College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.144Ta

Klacht tegen jeugdzorgwerker over het onbekwaam, respectloos, laks en gemakzuchtig handelen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;
mevrouw D. de Gelder, lid-beroepsgenoot;
de heer E.H. Weise, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw N.S. Willems Ettori-Oort.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[Klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

[Beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als consulent bij GGD [vestigingsplaats], onderdeel van het Centrum voor Jeugd en Gezin te [vestigingsplaats].

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennis genomen van:

− het klaagschrift van 1 november 2016, met de bijlagen en de aanvullingen hierop;

− het verweerschrift van 16 december 2016.

1.2 Klaagster heeft haar klacht op 28 maart 2017 ingetrokken. Het College heeft besloten dat de mondelinge behandeling – mede in het belang van beklaagde – desondanks doorgang zal vinden.

1.3 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 20 april 2017 in aanwezigheid van beklaagde. Als toehoorder van de zijde van beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest: [naam jurist], jurist bij de gemeente [plaatsnaam].

1.4 Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan beklaagde medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 Klaagster is de gezaghebbend ouder van zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 2011.

2.2 Beklaagde is op 24 november 2015 op consult basis betrokken geraakt bij klaagster en [zoon], toen beklaagde door de verpleegkundige van het consultatiebureau te [vestigingsplaats] werd gevraagd wat de route was ten aanzien van de zorgen over de ontwikkeling en opvoedingssituatie van [zoon] en vanwege het feit dat er geen hulpverlening opgestart kon worden. Beklaagde heeft toen geadviseerd de zorgen te melden bij Veilig Thuis.

2.3 Naar aanleiding van de zorgmelding van de verpleegkundige heeft Veilig Thuis besloten een onderzoek te starten. Klaagster is hierover op 4 maart 2016 geïnformeerd.

2.4 Veilig Thuis heeft op 16 maart 2016 aan beklaagde gemeld dat er vanuit Veilig Thuis een Verzoek tot Onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is gedaan. In overleg met de gedragswetenschapper van het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) is beklaagde regiehouder geworden ten tijde van het Raadsonderzoek.

2.5 Na het afronden van het Raadsonderzoek, heeft de Raad eind september 2016 besloten dat de zaak van [zoon] teruggelegd kon worden bij het CJG, met als doel het opstarten van hulpverlening in een vrijwillig kader.

2.6 Beklaagde heeft per e-mail een aantal afspraken met klaagster gemaakt voor het plannen van een eerste gesprek. De op 6 oktober 2016, 11 oktober 2016 en 3 november 2016 geplande afspraken zijn door klaagster afgezegd.

2.7 Op 18 november 2016 heeft de buurvrouw van klaagster een nieuwe zorgmelding bij beklaagde gedaan.

2.8 Op 22 november 2016 heeft het adviesteam van de Raad besloten de zaak opnieuw in onderzoek te nemen. Klaagster is hiervan op 24 november 2016 op de hoogte gebracht.

2.9 Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2013.

3 De klacht

3.1 Samengevat en zakelijk in de kern weergegeven, verwijt klaagster dat beklaagde onbekwaam, respectloos, laks en gemakzuchtig heeft gehandeld.

3.2 Daartoe heeft klaagster in de eerste plaats aangevoerd dat beklaagde op 24 november 2015 de verpleegkundige van het consultatiebureau te [plaatsnaam] heeft geadviseerd om een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis, zonder dat beklaagde klaagster en haar zoon kende dan wel contact met hen heeft gehad.

3.3 Voorts heeft klaagster aangevoerd dat beklaagde de casus op 18 november 2016 heeft teruggelegd bij de Raad, terwijl was afgesproken dat klaagster zou bellen voor het maken van een nieuwe afspraak, omdat zij een eerdere afspraak vanwege de zware operatie die haar vader op [datum] november 2016 moest ondergaan had moeten afzeggen. Klaagster heeft beklaagde hierover op zowel 7 november 2016 als op 16 november 2016 geïnformeerd middels een brief. Beklaagde toont daarmee weinig begrip voor de situatie dat klaagster vanwege de operatie van haar vader tijdelijk in [plaatsnaam] verbleef en daardoor niet in de gelegenheid was om direct een nieuwe afspraak met beklaagde te maken.

3.4 Ten slotte heeft beklaagde de nieuwe zorgmelding – gedaan door de buurvrouw van klaagster op 18 november 2016 – serieus genomen, terwijl klaagster op dat moment (van 29 oktober 2016 tot 23 november 2016) bij haar vader in [plaatsnaam] verbleef en ten tijde van de zorgmelding daarom niet thuis kan zijn geweest. De zorgmelding berust derhalve op een leugen.

3.5 Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

4 Het verweer

4.1 Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:

4.2 Vanuit haar rol als consulent, heeft beklaagde een advies gegeven aan de verpleegkundige van het consultatiebureau ten aanzien van een protocol dat is vastgesteld over hoe te handelen bij zorgen en bij het niet kunnen opstarten van hulpverlening. Wanneer een professional dergelijke zorgen heeft, is het aan de professional om die zorgen te melden bij Veilig Thuis. Dat beklaagde klaagster en [zoon] niet kende doet niet ter zake, omdat beklaagde hierin enkel een adviserende rol heeft gehad. De verpleegkundige was op dat moment de verantwoordelijke professional en staat bij Veilig Thuis geregistreerd als zorgmelder in deze kwestie. Het was aan de verpleegkundige om actie te ondernemen ten aanzien van de zorgen die zij had en daarvoor kon zij zich wenden tot Veilig Thuis. Het was niet de taak van beklaagde om aan waarheidsvinding te doen. Indien de melding in behandeling zou worden genomen door Veilig Thuis, zou het onderzoeken van de zorgen door een medewerker van Veilig Thuis worden gedaan.

4.3 Beklaagde heeft telkens geprobeerd om begrip te tonen ten aanzien van de gedane meldingen en wat dit omroept bij klaagster (en grootmoeder), maar zij heeft daarnaast ook de route en haar rol hierin uitgelegd, te weten dat beklaagde als Jeugd Consulent van de Raad de opdracht heeft gekregen om hulp te bieden vanuit de vraag van klaagster. Klaagster heeft ook gezegd die hulp te accepteren vanuit het vrijwillig kader. Beklaagde heeft op 3 november 2016 ook aan grootmoeder aangegeven begrip te hebben voor de situatie dat de vader van klaagster een zware operatie moest ondergaan en zij heeft benoemd dat klaagster niet dezelfde dag nog contact met haar hoefde te hebben met betrekking tot het maken van een nieuwe afspraak. Wel heeft beklaagde toen tegen grootmoeder gezegd dat zij gezien het verslag en de zorgen van de Raad wel verwachtte dat klaagster uiterlijk de week erop (week 45) wederom contact met beklaagde zou opnemen om een nieuwe afspraak te maken. Grootmoeder zou dit doorgeven aan klaagster. Beklaagde heeft daarop niets meer van klaagster vernomen. De twee brieven die klaagster zou hebben verzonden, heeft beklaagde nooit ontvangen.

4.4 Vanwege het feit dat klaagster drie afspraken had afgezegd, de hulpverlening nog steeds niet was opgestart en er op 18 november 2016 een nieuwe open zorgmelding bij beklaagde was binnengekomen, heeft beklaagde in overleg met haar gedragswetenschapper besloten het adviesteam van de Raad te benaderen. Beklaagde heeft de Raad gevraagd of het CJG moest blijven proberen om de hulpverlening op te starten of dat de Raad de zaak terug in onderzoek zou nemen.

4.5 Op 22 november 2016 heeft beklaagde vernomen dat de Raad de zaak, gezien de stand van zaken, wederom in behandeling zou nemen en dat het CJG de zaak terug moest geven aan de Raad. Beklaagde heeft klaagster hiervan op 24 november 2016 op de hoogte gebracht.

4.6 Op 24 november 2016 heeft grootmoeder met beklaagde gebeld en gemeld dat de nieuwe zorgmelding op een leugen berust. Beklaagde heeft aangegeven dat zij vanuit haar rol als regiehouder verplicht is om nieuwe zorgen bij de Raad te melden en dat zij zelf geen waardeoordeel over de zorgmelding kan geven. Het is de taak van de Raad om dit nader te onderzoeken. Voorts heeft beklaagde aangeven dat er vanuit het CJG alleen gewerkt wordt vanuit het vrijwillig kader en dat wanneer een gezaghebbend ouder geen hulpverlening wil, beklaagde die hulp niet kan opleggen, dat het traject dan stopt en wordt teruggelegd bij de Raad.

4.7 Op 28 november 2016 is beklaagde wederom door grootmoeder gebeld. Beklaagde heeft herhaald dat zij de onvrede van klaagster en grootmoeder begrijpt, heeft wederom haar rol in deze uitgelegd en heeft aangegeven dat zij heeft gehandeld binnen de kaders van de vrijwillige hulpverlening en de Beroepscode.

4.8 Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1 Het College wijst allereerst op het volgende:

5.1.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2 Het College toets het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2 Het College oordeelt als volgt:

Het was de taak van beklaagde om de verpleegkundige van het consultatiebureau te adviseren om de zorgen die er waren te melden bij Veilig Thuis. Dat beklaagde klaagster en haar zoon niet kende, doet daaraan niet af. Beklaagde werd vervolgens benaderd door Veilig Thuis met de vraag of zij mee wilde op huisbezoek bij klaagster. Dit kon alleen als beklaagde ook regiehouder zou worden. Na overleg met de gedragsdeskundige, is beklaagde regiehouder en aanspreekpunt geworden in deze zaak.

Als regiehouder, was het vervolgens de taak van beklaagde om contact te onderhouden met klaagster, maar dit bleek lastig, niet alleen vanwege de wijze waarop door klaagster werd gecommuniceerd, maar ook vanwege haar privéomstandigheden. Deze omstandigheden staan echter los van de opdracht van beklaagde om binnen drie maanden hulp op te starten. Het is dan ook begrijpelijk dat beklaagde is blijven aandringen op het maken van een nieuwe afspraak.

Op 18 november 2016 is een nieuwe zorgmelding binnengekomen. Het was echter niet aan beklaagde om deze zorgmelding te onderzoeken en zij heeft de melding derhalve – terecht – doorgestuurd naar de Raad.

Het College is derhalve van oordeel dat niet is gebleken dat beklaagde onbekwaam, respectloos, laks of gemakzuchtig heeft gehandeld en acht de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

5.3 Conclusie:
Het College komt tot de slotsom dat beklaagde in lijn met de beroepscode heeft gehandeld en dat beklaagde geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

6 Beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

− verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 15 juni 2017 aan partijen toegezonden.

de heer mr. A.R.O. Mooy mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort
voorzitter secretaris