College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.137Tb

De jeugdprofessional heeft niet gecontroleerd of en op welke wijze moeder klager heeft geïnformeerd over een ernstig incident dat zich heeft voorgedaan met een van zijn kinderen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter;
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot;
mevrouw M.H. Bijnoe, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdzorgwerker bij [GI], locatie: [plaatsnaam], hierna te noemen: de GI.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.J.C. de Jong, werkzaam bij KBS Advocaten te Utrecht.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift binnengekomen d.d. 4 oktober 2016 met bijlagen;

– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 9 november 2016, 4 april 2017 en 5 mei 2017 met bijlagen;

– het verweerschrift d.d. 20 februari 2017.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017 in aanwezigheid van klager, beklaagde en haar gemachtigde zoals voornoemd.

1.3

Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is vader van drie zonen, [zoon1] geboren op [geboortedatum] 2004, [zoon2] geboren op [geboortedatum] 2006 en [zoon3] geboren op [geboortedatum] 2009, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2

De relatie tussen klager en zijn ex-partner (hierna te noemen: moeder) is beëindigd. De kinderen hebben sindsdien bij moeder gewoond. De verstandhouding tussen klager en moeder is niet goed.

2.3

Bij beschikking van de rechtbank d.d. 23 september 2011 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is sindsdien verlengd.

2.4

Tot 23 juni 2016 waren klager en moeder belast met het gezamenlijk gezag. Bij beschikking van de rechtbank d.d. 23 juni 2016 is het gezamenlijk gezag voor de periode van een jaar geschorst. Moeder is gedurende deze periode belast met het eenhoofdig gezag. De definitieve beslissing over de omgangsregeling is aangehouden tot 3 april 2017.

De omgang tussen klager en de kinderen heeft sindsdien begeleid plaatsgevonden op woensdagmiddagen van 15.15 uur tot 17.00 uur.

2.5

Tijdens de begeleide omgang van klager met de kinderen is op 22 juni 2016 en 29 juni 2016 een van de kinderen weggelopen. Klager heeft vervolgens op 5 juli 2016 te kennen gegeven dat hij niet meer bij de begeleide omgangsmomenten aanwezig zal zijn.

2.6

Klager heeft op 7 juli 2016 een klacht ingediend bij SKJ. De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 15 september 2016 en op 10 november 2016 is de beslissing aan partijen verstuurd. Het College heeft de klacht in al zijn onderdelen ongegrond verklaard.

2.7

In januari 2016 heeft de GI aangifte gedaan tegen klager wegens het bedreigen van een medewerker.

2.8

Beklaagde heeft van 1 maart 2016 samen met een collega, tegen wie klager eveneens een klacht heeft ingediend, de ondertoezichtstelling namens de GI uitgevoerd.

2.9

Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2014.

3 De klacht

3.1

Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijt klager beklaagde het volgende:

I

Beklaagde heeft tot drie keer toe geweigerd de beschikking d.d. 23 juni 2016 na te leven en heeft geweigerd om te reageren op het verzoek van klager om de omgang van klager met zijn kinderen te hervatten.

II

Beklaagde heeft tegen de wens van klager in de kinderen belast met gesprekken over de omgang tussen klager en de kinderen en hen uitspraken ontlokt om zo de omgang te frustreren.

III

Beklaagde heeft geweigerd aanwezig te zijn, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van klager, bij de crematie van zijn vader op 8 september 2016.

IV

Beklaagde heeft ondanks het herhaalde verzoek van klager veel te laat gereageerd op het verzoek van klager om zijn netwerk tijdens de omgang aanwezig te laten zijn.

V

Beklaagde noemt in zijn verweer dat klager een voormalige gezinsvoogd heeft bedreigd zonder erbij te vermelden dat de kwestie door het OM is geseponeerd.

VI

Beklaagde heeft onjuiste informatie over klager aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verstrekt. Beklaagde heeft gesteld dat klager voor zijn verhuizing regelmatig opeens op het schoolplein heeft gestaan en klager de school overmatig met e-mails heeft benaderd. Klager heeft een e-mail van school overgelegd waarin school heeft verklaard dat klager niet onaangekondigd op het schoolplein heeft gestaan en leerkrachten niet heeft aangesproken.

VII

Beklaagde heeft klager niet geïnformeerd over een incident met [zoon1] op 13 oktober 2016.

4 Het verweer

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:

Beklaagde merkt op dat klager recht had op omgang met zijn kinderen, maar dat, ten gevolge van het feit dat omgang gedurende een langere tijd niet had plaatsgevonden, het plotselinge verzoek van klager om de omgang te herstellen niet zonder nadere afspraken kon worden nagekomen. Beklaagde diende dit eerst met de moeder en de kinderen af te stemmen. Te meer nu beklaagde de belangen van de kinderen voorop dient te stellen.
Beklaagde heeft gereageerd op de verzoeken van klager. Voor zover klager doelt op de gesprekken die verweerder en zijn collega gezinsvoogd mevrouw [gezinsvoogd] met de kinderen hebben gehad naar aanleiding van het feit dat klager tot nader order geen omgang met hen wenste, meent beklaagde dat het aan hem als gezinsvoogd was om de kinderen daarover te informeren. Niet valt in te zien op grond waarvan hij daartoe niet gerechtigd was. Beklaagde was daartoe gehouden.

Uit een door klager verstuurde e-mail d.d. 8 september 2016 is beklaagde gebleken dat van hem verwacht werd dat beklaagde zorg zou dragen voor een goed verloop van de crematie. Beklaagde heeft aan klager laten weten dat hij geen rol voor hem zag weggelegd en heeft dit ook duidelijk gemaakt aan klager. Niet valt in te zien op grond waarvan beklaagde ter zake tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager zou hebben gehandeld. Klager geeft ook niet aan op grond waarvan beklaagde gehouden was om de crematie bij te wonen, anders dan dat dit het verzoek van klager was.

Beklaagde heeft gereageerd op het verzoek van klager om het netwerk bij de omgangsmomenten te betrekken. Het is klager zelf die niet gereageerd heeft. Beklaagde merkt op dat klager feitelijk zelf geen enkele uitvoering heeft gegeven aan het effectueren van betrokkenheid van het netwerk van klager bij de omgang, ondanks dat hem dit diverse malen door beklaagde is gevraagd.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

5.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2

Het College oordeelt als volgt:

I.
Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is het College op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling het volgende gebleken. Klager heeft sinds 5 juli 2016 geen omgang met de kinderen gehad. Klager heeft op zondag 25 september 2016 beklaagde per e-mail verzocht om omgang met de kinderen. Vervolgens hebben beklaagde en klager elkaar op 28 september 2016 telefonisch gesproken. Beklaagde heeft klager toen laten weten dat de omgang op zo’n korte termijn zonder dit met de kinderen te communiceren niet kan plaatsvinden. Beklaagde heeft met de kinderen willen bespreken of zij de omgang met klager weer wensen op te starten. Beklaagde heeft klager gewezen op het feit dat klager woensdagmiddag vrij moet maken van zijn werk als de omgang structureel op woensdagmiddag wordt ingezet. De kinderen zullen dan hun voetbaltraining overslaan op de woensdagmiddag. Beklaagde heeft dit vastgelegd en per e-mail op 30 september 2016 aan klager verstuurd.

Beklaagde heeft voorts in deze e-mail te kennen gegeven dat hij de eerste week van oktober op vakantie is en dat hij in de week van 10 oktober 2016 met de kinderen zal spreken over de omgang en ook mogelijkheden zal bekijken om andere middagen te overdenken in verband met de voetbaltraining. Tot slot heeft beklaagde klager gevraagd om hem andere mogelijkheden te geven en mee te denken in oplossingen.

Hoewel het begrijpelijk is dat klager teleurgesteld is over het feit dat de omgang met de kinderen niet direct heeft kunnen plaatsvinden, heeft beklaagde niettemin professioneel gehandeld door eerst met de kinderen te praten. Beklaagde heeft daarnaast ook rekening moeten houden met de tijdsbesteding van de kinderen conform de beschikking van de rechtbank d.d. 23 juni 2016. Voorts heeft beklaagde rekening willen houden met het werkrooster van klager.
Dat klager voorts niet ingegaan is op de mogelijkheden die beklaagde hem heeft geboden en geen oplossingen heeft aangereikt, valt beklaagde niet tuchtrechtelijk te verwijten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

II
Klager heeft dit klachtonderdeel niet met feiten onderbouwd. Klager verliest mogelijk uit het oog dat beklaagde de kinderen heeft moeten informeren over het besluit van klager om de omgang met de kinderen stop te zetten. In deze omstandigheden kan het College niet vaststellen dat beklaagde een verwijt treft zodat het klachtonderdeel ongegrond is.

III
Klager heeft beklaagde verzocht bij de crematie van de vader van klager aanwezig te zijn. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij dit verzoek heeft afgewezen. Beklaagde heeft toegelicht dat hij met moeder en de kinderen heeft gesproken over zijn mogelijke aanwezigheid, dat de kinderen te kennen hebben gegeven dat hij niet aanwezig hoefde te zijn, dat hij met moeder afspraken heeft gemaakt over de gang van zaken en dat hij geen rol voor zichzelf zag als handhaver van een ordelijk verloop tijdens de ceremonie. Beklaagde heeft te kennen gegeven dat hij klager heeft geadviseerd om met iemand anders naar de crematie te gaan (een maatschappelijk werker, een kennis of een vriend). Klager heeft deze gang van zaken niet weersproken. Dat klager het niet eens is met de beslissing van beklaagde en daarmee teleurgesteld is, is begrijpelijk maar beklaagde kan hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het klachtonderdeel is ongegrond.

IV
Uit de stukken blijkt dat beklaagde klager per e-mail van 13 augustus 2016 en 24 augustus 2016 heeft bericht over de stappen die genomen moeten worden om het netwerk bij de omgang in te kunnen zetten. Klager heeft op 24 augustus 2016 in een e-mail aan beklaagde een naam genoemd. Beklaagde heeft op 7 september 2016 met de kinderen gesproken over de omgang met vader. [zoon1] wilde geen omgang met vader, [zoon2] wilde geen heel weekend omgang en van [zoon3] is niet duidelijk geworden wat hij wil.

Uit de door beklaagde overgelegde e-mail d.d. 30 september 2016 is het College gebleken dat beklaagde aan klager heeft gevraagd te overdenken hoe de omgang van klager met de kinderen vormgegeven kan worden met iemand uit het netwerk. Beklaagde heeft klager gevraagd om met zijn netwerk in overleg te treden en de persoonsgegevens aan beklaagde te overleggen zodat beklaagde contact met hen op kon nemen. Dat klager hier geen gehoor aan heeft gegeven, kan beklaagde niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

V
Beklaagde heeft in het kader van hoor en wederhoor in deze tuchtprocedure melding gemaakt van een gedane aangifte van de GI tegen klager. Dat beklaagde hierbij niet genoemd heeft dat de aangifte inmiddels is geseponeerd, is niet te herleiden tot een tuchtrechtelijk verwijtbare handeling van beklaagde. De klacht is ongegrond.

VI
Klager heeft een e-mail van de school van de kinderen overgelegd waarin staat vermeld dat hij niet op het schoolplein is geweest. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode waarin klager gezag had en de periode waarin klager geen gezag heeft. In de periode dat klager belast was met het ouderlijk gezag, zijn er problemen met school geweest. Klager heeft zowel met school als met de Raad gecommuniceerd waarna de Raad het rapport heeft gerectificeerd.

Nu het raadsrapport niet in deze procedure is overgelegd en partijen elkaar tegenspreken, kan het College niet vaststellen dat beklaagde onjuiste informatie aan de Raad heeft verstrekt. Aan het woord van de een kan immers niet meer geloof worden gehecht dan aan het woord van de ander. In gevallen als deze is het vaste tuchtrechtspraak dat het verwijt van klager niet gegrond kan worden bevonden nu voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging van beklaagde verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

VII
Klager verwijt beklaagde dat hij de informatieplicht heeft geschonden. Als voorbeeld heeft klager genoemd dat hij niet door beklaagde is geïnformeerd over het incident met [zoon1]. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling uiteengezet dat hij met moeder heeft afgesproken dat zij, mede vanwege de schorsing van het gezag van klager, klager informatie verstrekt over de kinderen. Beklaagde heeft het College inzicht gegeven in zijn overwegingen. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij, terugkijkend op deze situatie, klager zelf had kunnen informeren. De gemaakte keuze van beklaagde acht het College in deze omstandigheden begrijpelijk. Van een jeugdzorgwerker mag echter worden verwacht dat hij controleert, gezien de verstandhouding tussen klager en moeder en de aard van het incident met [zoon1] of en op welke wijze de informatie van moeder bij klager is terecht gekomen. Nu beklaagde dit heeft nagelaten, is het klachtonderdeel gegrond.

5.3

Op grond van het bovenstaande is klachtonderdeel VI gegrond. Nu beklaagde zijn afwegingen inzichtelijk heeft gemaakt en tijdens de mondelinge behandeling heeft gereflecteerd op zijn handelen, zal het College aan beklaagde geen maatregel opleggen.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart klachtonderdelen I, II, III, IV, V en VII ongegrond;

– verklaart klachtonderdeel VI gegrond;

– ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 4 augustus 2017 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns                                                           mevrouw mr. A.C. Veerman
Voorzitter                                                                                                   Secretaris