College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.167T

Beklaagde was in casu slechts op de achtergrond aanwezig en zou op de hoogte worden gehouden door de ouders en AITF van de voortgang van de therapie. Beklaagde heeft vernomen dat er een bijzondere curator benoemd zou worden en het College oordeelt dat hij er terecht vanuit is gegaan dat dit op vrijwillige basis zou zijn afgesproken met beide ouders. Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. 

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot;
mevrouw M. Bijnoe, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdbeschermer/gezinsvoogd bij [GI1], hierna te noemen: [GI1].

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door mevrouw mr. [gemachtigde], werkzaam bij Suez Advocaten te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift van 19 december 2016, met bijlagen;

– het verweerschrift van 17 maart 2017, met bijlagen;

– de door de klaagster tijdens de mondelinge behandeling overlegde aantekeningen.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en zijn gemachtigde zoals voornoemd.

1.3 Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 Klaagster is moeder van het minderjarige kind: [zoon], geboren op [geboortedatum] 2011.

2.2 Klaagster en haar ex-partner, de vader van [zoon], zijn gescheiden. Bij beschikking van 2 oktober 2013 is klaagster samen met vader met het ouderlijk gezag belast en is een verdeling van de zorgtaken vastgesteld, waarbij [zoon] eens per twee weken van zaterdagochtend 10.00 uur tot maandagochtend bij vader verblijft.

2.3 In november 2013 is [zoon] door ouders aangemeld voor speltherapie, omdat klaagster zich zorgen maakte over bepaald gedrag van [zoon].

2.4 Na een omgangsweekend eind januari 2014 is klaagster ervan overtuigd geraakt dat [zoon] in het huis van zijn vader seksueel misbruikt zou worden. Door klaagster is hiervan aangifte gedaan bij de politie. De politie heeft laten weten dat zij naar aanleiding van de informatie van klaagster niet het vermoeden had dat [zoon] seksueel misbruikt zou worden. Een strafrechtelijk onderzoek heeft derhalve niet plaatsgevonden.

2.5 [GI1] heeft op 30 september 2014 een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gedaan, vanwege de moeizame relatie tussen klaagster en vader, de vermoedens van klaagster van grensoverschrijdend gedrag door vader jegens [zoon] en omdat het niet lukte om hierin met behulp van hulpverlening verandering te brengen.

2.6 In het rapport van 11 december 2014 heeft de Raad geconcludeerd dat de gronden voor een Ondertoezichtstelling (hierna: OTS) aanwezig zijn. De Raad maakt zich zorgen over het ontbreken van vertrouwen tussen ouders onderling en de uitwerking die dat heeft op de manier waarop zij met elkaar communiceren. Ten aanzien van de zorgen over seksueel misbruik heeft de Raad geschreven dat uit observaties van een speltherapeute en de gastouders alsook uit een lichamelijk onderzoek bij [zoon] door een kinderarts geen aanwijzingen zijn gevonden voor seksueel misbruik. De Raad achtte de inzet van een gezinsvoogd noodzakelijk.

2.7 Bij beschikking van 22 december 2014 is [zoon] onder toezicht gesteld van [GI1] voor de duur van een half jaar en is beklaagde als jeugdbeschermer toegewezen. Klaagster en vader zijn kort na aanvang van de OTS gestart met intensieve therapie bij [instelling …], gericht op het toewerken naar een stabiele situatie voor [zoon].

2.8 Op verzoek van [GI1] is de OTS voor de duur van een half jaar verlengd, te weten tot 22 december 2015, omdat het traject bij [instelling …] nog niet was afgerond.

2.9 Het traject bij [instelling …] is in september 2015 geëindigd. Op 29 september 2015 heeft klaagster beklaagde geïnformeerd over hetgeen met [instelling …] is afgesproken, te weten dat [naam] zou worden aangesteld als bijzonder curator.

2.10 Op 5 november 2015 is het besluit tot het niet verlengen van de OTS voorgelegd aan de Raad. Bij brief van 9 november 2015 heeft de Raad bericht zich niet tegen het beëindigen van de OTS te verzetten.

2.11 Op 11 december 2015 heeft er gesprek plaatsgevonden bij [instelling …] met ouders en beklaagde. Het gesprek ging grotendeels over verwijten van klaagster aan het adres van vader. Tijdens dit gesprek is de vraag gesteld of de OTS nog voor een korte periode zou kunnen worden verlengd om alsnog de benoeming van een bijzonder curator te regelen. Dit is niet gebeurd.

2.12 De OTS is op 21 december 2015 geëindigd.

2.13 De advocaat van klaagster, mevrouw mr. Stassen, heeft op 22 december 2015 telefonisch contact met beklaagde gezocht met de mededeling dat zij zich op het standpunt stelde dat de OTS zou moeten worden verlengd. Nog diezelfde dag heeft de advocaat hierover ook een e-mail aan beklaagde gestuurd, waarop beklaagde op 24 december 2014 een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.14 Door vader is op 9 maart 2016 een spoedverzoek bij de rechtbank ingediend voor wijziging van het hoofdverblijf van [zoon]. Klaagster heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en eveneens verzoeken ingediend.

2.15 Op 11 maart 2016 is door [instelling …] een melding gedaan bij [GI2]. Aanleiding was een filmpje van [zoon], gemaakt door moeder. Klaagster had op dat moment de omgang tussen [zoon] en vader stopgezet.

2.16 De verzoeken van vader en klaagster zijn op 23 maart 2016 ter zitting behandeld. De Raad heeft ter zitting om een voorlopige (nieuwe) OTS van [zoon] verzocht, omdat het de Raad op de zitting duidelijk werd dat ouders het nooit met elkaar eens zijn en elkaar over en weer beschuldigen van de jarenlange impasse. De Raad acht dit een zorgelijke ontwikkeling voor [zoon]. Ter zitting is de voorlopige OTS van [zoon] uitgesproken en is aan [GI1] de opdracht gegeven om het contact tussen vader en [zoon] weer op gang brengen. Een collega van beklaagde is door [GI1] als nieuwe jeugdbeschermer aangewezen om de maatregel uit te voeren. Tegen hem is eveneens een klacht door klaagster ingediend [zaaknummer].

2.17 Bij beschikking van 13 juni 2016 is een spoedmachtiging afgegeven door de kinderrechter voor het verblijf van [zoon] bij vader en is [zoon] ook naar vader overgeplaatst. De hoofdverblijfplaats is bij beschikking van 6 juli 2016 bij vader bepaald.

2.18 Bij beschikking van 22 juni 2016 is [zoon] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van [GI1].

2.19 Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2013.

3 De klacht

3.1 Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijt klaagster beklaagde het volgende:

3.1.1 Beklaagde is nalatig.

3.1.2 Beklaagde heeft geen verantwoordelijkheid voor [zoon] genomen. Het ging niet goed met (het gedrag van) [zoon] en hoewel beklaagde daarvan op de hoogte was, liet hij de OTS toch aflopen.

3.1.3 Hoewel de hulpverlening en de advocaat aandrongen op verlenging van de OTS, heeft beklaagde dit niet uitgevoerd.

3.1.4 Beklaagde heeft geweigerd om GZ-psychologe mevrouw [naam] (onderdeel van het team van [instelling …]) aan te stellen als bijzonder curator, terwijl dit wel de opschortende voorwaarde was voor het opheffen van de OTS.

3.1.5 Beklaagde heeft onvolledige rapportages ingestuurd naar de Raad, waardoor een gekleurd beeld is ontstaan over klaagster.

3.1.6 Beklaagde is partijdig.

3.1.7 Beklaagde heeft geweigerd om te communiceren met de advocaat van klaagster en heeft haar pas teruggebeld toen de OTS al was afgelopen.

3.1.8 Beklaagde heeft niet met de nieuwe gezinsvoogd gecommuniceerd dat de regie van de hulpverlening bij [instelling …] lag en dat daar vaste afspraken over zijn gemaakt met [GI1].

3.2 Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

4 Het verweer

4.1 In de beschrijving van de klacht leest beklaagde met name een grote zorg van klaagster over het gedrag en de uitlatingen van [zoon] en dat de zorgmelding – beklaagde neemt aan dat klaagster hierbij doelt op de zorgmelding van [instelling …] bij [GI2] – niet is onderzocht. De zorgmelding is gedaan in de periode nadat de eerste OTS was geëindigd en beklaagde was op dat moment formeel niet meer betrokken bij [zoon]. Voor zover klaagster klachten heeft over deze periode, dient geconcludeerd te worden dat beklaagde hierin niets verweten kan worden en dat deze klachten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.2 Beklaagde voert voorts het volgende aan:

4.1.1, 4.1.2, 4.1.3, 4.1.4 (het laten aflopen van de ondertoezichtstelling)
Beklaagde geeft een gezamenlijke reactie op de klachtonderdelen I t/m IV, omdat deze allen betrekking hebben op het niet verder verlengen van de OTS. De kern van de problematiek en de grond voor de OTS en overplaatsing van [zoon] naar vader is een moeizame communicatie tussen ouders en de aanhoudende en toenemende zorgen van klaagster over het gedrag van [zoon], de opvoedingssituatie bij vader en het vermeende seksuele misbruik van [zoon] in de thuissituatie bij vader. Vader, de school van [zoon] en betrokken hulpverleners herkennen de zorgen over het gedrag van [zoon] niet. Tevens worden er in (lichamelijke) onderzoeken en in observaties van [zoon] tijdens het contact met vader geen signalen gezien die kunnen duiden op misbruik. Klaagster laat zich echter niet geruststellen in haar zorgen en heeft geen vertrouwen in de bevindingen van diverse deskundigen en hulpverleners. De beschuldigingen van klaagster richting vader nemen steeds ernstiger vormen aan en betreffen thans kindermishandeling in de vorm van emotioneel, fysiek en sociaal misbruik. Om [zoon] hiertegen te beschermen is na een langdurig traject van hulpverlening, door de Raad, [GI1] en de rechtbank beslist dat het in het belang van[zoon] is dat hij bij vader gaat wonen. Beklaagde begrijpt dat dit voor klaagster zeer ingrijpend en verdrietig is en betreurt het voor klaagster dat het haar niet is gelukt om zich te laten geruststellen in haar zorgen en vertrouwen te hebben in de betrokken professionals.

Op het moment van het Raadsrapport en het uitspreken van de OTS van [zoon] hadden klaagster en vader aan de Raad te kennen gegeven dat zij bereid waren een mediation traject te volgen om het ouderschap gezamenlijk vorm te geven, reden waarom de Raad van mening was dat een OTS voor de duur van half jaar voldoende was om ouders met intensieve ondersteuning op de juiste weg te helpen. Kort nadat de OTS was uitgesproken zijn ouders gestart met een intensief traject bij [instelling …]. Hierbij is afgesproken dat [instelling …] beklaagde in grote lijnen op de hoogte zou houden van de ontwikkelingen en dat ouders informatie aan beklaagde door zouden geven. Beklaagde was hierdoor gedurende het traject, anders dan in de meeste andere zaken, meer op de achtergrond aanwezig. Beklaagde maakt uit het klaagschrift op dat de klachten van klaagster geen betrekking hebben op deze periode en voornoemde afspraak.

De OTS is met een half jaar verlengd omdat het traject bij [instelling …] nog niet was afgerond. In september 2015 was dat wel het geval en werd tussen [instelling …] en ouders afgesproken dat mevrouw [naam] als bijzonder curator zou worden benoemd als de OTS was geëindigd. Beklaagde is door klaagster over deze afspraak tussen [instelling …] en ouders geïnformeerd. Beklaagde is er hierbij vanuit gegaan dat ouders samen met [instelling …] zelf de te nemen stappen zouden zetten voor het laten benoemen van een bijzonder curator en heeft geen verzoek gekregen dit namens ouders te verzorgen. [GI1] heeft vervolgens het besluit genomen dat de OTS niet verder verlengd hoefde te worden, waarna de Raad is verzocht om dit besluit te toetsen.

Beklaagde/[GI1] heeft in het gesprek van 11 december 2015 vernomen dat er nog geen bijzonder curator was benoemd en door [instelling …] werd het voorstel gedaan om de OTS te laten verlengen totdat de bijzonder curator was benoemd. Op dat moment was de Raad echter al akkoord met het niet verder verlengen van de OTS en was de termijn waarbinnen de rechtbank om een verlenging kon worden verzocht verstreken. Voor [GI1] was er op dat moment ook geen grond en aanleiding om via de Raad met spoed een nieuwe OTS aan de rechtbank te verzoeken. Weliswaar waren er aan de kant van klaagster nog steeds zorgen over het gedrag van [zoon] en de situatie bij vader, maar die waren naar inschatting van [GI1] niet van dien aard dat een verdere verlenging van de OTS was aangewezen. Een groot deel van het gesprek ging over de verwijten van klaagster richting vader (over luizeneitjes en wormpjes die ze bij [zoon] had aangetroffen). Beklaagde heeft nog wel overleg gehad met de juridische afdeling en met de Raad – die er bij de toetsing vanuit ging dat een bijzonder curator zou worden benoemd – en besloten is om [instelling …] te vragen nog betrokken te blijven, hetgeen ook is gebeurd.

Terugkijkende heeft beklaagde er de les uitgetrokken dat hij er meer boven op moet zitten als een dergelijke afspraak zoals door [instelling …] met ouders is gemaakt over het laten benoemen van een bijzonder curator, door expliciet afspraken te maken over wie het verzoek om een bijzonder curator indient en te checken wat de stand van zaken is. Omdat hij tijdens de OTS meer een rol op de achtergrond had en niet bij de gemaakte afspraken betrokken is geweest, had hij aangenomen dat [instelling …] dit samen met ouders zou regelen. Hij had ook geen verzoek of signaal gekregen dat er van [GI1] werd verwacht dit in gang te zetten. Hoewel iedereen het eens was om de OTS niet verder te verlengen, kan beklaagde zich voorstellen dat klaagster, zeker gezien haar aanhoudende en toenemende zorgen over [zoon], teleurgesteld is over het aflopen van de OTS terwijl er nog geen bijzonder curator was benoemd en dat ook zorgelijk vond. Beklaagde betreurt dan ook hoe het één en ander is gelopen. Dat neemt niet weg dat hij op het moment van het aflopen van de OTS, niet het gevoel had dat de veiligheid van [zoon] onvoldoende geborgd was met het voortduren van de inzet van [instelling …]. Indien hij dat gevoel wel had gehad, had hij zeker ingezet op het alsnog laten verlengen of opnieuw uitspreken van de OTS. Op het moment van het aflopen van de OTS was ook nog niet te voorzien dat [instelling …] een paar weken later zou besluiten een melding bij [GI2] te doen en te stoppen met de begeleiding van het gezin, noch dat vader een spoedverzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats zou indienen omdat klaagster de omgang tussen hem en [zoon] had stopgezet en een filmpje had gemaakt waarin [zoon] zorgelijke uitspraken en gedrag liet zien. Pas gedurende de tweede OTS en onderzoek van de Raad naar de hoofdverblijfplaats en het gezag is voor [GI1], de Raad en de rechtbank steeds meer duidelijk geworden dat er een patroon is waar te nemen waarbij de beschuldigingen van klaagster richting vader steeds ernstigere vormen aannemen en dat zij in een stressvolle situatie doorschiet in het volgen van haar eigen weg en hierbij geen oog heeft voor de belangen van anderen, waaronder die van [zoon].

Van de situatie dat beklaagde zou hebben geweigerd om mevrouw [naam] als bijzonder curator aan te stellen, is geen enkele sprake geweest.

Ten aanzien van het onderzoek van de zorgmelding, merkt beklaagde nog het volgende op. Door de Raad is in het Raadsrapport vermeld dat ten aanzien van de zorgen van klaagster over seksueel misbruik uit observaties van een speltherapeute en gastouders en een lichamelijk onderzoek bij [zoon] door een kinderarts geen aanwijzingen zijn gevonden voor seksueel misbruik. Deze onderzoeken kunnen echter ook niet met zekerheid uitsluiten dat er niets is gebeurd, wat maakt dat klaagster haar vermoedens blijft houden. De Raad concludeert dat geen enkel onderzoek dit echter volledig zal kunnen uitsluiten en dat wat er nu is uitgezocht het maximaal haalbare lijkt. Verder is door de kinderrechter in de beschikking van 22 juni 2016, waarbij opnieuw een OTS is uitgesproken, overwogen dat verschillende professionele hulpverleners over een geruime periode geen zorgelijke signalen over mogelijk seksueel misbruik of tekortschietende opvoeding en verzorging van [zoon] bij vader hebben waargenomen en dat klaagster dat op een gegeven moment moet aanvaarden. Door beklaagde is aan klaagster te kennen gegeven dat, als zij meent dat er (nieuw) misbruik heeft plaatsgevonden, ze hiervan aangifte bij de politie moet doen dan wel naar de huisarts moet gaan. Klaagster lijkt echter, ondanks de vele onderzoeken en observaties, niet gerustgesteld te kunnen worden in haar zorgen over [zoon]. Nog los van het gegeven dat vader niet akkoord wilde gaan met nog meer onderzoek van [zoon], zijn onderzoeken ook belastend voor een kind en [GI1]/beklaagde heeft om die reden ook niet zelf ingezet op een onderzoek van [zoon]. Beklaagde heeft de indruk dat een onderzoek klaagster alleen maar kan geruststellen als zij in haar zorgen wordt bevestigd en dat een andere uitkomst het wantrouwen richting professionals verder vergroot.

4.1.5 (onvolledige rapportages aan de Raad toegestuurd)
Het is juist dat beklaagde niet het volledige verslag van [instelling …] aan de Raad heeft toegestuurd. Hij heeft ervoor gekozen om hiervan een samenvatting te maken. Binnen [GI1] is het gebruikelijk om, bij een verzoek aan de Raad om toetsing van een besluit tot niet verlenging van de OTS, een eigen verslag toe te sturen. Soms worden er bijlagen meegestuurd, maar beklaagde heeft er in dit geval voor gekozen om alleen het eigen verslag toe te sturen. Beklaagde heeft zijn inziens de belangrijkste punten overgenomen vanuit het verslag. De andere punten in het verslag waren reeds bekend bij de Raad en waren dus niet direct relevant voor de toetsing qua inhoud.

Op 9 november 2015 heeft beklaagde ouders geïnformeerd dat hij het verzoek om toetsing had verzonden middels een samenvatting uit het rapport van [instelling …]. Op 10 november 2015 heeft vader verzocht om de inhoud van de toetsing en beklaagde heeft dit nog dezelfde dag naar beide ouders verstuurd. Op 12 november 2015 ontving beklaagde een e-mail van klaagster waarin zij te kennen geeft dat het verslag duidelijkheid geeft maar dat zij wel betreurt dat de reden van haar wantrouwen en verbolgenheid over dat er vorig jaar niet professioneel is gekeken en dat er procedurefouten zijn gemaakt, niet is overgenomen in het verslag (informatie die naar beklaagde aanneemt betrekking heeft op het onderzoek door de Raad en welke informatie al bekend was bij de Raad) en vraagt zij of beklaagde het hele verslag heeft meegestuurd. Beklaagde heeft klaagster laten weten dat dit niet het geval is. Beklaagde heeft hierop, voor zover hij nog kan achterhalen, verder geen reactie gehad van klaagster. Wel heeft zij half december 2015 zelf het volledige verslag van [instelling …] aan de Raad toegestuurd, nu klaagster alsnog de OTS verlengd wilde hebben, omdat zij weer toenemende zorgen had en er nog geen bijzonder curator was benoemd. Zij wilde daarom graag dat de Raad nogmaals de toetsing zou doen op basis van de informatie dat er nog geen bijzonder curator was benoemd.

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat de samenvatting geen gekleurd beeld weergeeft, maar vooral een weergave is van de standpunten van en onderlinge communicatie tussen ouders. Voor zover klaagster hierin leest dat er een gekleurd beeld van haar is weergegeven, betreurt beklaagde dit. Dit is zeker niet zijn bedoeling geweest. Opmerking hierbij behoeft dat de Raad ook zelf al onderzoek had gedaan en daarom ook zelf al over meer informatie over de situatie beschikte.

4.1.6 (partijdigheid)
Beklaagde stelt zich op het standpunt dat door klaagster niet dan wel onvoldoende is onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat beklaagde zich partijdig zou hebben opgesteld. Mogelijk dat beklaagde uitspraken heeft gedaan over klaagster en/of vader waar klaagster het niet mee eens is, maar dat maakt nog niet dat daarmee gesteld kan worden dat sprake was van partijdigheid. Beklaagde herkent in ieder geval niet dat hij zich hieraan schuldig zou hebben gemaakt. Als hij zich al partijdig heeft opgesteld, dan is dat partijdigheid ten opzichte van [zoon].

Beklaagde betwist dat hij zich in een telefoongesprek met de advocaat van klaagster vooringenomen en negatief zou hebben uitgelaten. Beklaagde heeft het gesprek overigens zelf als zeer onaangenaam ervaren vanwege de toon van de advocaat en de vele verwijten die hem werden gemaakt.

4.1.7 (communicatie weigeren met advocaat en pas na afloop OTS terugbellen)
Beklaagde betwist dat hij heeft geweigerd om contact te zoeken met de advocaat van klaagster. De advocaat heeft, voor zover beklaagde bekend is, voor het eerst op 22 december 2015 laat in de middag contact met hem gezocht. De advocaat heeft beklaagde diezelfde dag een e-mail gestuurd, op welk bericht beklaagde op 24 december 2015 een reactie heeft gegeven.

Ten aanzien van de e-mail van de advocaat van klaagster van 8 juni 2016 wil beklaagde opmerken dat hij het verwijt dat hem daarin wordt gemaakt, inhoudende dat hij geen zin had om te praten, niet herkent. Net als de advocaat, heeft ook beklaagde het gesprek niet als plezierig ervaren. Voor beklaagde was de reden hiervan de onaangename manier waarop de advocaat haar onvrede uitte over het aflopen van de OTS.

4.1.8 (geen overdracht met de nieuwe jeugdbeschermer)
Beklaagde kan niet goed volgen waar klaagster hierbij op doelt en waaruit zou blijken dat dit niet het geval is geweest. Beklaagde heeft wel degelijk met de nieuwe jeugdbeschermer gesproken over het verloop van de eerste OTS en de rol van [instelling …] hierin. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie:
Gelet op hetgeen hiervoor door beklaagde is gesteld en naar voren is gebracht, dient geconcludeerd te worden dat beklaagde in overeenstemming met de beroepscode en de wettelijke bepalingen heeft gehandeld en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gezien het gegeven dat de klachten (grotendeels) niet nader worden onderbouwd, dient geconcludeerd te worden dat de klachten niet-ontvankelijk zijn dan wel ongegrond dienen te worden verklaard.

4.3 Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1 Het College wijst allereerst op het volgende:

5.1.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroeps-uitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2 Het College toets het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt het College dat de klacht zich in de kern richt op de periode waarin GZ-psychologe [naam] als bijzonder curator aangesteld diende te worden als voorwaarde voor de opheffing van de OTS. Gebleken is dat klaagster geen klachten heeft over het handelen van en de samenwerking met beklaagde tot aan dat moment.

5.3 Het College oordeelt omtrent de klachten in de aan de orde zijn periode als volgt:

Klaagster en de vader van [zoon] zijn kort na aanvang van de op 22 december 2014 door de rechtbank toegewezen OTS gestart met het volgen van intensieve therapie bij [instelling …]. Gelet op dit traject, was beklaagde slechts op de achtergrond aanwezig en werd afgesproken dat hij door [instelling …] en ouders op de hoogte zou worden gehouden. In dat kader is beklaagde op 29 september 2015 door klaagster geïnformeerd over de tussen [instelling …] en ouders gemaakte afspraak omtrent de benoeming van een bijzonder curator. Naar het oordeel van het College is beklaagde er terecht vanuit gegaan dat ouders dit zelf, samen met [instelling …], in gang zouden zetten en dat de hulpverlening door [instelling …] vanaf dat moment op vrijwillige basis zou worden voortgezet met ouderbegeleiding door de beoogd curator. Klaagster heeft ter zitting ook bevestigd dat de hulpverlening, na afloop van de OTS, op vrijwillige basis is voortgezet.

Daar er voor zowel beklaagde/[GI1] als de Raad geen grond of aanleiding was voor een verlenging van de OTS, is een dergelijk verzoek bij de rechtbank niet gedaan.

Na het gesprek van 11 december 2015 bij AITF heeft beklaagde geen bemoeienis meer met de zaak gehad en onder voornoemde omstandigheden hoefde dat ook niet.

Ook uit hetgeen overigens door klaagster is gesteld blijkt niet dat beklaagde niet in overeenstemming met de beroepscode heeft gehandeld.

Gelet daarop, acht het College de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 13 juli 2017 aan partijen toegezonden.

de heer de heer mr. A.R.O. Mooy mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort
voorzitter secretaris