijkheden zijn als de vader geen toestemming voor de hulpverlening aan de kinderen geeft.
2.7
Op 13 september 2016 heeft beklaagde Spoedhulp van [instelling 1] ingeschakeld, omdat de situatie binnen het gezin van klaagster verslechterde. Spoedhulp heeft geadviseerd om een vorm van systeemtherapie in te zetten en contact op te nemen met de vader over de in te zetten hulpverlening.
2.8
Klaagster heeft zich in december 2016 voor hulp tot [instelling 2] hierna te noemen: [instelling 2] gewend, omdat zij niet tevreden was over de hulpverlening van beklaagde. Klaagster heeft bij [instelling 2] een [adviseur] toegewezen gekregen.
2.9
Op 7 februari 2017 heeft een tweede bemiddelingsgesprek plaatsgevonden waarbij klaagster, beklaagde en de teammanager aanwezig zijn geweest. Tijdens dit bemiddelingsgesprek is afgesproken dat beklaagde het gezinsplan binnen zes weken zou actualiseren en verdere hulpverlening in zou zetten.
2.10
Klaagster heeft in februari 2017 aan beklaagde te kennen gegeven dat zij geen toestemming meer geeft voor informatie-uitwisseling tussen beklaagde en de [adviseur] van [instelling 2]
2.11
Ten behoeve van het actualiseren van het gezinsplan heeft beklaagde in maart 2017 contact opgenomen met de [adviseur] van [instelling 2] heeft zij aan klaagster, de vader en de kinderen voorgesteld om een gezamenlijk gesprek te voeren.
2.12
Op 11 april 2017 heeft beklaagde aan klaagster en de vader laten weten dat zij het secretariaat opdracht had gegeven om het geactualiseerde gezinsplan in concept aan hen toe te zenden. Klaagster heeft in reactie hierop beklaagde bericht dat zij en [minderjarige 2] geen toestemming hebben gegeven voor het verzenden van het volledige gezinsplan, met informatie over klaagster en [minderjarige 2], aan de vader. Beklaagde heeft vervolgens het gezinsplan zonder informatie over klaagster en [minderjarige 2] aan de vader toegezonden.
2.13
Beklaagde is tot mei 2017 bij het gezin betrokken geweest.
2.14
Beklaagde is sinds [datum] 2013 als jeugdzorgwerker geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.1.3
Klaagster verwijt beklaagde in de kern dat zij onvoldoende tijd en aandacht heeft besteed aan het gezin van klaagster, geen regie heeft gevoerd en geen empathie heeft getoond.
3.1.4
Hierna zullen de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een worden besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College zal worden gegeven.
3.2 Klachtonderdeel I
3.2.1
Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde de gemaakte afspraken niet nakomt. Allereerst is beklaagde de belofte om te onderzoeken hoe behandeling zonder de toestemming van de vader toch plaats zou kunnen vinden niet nagekomen. Voorts heeft beklaagde niet aan verslaglegging gedaan en is het gezinsplan sinds 2015 niet geactualiseerd, waardoor er sprake is van een ad hoc aanpak. Tijdens het bemiddelingsgesprek op 7 februari 2017 heeft beklaagde aangegeven dat zij binnen zes weken het gezinsplan zou actualiseren, hetgeen ten tijde van het indienen van deze klacht, nog niet is gebeurd.
3.2.2
Beklaagde betwist de stelling van klaagster dat zij niet zou hebben onderzocht of behandeling zonder toestemming van de vader mogelijk zou zijn. Dit is door beklaagde wel degelijk onderzocht. Echter, zij heeft eerst getracht om de vader te overreden om toestemming te geven, nu het voor de kinderen belangrijk is dat zij voelen en weten dat beide ouders achter de inzet van hulpverlening staan. Voor zover klaagster beklaagde verwijt dat zij onvoldoende aan verslaglegging heeft gedaan, heeft beklaagde ter zitting aangevoerd dat [GI] het beleid heeft om geen contactjournaals op te stellen. Ten aanzien van het actualiseren van het gezinsplan merkt beklaagde op dat het actualiseren van het gezinsplan doorgaans niet de werkwijze is. Een gezinsplan wordt alleen aangepast als er iets drastisch wijzigt in de situatie van het gezin of als het patroon niet meer passend lijkt te zijn. Beklaagde heeft in december 2016 besloten om het gezinsplan te actualiseren zodat beklaagde enerzijds kon proberen om de vader te overreden om toestemming te geven en derhalve een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de vraag welke hulpverlening ingezet diende te worden. Anderzijds zou beklaagde slechts met een geactualiseerd gezinsplan een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: RvdK) kunnen indienen als de vader geen toestemming zou geven. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat zij en klaagster van mening verschilden over de inhoud van het te actualiseren gezinsplan. Achteraf gezien had beklaagde om deze reden geen toezegging moeten doen dat zij binnen zes weken het gezinsplan zou hebben geactualiseerd.
3.2.3
Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde de belofte om te onderzoeken hoe behandeling zonder toestemming van de vader plaats zou kunnen vinden niet is nagekomen, overweegt het College als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is het College gebleken dat de hulpverlening binnen het gezin van klaagster, onder meer, moeizaam tot stand kwam doordat de vader, aanvankelijk, heeft geweigerd toestemming te geven voor de hulpverlening. Het College is het echter met beklaagde eens dat het de voorkeur verdient om eerst te proberen hulpverlening in te zetten in overleg met beide ouders, alvorens een verzoek tot onderzoek bij de RvdK in te dienen. Het College stelt vast dat de Opvoedpoli en Spoedhulp eveneens hebben geadviseerd om de vader te betrekken bij de hulpverlening. Het College kan beklaagde dan ook volgen in haar afweging om eerst te trachten om een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de vraag welke hulpverlening ingezet diende te worden.
Voor zover de klacht ziet op het verwijt dat beklaagde niet aan verslaglegging heeft gedaan, is het College van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd waarom beklaagde op dit punt een verwijt kan worden gemaakt.
Ten aanzien van het verwijt dat het gezinsplan verouderd was en, na het bemiddelingsgesprek op 7 februari 2017, niet binnen zes weken is geactualiseerd overweegt het College als volgt. Het College stelt vast dat beklaagde, nadat zij betrokken is geraakt bij het gezin van klaagster, heeft getracht het gezinsplan te actualiseren. Naar het oordeel van het College is een periode van zes weken voor het actualiseren van een gezinsplan relatief kort, gelet op het feit dat beklaagde overeenstemming moest proberen te verkrijgen over de inhoud van het gezinsplan. Het was derhalve beter geweest indien beklaagde een dergelijke toezegging niet had gedaan. Beklaagde heeft dit ter zitting ook erkend en aangegeven dit in de toekomst anders te zullen doen. Nu het er bij de tuchtrechtelijke toetsing niet om gaat of het handelen beter had gekund en beklaagde het gezinsplan wel binnen een redelijke termijn heeft geactualiseerd, is het College van oordeel dat beklaagde niet buiten de kaders van een redelijke beroepsuitoefening is getreden.
Klachtonderdeel I is ongegrond.
3.3 Klachtonderdeel II
3.3.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij traag handelt, hetgeen tot een onveilige situatie leidt.
3.3.2
Beklaagde betwist het standpunt van klaagster dat zij tekort is geschoten door traag te handelen. De klacht van klaagster is onvoldoende specifiek om adequaat verweer te kunnen voeren.
3.3.3
Het College is van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. De stelling van klaagster dat beklaagde traag heeft gehandeld, heeft het College dan ook niet kunnen vaststellen.
Klachtonderdeel II is ongegrond.
3.4 Klachtonderdeel III
3.4.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij geen passende hulp heeft ingezet. Beklaagde heeft het advies van Spoedhulp om systeemtherapie in te schakelen niet opgevolgd. Voorts heeft beklaagde onvoldoende samengewerkt met andere hulpverleners en haar regiefunctie niet opgepakt. Als voorbeeld noemt klaagster het feit dat Spoedhulp andere hulp heeft ingezet dan was afgesproken en beklaagde hier onvoldoende regie op heeft gevoerd. Tot slot heeft beklaagde op respectloze wijze gecommuniceerd met klaagster. Beklaagde heeft zich niet empathisch opgesteld en in december 2016 tegen klaagster gezegd dat zij van het gezin van klaagster af wilde.
3.4.2
Beklaagde voert aan dat klaagster ten onrechte heeft gesteld dat zij niets met het advies van Spoedhulp om systeemtherapie in te zetten heeft gedaan. Beklaagde is van mening dat de meest ideale situatie is als zowel [minderjarige 1] als de vader ook zouden worden betrokken bij de systeemtherapie. Om deze reden heeft beklaagde met klaagster besproken dat zij met de vader in gesprek was, teneinde hem te overtuigen dat hij bij de systeemtherapie zou worden betrokken. Klaagster heeft vervolgens aangegeven dat zij niet langer met beklaagde wil samenwerken, de regie van de hulpverlening door de huisarts is overgenomen en dat beklaagde van haar niet langer mag overleggen met [instelling 2]. Het is hierdoor voor beklaagde niet mogelijk geweest om verdere passende hulp te organiseren. De opstelling van klaagster en het feit dat klaagster op eigen initiatief, en zonder overleg met beklaagde, acties ging ondernemen maakte het voor beklaagde tevens lastig om regie te voeren en zorgde ervoor dat beklaagde steeds moest bijsturen. Voor zover klaagster beklaagde verwijt dat zij onvoldoende heeft samengewerkt met andere hulpverleners, heeft beklaagde aangegeven dat Spoedhulp niet aan alle doelen heeft gewerkt die zijn afgesproken in het startgesprek. Beklaagde heeft tussentijds proberen bij te sturen, doch heeft Spoedhulp zonder overleg met beklaagde dan wel klaagster een Eigen Plan ingezet. Beklaagde is hier naar klaagster toe open over geweest en is in gesprek gegaan met de betreffende medewerker van Spoedhulp. Beklaagde kan het verwijt dat zij op respectloze wijze communiceert op geen enkele wijze plaatsen.
3.4.3
Het College stelt vast dat beklaagde en klaagster een verschillende opvatting hebben gehad over de vraag welke hulpverlening binnen het gezin van klaagster passend was. Beklaagde heeft met de Opvoedpoli, Spoedhulp en [instelling 2] contact gehad over het inzetten van passende hulpverlening. Klaagster heeft zich, gedurende de begeleiding door [GI], daarentegen ook tot andere hulpverleners gewend en beklaagde hier niet te allen tijde over op de hoogte gehouden. Het is het College voorts gebleken dat de vader, tijdens de betrokkenheid van beklaagde, geen toestemming gaf voor de systeemtherapie en dat Spoedhulp niet heeft gehandeld volgens de gemaakte afspraken. Gelet op het vorengaande overweegt het College dat verschillende omstandigheden het voor beklaagde hebben bemoeilijkt om passende hulpverlening in te zetten en het overzicht te houden. Naar het oordeel van het College kan beklaagde dit niet tuchtrechtelijk worden verweten. Integendeel, beklaagde heeft zich voldoende ingespannen om passende hulp in te zetten, samen te werken met andere hulpverleners en de regie te voeren.
Voor zover de klacht ziet op de wijze waarop beklaagde met klaagster heeft gecommuniceerd constateert het College dat klaagster en beklaagde een verschillende beleving hebben van de manier waarop de communicatie is verlopen. Het College kan niet vaststellen of beklaagde op respectloze wijze met klaagster heeft gecommuniceerd, omdat aan het woord van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander. In gevallen als deze is het vaste jurisprudentie dat het verwijt van klaagster niet gegrond kan worden bevonden nu het College niet de feiten kan vaststellen die ten grondslag liggen aan dit verwijt.
Klachtonderdeel III is ongegrond.
3.5 Klachtonderdeel IV
3.5.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij te weinig tijd en aandacht aan haar gezin heeft besteed, hetgeen leidt tot een gebrek aan kennis over het gezin en het nemen van foute beslissingen. Beklaagde is slechts twee keer bij klaagster thuis geweest en heeft nagelaten een individueel gesprek met de kinderen te voeren.
3.5.2
Beklaagde stelt dat zij beduidend meer tijd aan het gezin heeft besteed dan gebruikelijk is, met de bedoeling patronen te doorbreken en de veiligheid van de kinderen te vergroten. Beklaagde heeft zowel bij klaagster thuis als op kantoor verschillende gesprekken met onder meer klaagster gevoerd. Daarnaast heeft beklaagde collegiaal overleg gehad. Nu de kinderen hebben aangegeven dat zij de gesprekken als belastend ervaarden en de zorgen gericht waren op de vraag hoe klaagster en de stiefvader de kinderen benaderden, heeft beklaagde de kinderen willen respecteren in hun wens om geen individuele gesprekken te voeren.
3.5.3
Het College stelt, op basis van de door beklaagde overgelegde bijlagen bij het verweerschrift, vast dat er sprake is geweest van veelvuldig contact tussen beklaagde, klaagster, de vader en andere hulpverleners. Hierbij neemt het College in aanmerking dat klaagster de stellingen van beklaagde ter zitting omtrent het aantal contacten niet heeft weersproken, zodat niet aannemelijk is geworden dat beklaagde te weinig tijd aan het gezin heeft besteed. Voor zover de klacht er op ziet dat beklaagde geen individuele gesprekken met de kinderen heeft gevoerd, oordeelt het College als volgt. Beklaagde heeft het College voldoende inzicht gegeven in haar afwegingen om geen individuele gesprekken met de kinderen te voeren. Nu de kinderen reeds in gesprek waren met andere hulpverleners en zelf hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan individuele gesprekken met beklaagde, kan het College beklaagde volgen in haar weloverwogen besluit om geen individuele gesprekken te voeren met de kinderen.
Klachtonderdeel IV is ongegrond.
3.6 Klachtonderdeel V
3.6.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij heeft voorgesteld om een gezamenlijk gesprek met klaagster, de vader en de kinderen te voeren. Klaagster heeft in een situatie van huiselijk geweld met de vader geleefd. Een gezamenlijk gesprek met de vader en de kinderen zou tot een onveilige situatie leiden en is naar de mening van klaagster een gepasseerd station.
3.6.2
Beklaagde voert aan dat zij niet op de hoogte was van het huiselijk geweld. Echter, het feit dat een ouder, in dit geval de vader, tijdens een gesprek mogelijk agressief zou kunnen reageren, betekent niet dat er nimmer een gezamenlijk gesprek kan worden gevoerd. Beklaagde kan zich voorstellen dat cliënten een angst kunnen hebben om een gezamenlijk gesprek te voeren, maar er kunnen tijdens een gesprek verschillende veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Samen met de cliënt kan worden gezocht naar een manier om een gesprek te voeren, waarbij iedereen zich prettig voelt.
3.6.3
Los van de vraag of beklaagde op de hoogte was van het huiselijk geweld, is het College met beklaagde van oordeel dat dit niet tot de conclusie leidt dat er nooit meer een gezamenlijk gesprek kan plaats vinden. Het College overweegt dat ook na een situatie van huiselijk geweld moet worden geprobeerd om met het gehele gezin een gezamenlijk gesprek te voeren, waarbij, indien nodig, veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen. In de onderhavige zaak is het College niet gebleken dat een gezamenlijk gesprek in zijn geheel niet mogelijk was en meent het College dat beklaagde terecht de mogelijkheden daartoe heeft onderzocht.
Klachtonderdeel V is ongegrond.
3.7 Klachtonderdeel VI
3.7.1
Klaagster verwijt beklaagde dat zij de privacy van klaagster heeft geschonden. Beklaagde heeft, zonder de toestemming van klaagster, contact opgenomen met [instelling 2] met inhoudelijke vragen over het gezin van klaagster. Voorts wilde beklaagde het geactualiseerde gezinsplan, zonder de toestemming van [minderjarige 2] en klaagster, aan de vader toesturen. Uiteindelijk heeft de teamleider van beklaagde kunnen voorkomen dat het geactualiseerde gezinsplan met informatie over klaagster en [minderjarige 2] aan de vader is toegestuurd.
3.7.2
Beklaagde voert aan dat klaagster in eerste instantie aan haar toestemming heeft gegeven om overleg te voeren met [instelling 2]. Nadat klaagster deze toestemming had ingetrokken, heeft beklaagde [instelling 2] slechts verzocht om – ten behoeve van het actualiseren van het gezinsplan – de eerder telefonisch verstrekte informatie schriftelijk te bevestigen. Er is geen aanvullende informatie uitgewisseld. Ten aanzien van het gezinsplan heeft beklaagde aangegeven dat zij aan klaagster en de vader kenbaar heeft gemaakt dat zij het gezinsplan door het secretariaat aan hen op zou laten sturen. Klaagster heeft beklaagde er op gewezen dat zowel zij als [minderjarige 2] geen toestemming hebben gegeven voor het versturen van het gezinsplan aan de vader. Naar aanleiding van het bericht van klaagster heeft beklaagde de informatie van klaagster en [minderjarige 2] uit het gezinsplan gehaald en slechts deze aangepaste versie aan de vader verzonden.
3.7.3
Het College stelt vast dat beklaagde, nadat klaagster haar toestemming had ingetrokken om contact te hebben met [instelling 2], geen nieuwe informatie heeft ingewonnen bij [instelling 2]. Door het verzoek aan [instelling 2] om de informatie die beklaagde reeds mondeling had verkregen te accorderen, is beklaagde niet buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening getreden. Naar het oordeel van het College leidt een dergelijk verzoek niet tot een schending van de privacy van klaagster. Voor zover de klacht erop ziet dat beklaagde opdracht heeft gegeven om het geactualiseerde gezinsplan met informatie over moeder en [minderjarige 2] aan de vader toe te sturen oordeelt het College als volgt. Het College stelt vast dat beklaagde het secretariaat opdracht heeft gegeven om, zonder toestemming hiervoor, het volledige gezinsplan met informatie over klaagster en [minderjarige 2] aan de vader toe te zenden. Hoewel beklaagde in deze niet geheel zorgvuldig heeft gehandeld, is het gezinsplan uiteindelijk zonder voornoemde informatie aan de vader toegezonden. De privacy van klaagster en [minderjarige 2] is derhalve niet geschonden.
Klachtonderdeel VI is ongegrond.
4 De beslissing
Alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 23 maart 2018 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. M. Fiege mevrouw mr. E.M.A.W. van Zanten
voorzitter secretaris