Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
de heer A.R. van Empel, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming [regio], hierna te noemen: de Raad.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst.
Klager wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde [naam], werkzaam bij Zorgbelang [regio].
Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. E. Lam, werkzaam bij Suez Advocaten te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 22 maart 2017, met de bijlagen en de aanvulling hierop van 6 juli 2017;
– het verweerschrift ontvangen op 19 mei 2017, met de aanvulling hierop van 29 augustus 2017.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 september 2017 in aanwezigheid van klager, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder aan de zijde van klager is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest [toehoorder]. Als toehoorder van SKJ is aanwezig geweest mevrouw mr. E.M.A.W. van Zanten.
1.3
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken verstuurd zal worden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klager is vader van de minderjarige kinderen: [kind 1], geboren op [geboortedatum in] 2001, en [kind 2], geboren op [geboortedatum in] 2004, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2
Klager en de moeder van de kinderen zijn sinds 2011 uit elkaar en [in] 2013 is de echtscheiding uitgesproken. Klager en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.3
Ouders zijn in een ouderschapsplan van 15 november 2012 – dat in de echtscheidingsbeschikking is opgenomen – overeengekomen dat klager en de kinderen gedurende een weekend per twee weken alsmede gedurende een deel van de vakanties omgang met elkaar hebben. Het contact tussen klager en de moeder is moeizaam. Vanwege het vastlopen van de omgang heeft klager een kort geding aangespannen. Op 30 juni 2014 heeft de rechtbank aan de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te adviseren over de mogelijkheden om de omgang tussen de vader en de kinderen te herstellen.
2.4
Op 19 augustus 2014 is de Raad gestart met het onderzoek. Op 24 november 2014 heeft de Raad een rapport uitgebracht. De Raad heeft hierin de rechtbank geadviseerd geen omgang tussen klager en de kinderen vast te leggen. De Raad geeft in de rapportage aan dat klager eerst aan het werk dient te gaan met zijn agressieregulatie. Als de kinderen werkelijk ervan overtuigd zijn dat klager te vertrouwen is, kan een begin met de omgang gemaakt worden. Gezien de problematiek zal dit een jaar kunnen duren voordat er weer van contactherstel sprake kan zijn, aldus de Raad.
2.5
Beklaagde is werkzaam als raadsonderzoeker. Hij heeft het raadsonderzoek betreffende de kinderen uitgevoerd. In het kader van dit onderzoek heeft hij op 4 september 2014 een gesprek gehad met klager en vervolgens op dezelfde dag een gesprek met de moeder. Beklaagde heeft op 22 september 2014 contact gehad met de school van de kinderen, op 14 oktober 2014 met GZ-psycholoog, [naam behandelaar klager], en op 17 november 2014 met GZ-psycholoog, [naam behandelaar kinderen]. Voorts heeft beklaagde in het kader van het onderzoek een contact tussen klager en de kinderen georganiseerd om te observeren hoe dit contact loopt.
2.6
Klager heeft een klacht ingediend bij de Raad aangaande het raadsonderzoek. De regiodirecteur van de Raad heeft bij brief van 5 juni 2015 een beslissing gegeven naar aanleiding van de klachten. Klachtonderdeel 4 is deels gegrond verklaard voor wat betreft de observatie van het gesprek tussen klager en de kinderen. Achteraf was het beter geweest als de observatie van het gesprek tussen klager en de kinderen in het bijzijn van een collega had plaatsgehad, zodat het observatieverslag wellicht op sommige punten tevens genuanceerder zou zijn geweest. Voorts is klachtonderdeel 4 gegrond verklaard voor zover het ziet op de vraag of klager een brief van [kind 1] aan de rechtbank zou ontvangen. Het is voor klager lang onduidelijk geweest of hij de brief zou ontvangen en uit het dossier kan niet duidelijk worden opgemaakt wat uiteindelijk de reactie van de Raad is geweest op het verzoek van klager om een afschrift van voornnoemde brief te ontvangen. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.
2.7
Bij brief van 16 juli 2015 heeft klager de klachten voorgelegd aan de (externe) klachtencommissie II van de Raad. Bij brief van 4 november 2015 is een beslissing op de klachten gegeven, inhoudende:
– Klachtonderdelen 1 en 3 ‘te weinig aandacht voor zorgen van klager en onvoldoende onderzoek’ zijn gegrond verklaard;
– Klachtonderdeel 2 ‘niet partijdige houding raadsonderzoeker’ is gegrond verklaard;
– Klachtonderdeel 4 is voor wat betreft sub 5 ‘er is wel gesproken over bepaalde zaken, maar daarover zijn met klager geen afspraken gemaakt’ gegrond verklaard;
– Klachtonderdeel 4 is op de punten 1,3,6 en 8 niet-ontvankelijk verklaard en op de punten 2, 4 en 7 ongegrond verklaard.
2.8
Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2014.
3 De klacht
3.1
Klager verwijst naar de door de klachtencommissies gegrond verklaarde klachten. Hij verwijt beklaagde samengevat en zakelijk weergegeven het volgende:
3.1.1
Beklaagde heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar de zorgen van klager over zijn kinderen door op school niet door te vragen; de leerkracht gaf weliswaar redelijk positieve informatie over [kind 1], maar beklaagde had hier, naar aanleiding van de zorgen van klager, geen genoegen mee moeten nemen en naar de schooldirecteur moeten gaan. Voorts heeft hij onvoldoende oog gehad voor het belang van herstel van de contacten tussen klager en de kinderen, en daardoor klager als vader aan de zijlijn gezet. Ook heeft beklaagde het doel van het onderzoek onvoldoende duidelijk gemaakt aan klager, en heeft hij onvoldoende de impact van de echtscheiding op de kinderen meegenomen in het onderzoek. Zo durfden de kinderen zich niet open te stellen tijdens het begeleid contact, omdat zij via een raam uitzicht hadden op de moeder. Klager verwijt beklaagde dat hij het begeleide contact niet goed genoeg had voorbereid; er had bijvoorbeeld een voorbespreking met klager en de kinderen moeten plaatsvinden met een specialist op het gebied van ouderverstoting.
3.1.2
Beklaagde heeft zich partijdig opgesteld en een eenzijdig rapport geschreven, gebaseerd op de subjectieve mening van de moeder.
Toelichting:
Klager geeft aan dat hij in het kader van het onderzoek aan beklaagde heeft laten weten dat hij op eigen initiatief driemaal met een psycholoog heeft gesproken, omdat hij meer rust wilde ervaren. Beklaagde heeft een en ander echter ten onrechte benoemd als agressieproblematiek. Ook wordt de oorzaak van de angst en de weerstand van de kinderen gelegd bij klager, terwijl deze ook goed kan liggen bij de moeder, die een en ander aanwakkert.
Bovendien mocht klager van beklaagde niet over het verleden praten, maar het alleen over de toekomst hebben, terwijl de moeder op haar beurt wel uitgebreid op het verleden is ingegaan. Klager voelt zich aldus door beklaagde op het verkeerde been gezet.
3.1.3
Beklaagde heeft ten onrechte een vertrouwelijke brief van de zoon aan klager overhandigd.
Toelichting:
Klager geeft aan dat het gaat om de eerste brief van [kind 1] gericht aan de rechtbank. Klager heeft pas nadat hij er zevenmaal om gevraagd had de brief van beklaagde gekregen. Klager heeft achteraf echter begrepen van een rechter dat hij deze brief niet had mogen krijgen, omdat dit in strijd is met de privacyregels. Klager heeft hierdoor zijn vertrouwen in beklaagde verloren voor wat betreft diens omgang met de privacyregels.
4 Het verweer
4.1
Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
Algemeen
Beklaagde geeft aan dat de uitspraken van de klachtencommissies intern met hem zijn besproken, en dat hij de leerpunten meeneemt in zijn huidige werk, zoals het zonodig doorvragen bij informanten.
4.1.1
Het is juist dat klager kenbaar heeft gemaakt dat hij een ondertoezichtstelling aangewezen achtte. De zorgen, die klager uitte, hadden echter met name betrekking op het gegeven dat er geen omgang was. Beklaagde heeft – zoals te doen gebruikelijk: telefonisch – contact gehad met de school op 22 september 2017. Beklaagde heeft derhalve – anders dan waarvan de (externe) klachtencommissie II lijkt uit te gaan – contact met school gehad nadat hij klager had gesproken. Beklaagde geeft aan dat hij in het rapport wellicht meer had kunnen laten zien hoe de informatie van school is meegewogen. Beklaagde erkent dat hij nog nadere informatie van [de GI] had kunnen inwinnen. Beklaagde vindt echter nog steeds dat er onvoldoende gronden waren voor een ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van de omgang heeft beklaagde in het onderzoek geïnventariseerd wat de visie van de betrokkenen is, welke problemen er zijn en in hoeverre er zorgen over de kinderen zijn. Klager zag, anders dan de moeder, nog mogelijkheden voor het weer op gang brengen van de omgang. Ook de dochter leek in het gesprek met beklaagde ruimte te geven voor contact met klager. Beklaagde heeft daarom in een ultieme poging de vastgelopen omgangsregeling in beweging te krijgen een contact tussen klager en de kinderen georganiseerd. Het contact verliep niet gemakkelijk. Hoewel niet onbegrijpelijk gezien de lange periode van het uitblijven van contact, vergemakkelijkte klager dit contact niet doordat hij de kinderen liet weten dat hij recht op omgang heeft. In reactie op de reactie van de kinderen dat zij dit niet wilden, zei hij dat de kinderen niet meer zijn kinderen zijn als er geen omgang meer is. Klager heeft met laatstgenoemde uitspraak laten zien vast te willen houden aan omgang met zijn kinderen zonder daarbij ruimte te willen geven in wat de kinderen hierin willen. Beklaagde zag vanuit de kinderen gezien geen mogelijkheden om op dat moment een omgangsregeling vast te stellen. De kinderen ervoeren het contact met klager als onveilig. Beklaagde heeft in het belang van de kinderen gehandeld, maar heeft de wensen en zorgen van klager hierin zeker gehoord en heeft om die reden ook een begeleid contact georganiseerd. Beklaagde kan nog steeds achter zijn advies staan; dat er klachten gegrond zijn verklaard, maakt niet direct dat de conclusie van het rapport niet juist zou zijn. Van belang is dat uiteindelijk twee personen verantwoordelijk zijn voor een goede invulling van het ouderlijk gezag en het goed vormgeven van contact van kinderen met beide ouders, te weten ouders zelf. Op het moment dat de Raad om advies werd gevraagd, was er bovendien al geen omgang en was er tussen de ouders onderling al veel gebeurd. Klager geeft er in zijn klachten geen blijk van zijn eigen aandeel hierin te kunnen zien.
Door de Raad c.q. beklaagde is aan klager herhaaldelijk uitleg gegeven over de insteek van het onderzoek en de karakterverschillen tussen een omgangsonderzoek en een beschermingsonderzoek.
Beklaagde heeft in het raadsonderzoek naar zijn mening meer inspanningen verricht dan gebruikelijk is om te trachten de impasse waarin alle betrokkenen zaten te doorbreken door een contactmoment tussen klager en de kinderen tot stand te brengen.
4.1.2
Beklaagde betreurt het dat zijn rapportage de schijn van partijdigheid opwekt. Dit is niet zijn bedoeling geweest. In zijn visie heeft beklaagde aan klager net zoveel ruimte gegeven om zijn verhaal te doen als aan de moeder. Voorts heeft hij het onderzoek onbevooroordeeld uitgevoerd. Beklaagde heeft er heel bewust voor gekozen om eerst met klager te spreken en daarna pas met de moeder, teneinde te voorkomen dat klager de indruk zou kunnen krijgen dat beklaagde beïnvloed zou zijn door de visie van de moeder. Gezien de uitkomst kan beklaagde zich voorstellen dat dit door klager als partijdig voor de moeder wordt uitgelegd. Beklaagde meent echter dat hij oprecht neutraal heeft willen blijven en dat het belang van de kinderen leidend is geweest in het onderzoek en de rapportage.
De opmerking over niet in negatieve zin over de moeder uitlaten, maar richten op de toekomst is door beklaagde bedoeld in de zin van “probeer niet te blijven hangen in het verleden maar je op de toekomst te richten”. Het is niet zo dat beklaagde hiermee heeft gezegd, althans hiermee bedoelde te zeggen, dat klager zich niet negatief over de moeder mocht uitlaten en dat hij aan moeder wel alle ruimte zou hebben gegeven om zich negatief over klager uit te laten. Ook heeft hij klager wel degelijk ruimte gegeven om ook over het verleden te spreken. Op klager c.q. in de weergave hiervan in het raadsrapport is dit echter kennelijk anders over gekomen en beklaagde biedt hiervoor zijn excuses aan. Beklaagde trekt hieruit de les dat hij er alert op moet blijven dat gesprekken met ouders neutraal worden weergegeven.
Klager stelde zich star op met betrekking tot de omgang met zijn kinderen en de weergave hiervan is terug te vinden in het rapport. Het is zeker niet de bedoeling geweest om een eenzijdig beeld te schetsen. Ook over de moeder staan zorgen genoemd, zoals dat de moeder geen ruimte biedt voor omgang met klager en zij de kinderen daarin, wellicht ongemerkt, beïnvloedt, en niet uitstraalt dat er omgang moet zijn.
Beklaagde merkte tijdens het raadsonderzoek dat klager vast lijkt te zitten in zijn verdriet en boosheid over de situatie en in de visie van beklaagde werkt dit belemmerend in het contact met zijn kinderen. Om die reden heeft beklaagde klager geadviseerd hiervoor hulp te zoeken.
De klacht van klager en de uitspraak van de klachtencommissie hebben beklaagde er weer extra alert op gemaakt dat iedere schijn van partijdigheid in de rapportage voorkomen dient te worden. Om alle schijn van partijdigheid te voorkomen ware het beter geweest als er bij het begeleid bezoek een tweede professional aanwezig was geweest.
4.1.3
In een raadsonderzoek staat transparantie naar alle betrokkenen voorop en worden stukken met alle betrokkenen gedeeld. Daarom heeft beklaagde de brief van de zoon aan klager overhandigd. Hierbij is ook meegewogen dat er in de brief zaken stonden die klager aangingen en ten aanzien waarvan beklaagde het zinvol achtte dat klager hier kennis van kon nemen. Beklaagde heeft eerst intern juridisch advies gevraagd alvorens de brief aan klager te overhandigen; om die reden heeft het enige tijd geduurd voordat klager de brief kreeg.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
5.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
5.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
5.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
5.2
Het College oordeelt als volgt:
I
In het eerste klachtonderdeel klaagt klager erover dat beklaagde onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en hierbij onvoldoende oog heeft gehad voor het belang van herstel van de contacten tussen klager en de kinderen.
Het College constateert dat in het raadsrapport is vermeld dat de informant van de school van [kind 1], begeleidster van het expertisepunt, – kort gezegd – heeft aangegeven dat [kind 1] goede cijfers haalt en er qua gedrag enorm op vooruit is gegaan. School is heel tevreden over hem, terwijl dat vorig jaar echt anders was.
Het College is van oordeel dat, zeker nu het in deze gaat om een onderzoek naar de mogelijkheden voor omgang, beklaagde als raadsonderzoeker mocht afgaan op de informatie van deze begeleidster van [de] school [van kind 1]. De omstandigheid dat klager, zonder daarbij te doelen op concrete zaken, aan beklaagde heeft verklaard dat hij iets anders had vernomen van school over het welzijn van [kind 1], maakt nog niet dat beklaagde de directeur van de school had moeten benaderen om nadere informatie in te winnen, zoals klager stelt.
Het College is daarnaast van oordeel dat noch uit het dossier noch ter zitting is gebleken dat beklaagde onvoldoende oog heeft gehad voor het herstel van het contact tussen klager en de kinderen. Het College is veeleer van oordeel dat beklaagde zich heeft ingespannen voor het herstel van genoemd contact door een begeleid contact tussen klager en de kinderen te organiseren, waarmee beklaagde juist heeft getracht te voorkomen dat klager aan de zijlijn bleef staan.
Het College acht door klager evenmin aannemelijk gemaakt dat beklaagde onvoldoende aan klager duidelijk heeft gemaakt wat het doel van het raadsonderzoek zou zijn, nu het – blijkens hetgeen ook klager ter zitting heeft verklaard – zonneklaar was wat de opdracht van de rechtbank aan de Raad was. De verduidelijking van klager hierop ter zitting dat het hem dan niet duidelijk was wat het onderzoek inhield, omdat hij er als vader vanuit ging dat naar het belang van de kinderen zou worden gekeken, terwijl achteraf blijkt dat dit niet is gebeurd, overtuigt het College evenmin. Het College acht het niet aannemelijk dat beklaagde de belangen van de kinderen en de impact van de echtscheiding op hen niet goed in ogenschouw heeft genomen, integendeel.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
II
In het tweede klachtonderdeel klaagt klager erover dat beklaagde zich partijdig heeft opgesteld en een eenzijdig rapport heeft geschreven.
Het College is van oordeel dat beklaagde de rapportage heeft gemaakt zoals van een redelijk bekwame raadsonderzoeker verwacht mag worden. Het College kan, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, in het onderzoek en de rapportage geen disbalans ontdekken, zoals door klager is betoogd. Wel ziet het College dat beklaagde klagers kracht heeft willen versterken door hem in het gesprek mee te geven het verleden van zich af te werpen en zich op de toekomst te richten. Daarnaast is van belang dat klager desgevraagd ter gelegenheid van de zitting van de rechtbank, waarop het rapport van de Raad werd besproken, de mogelijkheid heeft gehad om zijn mening te geven over het rapport. Ook is hij voordien door de Raad in de gelegenheid gesteld op het conceptrapport te reageren, waarna zijn reactie op het conceptrapport aan het rapport is toegevoegd.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
III
In het derde klachtonderdeel verwijt klager beklaagde dat hij een vertrouwelijke brief van [kind 1] aan klager heeft overhandigd.
Vast is komen te staan dat de brief waarover klager klaagt, een brief is die door [kind 1] is geschreven aan de rechtbank, welke deel uitmaakte van het dossier dat de Raad kreeg van de rechtbank ten behoeve van het te verrichten onderzoek. Voorts is gebleken dat de Raad in het algemeen vanuit het oogpunt van transparantie beide ouders met gezag desgevraagd inzage in c.q. afschrift geeft van dossierstukken. In de onderhavige zaak heeft klager de betreffende brief van [kind 1] ontvangen nadat hij er bij beklaagde – naar eigen zeggen zeven maal – om had gevraagd. Beklaagde heeft aangegeven dat de vertraging in de verstrekking van de brief aan klager erin gelegen is dat hij zekerheidshalve advies had gevraagd bij de juridisch deskundige of verstrekking in overeenstemming is met de privacyregels. Het College meent dat beklaagde aldus zorgvuldig heeft gehandeld en dat een en ander hem niet tuchtrechtelijk verweten kan worden. Dat een rechter achteraf tegen klager zou hebben gezegd dat deze brief uit privacyoverwegingen niet aan klager verstrekt had mogen worden, maakt dit niet anders.
5.3
Ten overvloede overweegt het College dat het kennis draagt van de klachtbeslissing van de regiodirecteur van 5 juni 2015 en de uitspraak van de (externe) klachtencommissie II van de Raad van 4 november 2015. Het College dient zich op zijn beurt vanuit zijn hoedanigheid als tuchtcollege uit te laten over het professionele handelen van beklaagde als jeugdprofessional en de eventuele tuchtrechtelijke verwijtbaarheid hiervan. Het College is gelet op het voorgaande tot de conclusie gekomen dat beklaagde niet is getreden buiten de kaders van hetgeen van een redelijke bekwame jeugdprofessional verwacht mag worden. Integendeel, het is het College gebleken dat beklaagde gedurende het gehele onderzoek de belangen van de kinderen goed voor ogen heeft gehouden.
6 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 23 november 2017 aan partijen toegezonden.
de heer mr. A.R.O. Mooy mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst
voorzitter secretaris