Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter;
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot;
mevrouw M. Bijnoe, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
de heer [klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:
mevrouw [beklaagde], hierna te noemen beklaagde, voorheen werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI], hierna te noemen: de GI.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift binnengekomen op 29 september 2016;
– het verweerschrift binnengekomen op 25 januari 2017.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017 in aanwezigheid van klager.
1.3
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan klager medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
Klager is de biologische vader van [naam jeugdige], geboren op [geboortedatum] 2003. Vanaf de geboorte van [naam jeugdige] is de moeder belast met het ouderlijk gezag. De moeder van [naam jeugdige] is bij beschikking van 26 augustus 2011 ontheven uit het ouderlijk gezag. Klager was sinds 2006 belast met het gezag over [naam jeugdige]. Bij beschikking van d.d. 30 oktober 2011 is klager ontheven uit het ouderlijk gezag. Deze beschikking is bekrachtigd op 8 mei 2013 door het gerechtshof.
2.2
[naam jeugdige] is op 30 november 2004 uit huis geplaatst en vervolgens in een pleeggezin geplaatst. Op 1 december 2004 is een voorlopige voogdij uitgesproken en is [naam jeugdige] in een crisisgezin geplaatst.
2.3
[naam jeugdige] is onder toezicht gesteld op 4 januari 2005. Sinds 1 maart 2005 woont [naam jeugdige] bij een pleeggezin.
2.4
De voorganger van de GI is sinds 3 oktober 2011 tot voogdes benoemd. Beklaagde heeft van 16 oktober 2012 tot en met 31 augustus 2016 de voogdij over [naam jeugdige] namens de GI uitgevoerd.
2.5
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 23 augustus 2012 is beslist dat klager één keer per kwartaal door de GI schriftelijk op de hoogte wordt gebracht over belangrijke ontwikkelingen die [naam jeugdige] of diens verzorging en opvoeding betreffen.
2.6
Bij beschikking van de rechtbank d.d. 6 maart 2014 is de omgang tussen klager en [naam jeugdige] gedurende een jaar ontzegd en is informatievoorziening per kwartaal vastgesteld.
2.7
Het gerechtshof heeft bij beschikking d.d. 20 mei 2015 de beslissing van de rechtbank d.d. 6 maart 2014 bekrachtigd.
2.8
Beklaagde is met verlof gegaan en heeft klager hierover bericht op 29 maart en 30 maart 2016. Zij heeft haar werkzaamheden voor de GI beëindigd met ingang van 31 augustus 2016.
2.9
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klacht
3.1
Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijt klager beklaagde het volgende:
I
Beklaagde heeft klager niet tijdig geïnformeerd dat zij zou stoppen als gezinsvoogd.
II
Beklaagde heeft niet gezorgd voor vervanging tijdens haar verlof, dan wel vanaf haar vertrek.
III
Beklaagde heeft tot op heden nagelaten om de afgesproken kwartaalrapportages op te sturen.
IV
Beklaagde heeft geen nieuwe dossierinzage voor klager geregeld vanaf augustus 2016.
4 Het verweer
4.1
Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
I
Beklaagde heeft klager op 29 maart 2016 aan klager via de e-mail op de hoogte gesteld van haar verlof. Met klager is gecommuniceerd tijdens deze periode de gebiedsmanager voor haar waarneemt. Op 30 maart 2016 heeft beklaagde nogmaals een e-mail gestuurd, omdat in de e-mail van 29 maart 2016 een verkeerd emailadres van de gebiedsmanager was doorgegeven. Klager heeft via een telefoniste van [GI] te horen gekregen dat [naam jeugdbeschermer] de nieuwe contactpersoon van klager zou zijn. Deze informatie was echter onjuist. De gebiedsmanager heeft klager hierover per e-mail bericht. Beklaagde is tijdens haar verlof van baan veranderd zodat de gebiedsmanager sinds 31 augustus 2016 het aanspreekpunt voor klager is geweest totdat de GI een vervangende jeugdbeschermer heeft aangewezen.
II
Beklaagde voert hiertegen hetzelfde verweer als bij klachtonderdeel I.
III
Beklaagde stelt dat er gedurende haar verlof en daarna tot op heden elk kwartaal, zoals door het gerechtshof bij beschikking van 8 mei 2013 is vastgesteld, een kwartaalrapportage is gestuurd naar klager.
IV
Aan klager is gecommuniceerd dat wanneer hij behoefte heeft aan een nieuwe dossierinzage hij dit kan aangeven bij de gebiedsmanager of de nieuwe jeugdbeschermer. Tijdens de afwezigheid van beklaagde heeft klager hiervan geen gebruik gemaakt, waardoor er geen dossierinzage heeft plaats gevonden.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
5.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
5.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
5.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
5.2
Het College oordeelt als volgt:
I
Beklaagde heeft gesteld dat zij klager over haar afwezigheid heeft geïnformeerd per e-mail van 29 maart 2016 en 30 maart 2016. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij deze e-mail niet heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden kan het College niet vaststellen of klager de e-mail wel of niet heeft ontvangen omdat aan het woord van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander. In gevallen als deze is het vaste tuchtrechtspraak dat het verwijt van klager niet gegrond is nu voor een oordeel of een bepaalde verweten gedraging van beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
II
Het behoort niet tot de taak van beklaagde om vervanging te regelen tijdens haar verlof en op het moment dat zij haar werkzaamheden voor de GI beëindigt. Dat is een taak die is voorbehouden aan de GI. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van de GI te toetsen zodat klager niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.
III
Klager heeft gesteld dat beklaagde geen kwartaalrapportages aan hem heeft verstuurd. Beklaagde heeft dit betwist. Het College heeft in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden die leiden tot de conclusie dat beklaagde de kwartaalrapportages niet heeft opgestuurd of niet heeft willen opsturen zodat het klachtonderdeel ongegrond is.
IV
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat beklaagde geen dossierinzage voor hem heeft geregeld in augustus 2016. Nu beklaagde in deze maand met verlof was, kan haar hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het klachtonderdeel is ongegrond.
6 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdelen I, III en IV ongegrond;
– verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel II.
Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 4 augustus 2017 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns mevrouw mr. A.C. Veerman
Voorzitter Secretaris