College van Toezicht | Gegrond - Voorwaardelijke schorsing | zaaknummer: 16.130T

Klacht tegen jeugdzorgwerker over het zonder nader onderzoek, zonder een gesprek met de ouders en zonder zorgvuldige afweging overgaan tot een verzoek tot onderzoek.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
De heer mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
Mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
Mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
Mevrouw M. Bijnoe, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

de heer [klager] en mevrouw [klager], hierna te noemen: klagers of ouders, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

mevrouw [beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam bij de instelling, hierna te noemen: [de instelling], en vanuit [de instelling] ingekocht door de gemeente [plaats] als consulent jeugd.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door mevrouw mr. R.A.A. van Leur, werkzaam bij van Leur en Harent Advocaten te Dordrecht.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift van 7 oktober 2016,

– het verweerschrift van 25 november 2016,

– het door klagers tijdens de zitting overlegde, door hen opgebouwde dossier,

– de door beklaagde overgelegde brief van de schoolarts.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017 in aanwezigheid van klagers en beklaagde en haar gemachtigde.

1.3

Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager zijn de ouders van het minderjarige kind [jeugdige], geboren op [geboortedatum] 2010, hierna: [jeugdige].

2.2

Beklaagde is werkzaam als consulent jeugd en sinds juni 2015 betrokken bij het gezin.

2.3

Begin 2015 hebben klagers contact opgenomen met de schoolarts in verband met de hoogbegaafdheid van [jeugdige]. In overleg met school wordt er een hoogbegaafdheidsdeskundige ingezet; een orthopedagoge van [de instelling2].

2.4

In mei 2015 zijn klagers in contact gekomen met het sociaal team [plaats] en heeft de eerste kennismaking met beklaagde plaatsgevonden.

2.5

Op 23 november 2015 heeft de intern begeleider van de school van [jeugdige] contact opgenomen met de klagers over een incident dat heeft plaatsgevonden. Klagers benaderen vervolgens beklaagde voor suggesties. Beklaagde gaf aan dat op korte termijn de enige mogelijkheid was de ambulante spoedhulp vanuit [de instelling].

2.6

Op 2 december 2015 zijn twee medewerkers van [de instelling] de thuissituatie komen beoordelen. Zij zijn in totaal vijf keer op bezoek geweest.

2.7

Op 17 december 2015 vindt op initiatief van [de instelling] een overleg plaats. Beklaagde is bij deze afspraak verhinderd. Na afloop van dit overleg besluiten klagers om de samenwerking met [de instelling] te beëindigen. Vier dagen later neemt beklaagde contact op met klagers om de beëindiging met klagers te bespreken.

2.8

Op 22 december 2015 meldt beklaagde op basis van de eindrapportage van [de instelling], dat de gemeente [plaats] voornemens is een melding te doen van kindermishandeling en verwaarlozing van beide kinderen bij de jeugdbeschermingstafel.

2.9

Op 23 december 2015 heeft de hoogbegaafdheidsdeskundige van [jeugdige] gereageerd op het bericht van klagers dat beklaagde voornemens is melding te doen bij de jeugdbeschermingstafel. Zij weerlegt punt voor punt de rapportage van [de instelling].

2.10

Op 24 december 2015 heeft de intern begeleider van school gereageerd op het bericht van klagers dat beklaagde voornemens is melding te doen bij de jeugdbeschermingstafel. Zij weerlegt punt voor punt de rapportage van [organisatie].

2.11

Op 28 december 2015 vindt de bijeenkomst bij de jeugdbeschermingstafel plaats. Hier wordt een evaluatiegesprek voor april 2016 afgesproken.

2.12

In maart 2016 vindt op initiatief van klagers een gesprek plaats met alle betrokkenen omtrent de gebeurtenissen.

2.13

Eind maart 2016 wordt door de voorzitter van de jeugdbeschermingstafel besloten de bijeenkomst in april 2016 te annuleren en het dossier te vernietigen.

2.14

Op 12 mei 2016 hebben klagers het dossier opgevraagd bij [de instelling]. Op 16 juni 2016 hebben klagers het dossier ontvangen. Op het verzoek van klagers aan de gemeente om het dossier te vernietigen, wordt op 19 juli afwijzend gereageerd.

2.15

Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2013.

3 De klacht

3.1

Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijten klagers beklaagde op grond van de beroepscode het volgende:

3.1.1

Artikel A: Beklaagde heeft zich niet of nauwelijks verdiept in de problematiek ‘hoogbegaafdheid’. Er is slechts één keer contact geweest tussen beklaagde en [jeugdige] waardoor het tot zijn recht laten komen van de jeugdige niet bevorderd is.

3.1.2

Artikel B: Beklaagde heeft geen deskundige uitoefening op basis van actuele kennis gedaan nu er ongegrond en onterecht, zonder te weten wat de voorwaarden en eisen hiervoor waren, een melding is gedaan bij de jeugdbeschermingstafel.

3.1.3

Artikel D: Klagers voelen zich door beklaagde niet serieus genomen in hun hulpvraag. Door de uitwerking van de hulpvraag en het vertellen van onwaarheden is het volledige vertrouwen in jeugdzorg ontnomen.

3.1.4

Artikel E: Beklaagde heeft de klagers niet respectvol behandeld in hun eigen verantwoordelijkheid als ouders en in hun opvoedvisie. Direct naar aanleiding van de beëindigingsmail ten aanzien van de ondersteuning van [de instelling] is door beklaagde melding gedaan bij de jeugdbeschermingstafel. Deze melding is gedaan zonder contact op te nemen met andere jeugdprofessionals van het kind.

3.1.5

Artikel F: Beklaagde heeft niet aan informatievoorziening voldaan ten aanzien van de klachtenregeling, zich niet open gesteld om te leren van feedback of kritiek en reageert slecht op verzoeken van klagers met betrekking tot het opvragen van het dossier.

3.1.6

Artikel H: Beklaagde heeft niet geholpen passende hulpverlening aan te wenden voor klagers omtrent hun hulpvraag.

3.1.7

Artikel G: Er heeft tussen beklaagde en klagers geen overleg plaatsgevonden om overeenstemming te bereiken en de melding bij de jeugdbeschermingstafel te voorkomen. Op 22 december 2015 is door beklaagde slechts een mededeling over de voornemende melding aan klagers gedaan.

3.1.8

Artikel I: Beklaagde heeft geen zorg gedragen voor een zorgvuldige afsluiting van de hulpverlening bij klagers. Er is geen sprake geweest van een officiële afsluiting.

3.1.9

Artikel J: Beklaagde is niet vertrouwelijk omgegaan met informatie van klagers. Informatie die ter sprake is gekomen bij de jeugdbeschermingstafel is door beklaagde gedeeld met [de instelling]. Het was niet aan beklaagde om hierover te communiceren met de betreffende collega.

3.1.10

Artikel M: Beklaagde heeft verzaakt verslag te doen van de motivatie van de door haar gemaakte keuzes. Nergens is voor klagers terug te vinden wat de motivatie is geweest om melding te doen bij de jeugdbeschermingstafel. Na lang aandringen hebben klagers het summiere dossier ontvangen. Omtrent het verzoek tot vernietiging is er geen belangenafweging gemaakt, maar wordt slechts de algemene termijn van 15 jaar bewaring aangehouden, zonder dat de instelling een aanmerkelijk belang heeft om het dossier niet te vernietigen.

3.1.11

Artikel N: Beklaagde heeft zich niet ingezet voor een goede samenwerking. Er is niet naar klagers geluisterd waardoor er een onjuiste en onterechte melding heeft plaatsgevonden. Beklaagde heeft niet of nauwelijks samengewerkt met de ketenpartners van het kind.

3.1.12

Artikel O: Beklaagde is niet bereid om haar eigen oordeel ter discussie te stellen. Ook toen de direct betrokken ketenpartners van het kind aangaven dat zij zich niet konden vinden in de melding, heeft er geen heroverweging plaatsgevonden. Beklaagde is blind afgegaan op de onjuiste beoordeling van de twee collega’s in het [de instelling] rapport.

3.1.13

Artikel S: Beklaagde heeft achterwege gelaten haar handelen te laten toetsen door collega’s, en enige inhoudelijke onderbouwing naar het hoe en waarom ontbreekt.

3.2

Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

4 Het verweer

4.1

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:

4.1.1

Klagers stellen dat de privacy geschonden is nu vertrouwelijke informatie met een collega is gedeeld. De vertrouwelijke informatie is slechts gedeeld met de gedragswetenschapper van het sociaal team, die heeft meegelezen en meegewogen omtrent de melding bij de jeugdbeschermingstafel.

4.1.2

Op 22 december 2015 heeft beklaagde de klagers op de hoogte gebracht van het besluit dat door de gemeente is genomen om melding te doen bij de jeugdbeschermingstafel. Op dat moment is er geen ruimte meer voor overleg. Bij de afspraak op 22 december 2015 heeft beklaagde de verkeerde verslaglegging meegenomen. Hiervoor heeft zij direct haar excuses aangeboden en de dag daarop de goede versie inclusief aanpassingen gestuurd.

4.1.3

Van 23 december 2015 tot en met 27 december 2015 was beklaagde met vakantie. Van klagers heeft beklaagde toen meerdere berichten ontvangen via de mail, telefoon en WhatsApp. Omdat beklaagde niet op de hoogte was van de inhoud en geen loze beloftes wilde doen, heeft zij gezegd voornemens te zijn hier na haar vakantie naar te kijken. Beklaagde heeft zo tijdig mogelijk de betreffende stukken waarop de berichten zagen, gestuurd naar de jeugdbeschermingstafel. Echter de zitting vond plaats op maandag 28 december 2015 om 10:00 uur, de eerste dag na haar vakantie. Hierdoor is de jeugdbeschermingstafel niet meer in de gelegenheid geweest om de betreffende stukken te lezen.

4.1.4

Klagers stellen dat beklaagde een ongegronde en onrechtmatige melding bij de jeugdbeschermingstafel heeft gedaan, maar beklaagde heeft zich daarbij gehouden aan de beroepscode, waarin staat dat indien er zorgelijke signalen komen en/of vermoedens van kindermishandeling zijn, de meldcode moet worden toegepast. Op het moment van ontvangen van de signalen heeft beklaagde dit gedeeld met de gedragswetenschapper en de teamleider, waarop de gemeente is overgegaan tot het doen van de melding.

4.1.5

Klagers verwijten beklaagde geen zorg te hebben gedragen voor een zorgvuldige afsluiting. Omdat klagers slechts nog communiceerde via de orthopedagoge van [de instelling2] over de problemen omtrent het PGB heeft beklaagde geconcludeerd dat voor haar de zaak gesloten was. Het evaluatiemoment was volgens beklaagde niet langer nodig nu het onderzoek bij de Raad van de Kinderbescherming (verder: de raad) gesloten was en de ouders niet langer een hulpvraag hadden liggen bij het sociaal team.

4.1.6

Beklaagde heeft een aantal alternatieven aan klagers voorgesteld om de ontstane onvrede bij hen op een andere manier op te lossen. Vanuit de gemeente is er meerdere malen aangeboden om met elkaar in gesprek te gaan. Voorts is er gewezen op de interne klachtencommissie en tot slot is er een andere jeugd consulent aan klagers aangeboden. Ouders zijn hier niet op ingegaan.

Beklaagde is van mening dat het beroep op de artikelen A, B, D, E, G, H, J, M, N, O en S van de beroepscode geen doel treft. Wat betreft artikel F omtrent de informatievoorziening zijn de ouders op verschillende manieren op de hoogte gesteld van de klachtenprocedures.

4.2

Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

5.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met wat ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2

Het College oordeelt als volgt:

5.2.1

Het College stelt vast dat de kern van de klachtonderdelen, vermeld onder 3.1 I tot en met XIII, is dat beklaagde zonder nader onderzoek, zonder een gesprek met de ouders en derhalve zonder een zorgvuldige afweging is overgegaan tot een verzoek tot onderzoek (verder: vto) bij de jeugdbeschermingstafel.

5.2.2

De kern van het verweer, weergegeven onder 4.1 I tot en met VI, is volgens het College van Toezicht dat beklaagde in haar functie van consulent jeugd slechts geacht wordt signalen te verzamelen die mogelijk kunnen leiden tot een vto bij de jeugdbeschermingstafel. Beklaagde weegt niet, zij verzamelt slechts en gaat niet op zoek naar contra signalen. Er was overleg met [GI] en met de raad. Het team weegt vervolgens en neemt de beslissing. Klagers hadden, ondanks dat de rol van beklaagde wel is uitgelegd, echter andere verwachtingen van de rol en taak van een consulent jeugd.

5.2.3

Voor zover de gemeente [plaatsnaam] geen protocol ‘melding kindermishandeling’ heeft gemaakt, gaat het College uit van de meldcode ‘basismodel huiselijk geweld en kindermishandeling’ (verder: de meldcode), zoals opgesteld door de overheid en door beklaagde in haar verweer overgelegd.

Stap 1 van de meldcode: “In kaart brengen van signalen”
De eerste stap die volgens de meldcode genomen dient te worden, is het in kaart brengen van signalen. Beklaagde is er ten onrechte van uit gegaan dat dat slechts betreft het opschrijven van hetgeen aan haar is gemeld door [de instelling]. Dit klemt te meer nu er verwacht mag worden dat beklaagde als professional nader onderzoek doet naar vermeende zorgen en afgegeven signalen.

Stap 2 van de meldcode: “Overleggen met een collega en eventueel raadplegen van [GI] of een deskundige op het gebied van letselaanduiding”
Beklaagde heeft overleg gevoerd met collega’s, en op basis van de door haar verzamelde informatie op 19 december 2015 overleg gehad met [GI] en met het adviesteam van de raad.

Stap 3 van de meldcode: “Gesprek met betrokkene(n)”
Beklaagde is naar het oordeel van het College van de verkeerde veronderstelling uitgegaan dat het gesprek met betrokkenen, in dit geval de klagers, zoal er al een gesprek heeft plaatsgevonden, door anderen gevoerd kan worden. In dit geval door de medewerkers van de ambulante spoedhulp [de instelling]. Een dergelijk gesprek mag niet aan derden worden uitbesteed.

Stap 4 van de meldcode: “Wegen van huiselijk geweld of kindermishandeling. En bij twijfel altijd [GI] raadplegen” en Stap 5 van de meldcode: “Beslissen over zelf hulp organiseren of melden”
Het College stelt vast dat de stappen 4 en 5 van de meldcode zich lenen voor gezamenlijke behandeling. Beklaagde heeft melding gedaan bij de jeugdbeschermingstafel zonder zelf vooraf een zorgvuldig onderzoek in te stellen. Ten onrechte is beklaagde er in de ogen van het College van Toezicht van uitgegaan dat de weging om antwoord te krijgen op de vraag of zij als professional een vto kan doen bij de jeugdbeschermingstafel gezamenlijk wordt genomen. Het is te allen tijde de eindverantwoordelijkheid van haarzelf om naar aanleiding van een gezamenlijk overleg te komen tot een beslissing. Een professional kan en mag zich niet verschuilen achter derden, zoals collega’s, leidinggevenden of de werkgever, maar neemt de beslissing om (vermoedens) van huiselijk geweld en kindermishandeling wel of niet te melden zelf. Dat is de professionele autonomie waarover de jeugdprofessional verantwoording af moet kunnen en willen leggen. Het stappenplan van de meldcode biedt daarbij houvast. Tevens moet er in dat geval sprake zijn van ernstig gevaar of ernstige dreiging voor de cliënt of zijn omgeving.

Het College van Toezicht verklaard de klacht, zoals door haar samengevat onder 1, gegrond.

Afsluitend hebben klagers ter zitting aangegeven dat er altijd fouten gemaakt kunnen worden. Deze fouten echter hebben ervoor gezorgd dat hun leven niet meer hetzelfde is geworden. Daarbij speelt voor hen een rol dat beklaagde op geen enkel moment reflectie heeft laten zien, ook niet aan de jeugdbeschermingstafel.

Beklaagde heeft aan het einde van de zitting verklaard het vervelend te vinden dat de zaak zo hoog is opgelopen en dat de escalatie nimmer haar wens is geweest. Zij heeft echter naar eer en geweten gehandeld aan de hand van de informatie die toen beschikbaar was en er veel van geleerd.

Op grond van het bovenstaande wordt door het College van Toezicht geconcludeerd dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de artikelen D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg),
E (Respect), G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening), K (Vermoeden kindermishandeling), M (Verslaglegging/dossiervorming) en N (Samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker.

Naar aanleiding van de klacht van klagers dat op hun verzoek het dossier door de gemeente niet wordt vernietigd, terwijl dit wel is gedaan door [de instelling] en de jeugdbeschermingstafel heeft beklaagde ter zitting verklaard dat de gemeente in dit verband het oordeel van het College van Toezicht wenst af te wachten. Het College stelt vast dat het vernietigen van een dossier een beslissing is van de werkgever en niet van beklaagde. Het College hecht eraan op te merken dat zij zich in deze zaak, waar ten onrechte een melding is gedaan bij de jeugdbeschermingstafel, kan voorstellen, dat het belang van ouders dat het dossier vernietigd wordt, zwaarder weegt dan het belang van de gemeente het dossier te bewaren.

5.3

Het College legt op:

De ernst van de feiten die ten grondslag liggen aan de gegrond verklaarde klacht zijn zodanig, en het handelen van beklaagde is dermate verwijtbaar dat het College beklaagde een voorwaardelijke schorsing oplegt conform artikel 5 lid 1 sub c van het Tuchtreglement. Daarbij heeft het College meegewogen dat beklaagde zich, ook nog ter zitting, onvoldoende reflectief heeft getoond op haar eigen handelen.

Het College legt beklaagde ter voorkoming van een schorsing op om een gecertificeerd supervisietraject te volgen bij de Landelijke Vereniging Supervisie en Coaching (LVSC) op een door het bestuur van SKJ nader te bepalen wijze met de onderwerpen ‘reflectief handelen’ en ‘omgaan met cliënten’.

De schorsing treedt in werking wanneer beklaagde nalaat om aan het bestuur van SKJ binnen zes maanden nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden een LVSC-gecertificeerd bewijs van deelname aan het supervisietraject te overleggen.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart de door haar onder I samengevatte klacht gegrond;

– legt aan beklaagde op de maatregel van voorwaardelijke schorsing.

Deze schorsing treedt in werking en duurt één jaar als beklaagde nalaat een supervisietraject te volgen en nalaat om binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van deze beslissing een LVSC-gecertificeerd bewijs van deelname te overleggen aan het bestuur van SKJ.

Nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal de maatregel worden opgenomen in het openbare deel van het register van SKJ. De beslissing wordt dan tevens aan de werkgever van beklaagde ter kennis gebracht.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 18 mei 2017 aan partijen toegezonden.

Dhr. mr. A.R.O. Mooy, voorzitter

Mw. mr. E.C. Abbing, secretaris