Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy , voorzitter,
mevrouw S.J. Ephraïm, lid-beroepsgenoot,
de heer A.R. van Empel, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[Klager], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen:
[Beklaagde], werkzaam als jeugdzorgprofessional bij [Gecertificeerde Instelling], hierna te noemen: beklaagde.
Beklaagde is in deze zaak bijgestaan door mevrouw mr. S. Dik, werkzaam bij DAS te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
− het klaagschrift d.d. 13 september 2016, met bijlagen;
− een e-mailbericht van klaagster d.d. 13 september 2016;
− een e-mailbericht van klaagster d.d. 28 september 2016 (7.31 uur), met bijlage;
− een e-mailbericht van klaagster d.d. 28 september 2016 (7.37 uur), met bijlage;
− een e-mailbericht van klaagster d.d. 13 oktober 2016, met bijlagen;
− het audiobestand genaamd ‘Gesprek met [naam Gecertificeerde Instelling] over zorgmelding’;
− het audiobestand genaamd ‘Telefoongesprek [naam persoon]’;
− het verweerschrift d.d. 23 december 2016, met bijlagen;
− een e-mailbericht van klaagster d.d. 2 maart 2017, met bijlagen.
Het College heeft de klacht op 30 maart 2017 buiten aanwezigheid van klaagster, beklaagde en haar gemachtigde behandeld.
2 De feiten
Op grond van de stukken, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.1 Uit de relatie van klaagster met haar partner (hierna: vader) is op [geboortedatum] 2010 zoon [zoon 1] geboren en op [geboortedatum] 2011 zoon [zoon 2].
2.2 Het ouderlijk gezag berust bij klaagster en de twee kinderen wonen bij klaagster.
2.3 [Naam GI] heeft op 8 maart 2016 een zorgmelding ontvangen van [naam medewerker] van de gemeente [naam gemeente], naar aanleiding van zorgen (ook van klaagster zelf) over de veiligheid en ontwikkeling in de opvoed- en opgroeisituatie van de kinderen. Aan het [Naam team GI a] is gevraagd om de zorgmelding op te pakken en een onderzoek te doen naar de zorgen die zijn gemeld. Beklaagde is medewerkster van voornoemd [naam team a] en heeft de melding opgepakt.
2.4 Op 9 maart 2016 heeft beklaagde telefonisch contact opgenomen met klaagster en uitgelegd dat zij graag met klaagster in gesprek wil naar aanleiding van de zorgmelding. Klaagster heeft hiermee ingestemd. Per e-mailbericht van 9 maart 2016 heeft klaagster aan beklaagde bevestigd dat zij langs kan komen op 16 maart 2016 om 16.00 uur.
2.5 Op 16 maart 2016 is beklaagde bij klaagster op huisbezoek gekomen. Vader was daarbij aanwezig en de kinderen waren eveneens thuis. Tijdens dit huisbezoek heeft beklaagde uitgelegd waar de zorgen over gaan. Het gesprek is na drie kwartier beëindigd omdat er bij klaagster boosheid ontstond. Klaagster heeft dit gesprek opgenomen.
2.6 Beklaagde heeft klaagster op 21 maart 2016 (en nogmaals op 23 maart 2016) per e-mail verzocht om toestemming te verlenen voor het opvragen van informatie bij de school en huisarts van de kinderen. Klaagster heeft op 23 maart 2016 aangegeven daartoe geen toestemming te verlenen.
2.7 Op 30 maart 2016 heeft klaagster telefonisch met [naam teammanager], teammanager van [naam GI a], gesproken. De teammanager heeft klaagster uitgelegd hoe een melding binnenkomt, wat een onderzoek is en wat de taak is van de medewerker van [naam GI a] (beklaagde).
2.8 Omdat klaagster geen toestemming gaf voor het opvragen van de benodigde informatie, heeft SAVE op 30 juni 2016 besloten de zorgmelding te retourneren aan [naam GI]. Beklaagde heeft de casus op 21 juli 2016 aan [naam GI] overgedragen.
2.9 Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
Klaagster heeft een drietal klachtonderdelen geformuleerd. Kort samengevat verwijt klaagster beklaagde het volgende:
3.1 Beklaagde weigerde zich te legitimeren toen zij op 16 maart 2016 bij klaagster langs kwam voor een huisbezoek.
3.2 Beklaagde heeft tijdens het huisbezoek op een nare manier naar de kinderen van klaagster gekeken.
3.3 Beklaagde heeft bij verschillende instanties ‘gelobbyd’ voor een zorgmelding. Klaagster snapt niet dat de gemeente een zorgmelding heeft gedaan en dat beklaagde eigenlijk niets wil of kan doen.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
4.1 Beklaagde heeft op 16 maart 2016 niet geweigerd zich te legitimeren. Beklaagde heeft haar komst zowel telefonisch als per e-mail aangekondigd. Klaagster wist dus dat beklaagde langs zou komen en zij heeft beklaagde die middag ook gewoon tot de woning toegelaten. Beklaagde kan zich niet herinneren dat klaagster, eenmaal binnen in de woning, om haar legitimatie heeft gevraagd. Beklaagde draagt echter altijd haar pas van [naam GI a] bij zich, als ook een visitekaartje met daarop haar naam en telefoonnummer. Beklaagde heeft op 16 maart 2016 haar visitekaartje aan klaagster afgegeven. Doorgaans laat beklaagde ook altijd haar pas van [naam GI a] zien, al kan zij zich niet herinneren of zij dat ook in dit geval heeft gedaan. Een paspoort of ID-bewijs laat beklaagde nooit zien.
4.2 Beklaagde herkent zich niet in deze klacht. Mogelijk heeft klaagster een gezichtsuitdrukking van beklaagde op een dergelijke manier opgevat. Dit is echter een kwestie van subjectieve beleving. In elk geval heeft beklaagde, vanzelfsprekend, nooit de bedoeling gehad om op een nare manier naar de kinderen van klaagster te kijken. Integendeel, de bemoeienis van beklaagde richtte zich juist geheel op het belang van de kinderen.
4.3 Beklaagde kan deze klacht niet plaatsen. Het is niet aan beklaagde om te lobbyen voor zorgmeldingen en uit niets blijkt dat beklaagde dit zou hebben gedaan. De klacht is bovendien niet feitelijk onderbouwd en moet reeds om die reden worden afgewezen.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College oordeelt als volgt.
Met betrekking tot klachtonderdeel 1:
Beklaagde heeft ontkend dat zij zich niet zou hebben willen legitimeren tijdens het huisbezoek op 16 maart 2016. Klaagster was op de hoogte van de komst van beklaagde en beklaagde heeft toen, in elk geval, een visitekaartje met daarop haar naam en telefoonnummer aan klaagster gegeven. Het College kan hetgeen klaagster heeft gesteld derhalve niet vaststellen.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2:
Het College overweegt dat, voor zover hetgeen klaagster stelt al klachtwaardig is, dit is ontkend door beklaagde. Bij gebrek aan andere aanwijzingen, kan het College niet vaststellen dat beklaagde tijdens het huisbezoek op een nare manier naar de kinderen van klaagster zou hebben gekeken.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 3:
Op 8 maart 2016 heeft [naam GI] een zorgmelding ontvangen, onder meer naar aanleiding van de zorgen die klaagster zelf had over de (on)veiligheid van de buurt waar zij toen woonachtig was. Het is het College niet gebleken dat beklaagde in wat voor verband dan ook heeft gelobbyd voor het doen van een zorgmelding.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie
Het College komt tot de slotsom dat beklaagde in lijn met de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker heeft gehandeld en dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
− verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan en op 23 mei 2017 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, Mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort,
voorzitter secretaris