College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.110T

De jeugdbeschermer heeft verzuimd om de samenvatting en de conclusie van haar rapport voor de Raad ter goedkeuring aan klaagster te sturen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;
Mevrouw M.H. Bijnoe, lid-beroepsgenoot;
Mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

mevrouw [klager], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

mevrouw [beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als [jeugdbeschermer] bij [GI], hierna te noemen: [GI].

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door mevrouw mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift van 29 augustus 2016, met de bijlagen en de aanvullingen hierop;

– het verweerschrift van 27 januari 2017, met de bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde en haar gemachtigde. Als toehoorder van de zijde van klaagster is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest haar moeder.

1.3

Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klaagster is moeder van de minderjarige kinderen: [naam kind1], geboren op [geboortedatum] 2008 en [naam kind2], geboren op [geboortedatum] 2010 (hierna respectievelijk: de zoon, de dochter, dan wel de kinderen).

2.2

Klaagster en de vader van de kinderen zijn sinds maart 2011 uit elkaar. Klaagster heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij klaagster.

2.3

De kinderen hebben met vader een bezoekregeling van één keer per twee weken een weekend.

2.4

Omdat er sprake is van een gespannen relatie tussen klaagster en haar ex-partner, is het gezin van klaagster vanaf januari 2014 tot maart 2014 begeleid door [de instelling] (hierna: [de instelling]).

2.5

In de periode van april 2014 tot juni 2014 is er door het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) een onderzoek bij het gezin van klaagster uitgevoerd. Een melding van klaagster aangaande mogelijk seksueel misbruik door haar ex-partner ging hieraan vooraf. AMK heeft aanbevolen om een casemanager aan het gezin toe te wijzen.

2.6

Beklaagde, werkzaam als [jeugdbeschermer] bij [GI], is als casemanager vanaf 19 juni 2014 tot juni 2015 betrokken bij het gezin.

2.7

De bezoeken van de kinderen aan de vader, die eerder door de moeder waren stopgezet, worden sinds 19 juni 2014 hervat tot aan het moment dat klaagster verhuist naar [landnaam].

2.8

Er wordt samen met de ouders een plan opgesteld. De analyse die de grondslag is voor dit plan duurt tot augustus 2014 en er zijn in deze fase vijf gesprekken. Op 13 augustus 2014 is het plan in concept aan beide ouders toegezonden. Op 28 augustus 2014 is het plan besproken.

2.9

Er worden tussen augustus 2014 en oktober 2014 huisbezoeken afgelegd bij zowel moeder als vader. Tevens wordt er hulpverlening door [naam instelling] gestart en komt er passend onderwijs voor de zoon.

2.10

Naar aanleiding van een incident op 4 september 2014 organiseert beklaagde met beide ouders een gesprek op 8 september 2014 teneinde afspraken te maken over de veiligheid van de kinderen bij de haal- en brengmomenten.

2.11

Op 31 oktober 2014 meldt beklaagde, na de casus besproken te hebben in het multidisciplinair overleg (hierna: MDO), het gezin naar aanleiding van veiligheidsincidenten aan bij [naam instelling2] voor de module ‘vechtscheidingen’.

2.12

Op 27 november 2014 wordt de hulpverlening van [naam instelling] aan de zoon, op initiatief van klaagster, overgenomen door [naam instelling3].

2.13

In januari 2015 start het programma ‘Kinderen uit de Knel’ bij [naam instelling2].

2.14

In die periode ontvangt [GI] van beide ouders e-mails met zorgen over de kinderen. Op 21 januari 2015 vindt daarover een oudergesprek plaats.

2.15

Omdat [naam instelling2] op dat moment al betrokken is en omdat vooral de strijd tussen de ouders aandacht behoeft, spreken [GI] en [naam instelling2] af dat laatstgenoemde in die periode de gesprekken voert met de ouders.

2.16

Op 30 juni 2015 vindt een uitvoerdersoverleg (hierna: UVO) plaats, waarbij de therapeuten van [naam instelling2], vader, de vriendin van vader, klaagster en beklaagde aanwezig zijn. Een verzoek tot onderzoek (hierna: VTO) wordt aangekondigd door beklaagde omdat hulpverlening tot dan toe niet tot verbetering heeft geleid.

2.17

Op 27 juli 2015 heeft beklaagde een VTO gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.18

In juli 2015 is klaagster met de kinderen verhuisd naar [landnaam], alwaar zij en de kinderen sedertdien verblijven.

2.19

Door de verhuizing van klaagster en haar kinderen moet het onderzoek door de Raad worden gestaakt. [GI] trekt zich om die reden terug.

2.20

Op 26 oktober 2016 heeft de klachtencommissie van [GI] uitspraak gedaan over de klacht van klaagster aangaande beklaagde.

2.21

Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2014.

3 De klacht

3.1

Samengevat en zakelijk weergegeven, verwijt klaagster beklaagde het volgende:

3.1.1

Er is geen toestemming gevraagd aan klaagster voor overleg met derden. Er is bij de aanvang van het traject geen toestemmingsverklaring getekend door klaagster.

3.1.2

Er is sprake van machtsmisbruik in het vrijwillig kader.

3.1.3

In de rapportage van [GI] staan onjuistheden en er is geen mogelijkheid gegeven tot het maken van wijzigingen daarin, en daaruit voortvloeiend is er een verkeerde diagnose gesteld over de kinderen van klaagster. Er staan leugens in de rapportage.

3.1.4

Er is geen mogelijkheid gegeven tot het geven van commentaar op de rapportage van [GI] ten behoeve van het VTO.

3.1.5

Beklaagde heeft het gedrag van klaagster beschreven en er een diagnose aan gekoppeld.

3.1.6

Beklaagde heeft de zorgen van klaagster over de situatie van de kinderen bij vader niet serieus genomen.

3.1.7

Er zijn leugens opgenomen in de rapportage over het incident met de autodeur.

3.1.8

Er zijn leugens opgenomen in de rapportage over het niet mee willen werken van klaagster.

3.1.9

Er zijn leugens opgenomen in de rapportage over het tegenwerken van het UVO.

3.1.10

Er zijn leugens opgenomen in de rapportage over het zelf regelen van een Ouder Kind Adviseur (hierna: OKA) door klaagster.

3.1.11

Er is niet gereageerd op het e-mail bericht van 30 juni 2015.

3.1.12

De zorgen over de kinderen bij vader zijn niet behandeld tijdens het UVO.

3.1.13

De afwezigheid van vader bij de [naam instelling2]-bijeenkomsten wordt klaagster aangerekend.

3.2

Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

4 Het verweer

4.1

Beklaagde voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:

4.1.1

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair stelt beklaagde dat het klachtonderdeel ongegrond is. Beklaagde heeft weloverwogen geen toestemmingsformulier door klaagster laten tekenen bij de start van de begeleiding. Beklaagde heeft klaagster de regie willen laten houden over de informatieverstrekking om zo de kans op samenwerking in het belang van de kinderen te vergroten. Beklaagde heeft vervolgens steeds om toestemming gevraagd, juist omdat beklaagde zich bewust is van privacywetgeving. Achteraf gezien begrijpt beklaagde dat zij er beter aan had gedaan om klaagster op 19 juni 2014 wel het toestemmingsformulier te laten tekenen.

4.1.2

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair stelt beklaagde dat de klacht geen doel treft. Klaagster beschrijft in haar toelichting een voorval tijdens de intake bij [naam instelling3]. Op 25 november 2014 is beklaagde met klaagster meegereden naar een intakegesprek. Onderweg hebben zij een ongeluk met de auto gekregen waardoor zij deze afspraak hebben gemist. Op 27 november 2014 kwam beklaagde klaagster tegen bij [naam instelling3]. Klaagster was daar voor het intakegesprek waarvoor zij een nieuwe afspraak had gemaakt. Beklaagde is aangesloten bij dit gesprek, omdat zij reeds hadden afgesproken dat zij daarbij aanwezig zou zijn. Bij het daarop volgende gesprek is beklaagde op verzoek van klaagster niet aanwezig geweest. Nu zij de wens van klaagster heeft gerespecteerd, kan haar geen machtsmisbruik worden verweten.

4.1.3

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair betwist beklaagde dat er sprake is van leugens. Beklaagde begrijpt dat klaagster met dit punt doelt op het incident met de autodeur. Beklaagde heeft, overeenkomstig het e-mailbericht van klaagster, beschreven dat de autodeur destijds open stond.

4.1.4

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair merkt beklaagde op dat voor de volledigheid het gehele schriftelijke concept VTO eerst aan klaagster had moeten worden voorgelegd, zodat zij hierop kon reageren, voordat dit aan de Raad werd verzonden. Het VTO bestaat uit een gezinsrapportage, die met klaagster besproken is en waarvoor zij akkoord heeft gegeven, een samenvatting en een conclusie. Beklaagde heeft op 30 juni 2015 de samenvatting en conclusie mondeling met klaagster besproken tijdens het UVO. De inhoud was klaagster aldus bekend. Beklaagde heeft echter verzuimd om het onderdeel samenvatting en conclusie ook schriftelijk ter goedkeuring aan klaagster te verzenden, voordat dit aan de Raad werd verzonden.

4.1.5

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren. Beklaagde heeft in de rapportage enkel het gedrag van klaagster beschreven en gemeld dat er zorgen zijn over haar psychische gesteldheid. Het was daarom van belang dat de GGZ dit verder onderzoekt. Beklaagde heeft aldus geen diagnose gesteld. Met het beschrijven van gedrag, zorgen en advies heeft zij juist gehandeld nu dit tot de taken van de [jeugdbeschermer] behoort.

4.1.6

Primair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel niet in behandeling te nemen nu het klachtonderdeel reeds door de klachtencommissie is behandeld.

Subsidiair verzoekt beklaagde om dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren. Door [GI] wordt bij vechtscheidingsproblematiek niet ingegaan op beschuldigingen en daarin partij gekozen, maar wordt ingezet op de communicatie tussen ouders. Beklaagde heeft met klaagster veel contact gehad over de zorgen en het dus wel degelijk serieus genomen.

4.1.7

Beklaagde is reeds in haar verweer op klachtonderdeel III ingegaan op de leugens omtrent het incident met de autodeur. Beklaagde heeft, overeenkomstig het e-mailbericht van klaagster, beschreven dat de autodeur destijds open stond.

4.1.8

Beklaagde verzoekt om dit klachtonderdeel af te wijzen. Beklaagde heeft geconstateerd dat klaagster wat betreft het voeren van de gesprekken en haar goede intenties, haar medewerking heeft verleend. Beklaagde heeft echter ook geconstateerd dat klaagster niet de adviezen heeft opgevolgd, zoals het herhaaldelijk advies om te stoppen met de beschuldigingen aan het adres van vader. Ook heeft klaagster op andere vlakken geen medewerking verleend, zoals het niet doorgeven van de nieuwe datum van de intake bij [naam instelling3] en het niet melden van de overstap van [naam instelling] naar [naam instelling3].

4.1.9

Beklaagde begrijpt niet wat klaagster met dit klachtonderdeel bedoelt. Beklaagde heeft in de periode januari tot februari 2015 een UVO willen organiseren. Dat was toen echter niet mogelijk omdat klaagster in eerste instantie geen toestemming gaf voor de informatieverstrekking door [naam instelling3]. Beklaagde heeft met klaagster besproken dat een overleg niet zinvol is indien partijen geen informatie mogen verstrekken. Klaagster heeft daarna wel meegewerkt.

4.1.10

Op 6 juni 2015 tijdens een schoolgesprek over de dochter blijkt dat er twee OKA’s betrokken zijn en dat er onduidelijkheid bestaat over de taakverdeling. Klaagster heeft niet gemeld dat op haar verzoek via [naam instelling3] een OKA was geregeld en daarom was er ook een OKA vanuit school aanwezig. Klaagster heeft verzuimd om dit met beklaagde en/of school te communiceren. Beklaagde verzoekt daarom dit klachtonderdeel af te wijzen.

4.1.11

Beklaagde heeft, anders dan klaagster stelt, telefonisch gereageerd op het e-mail bericht van 30 juni 2015. Beklaagde kan zich dit nog goed herinneren, omdat zij zelf zorgen had over de periode tussen het VTO en de zitting. [naam instelling2] was gestopt en de conclusie was dat hulpverlening niet tot verbetering leidde. Klaagster zou eerst op vakantie gaan, waarna klaagster en beklaagde de zaken weer zouden oppakken.

4.1.12

Tijdens het UVO op 30 juni 2015 is de nadruk gelegd op de onveiligheid voor de kinderen vanwege de strijd tussen de ouders en de vele beschuldigingen over en weer. Er is uitgelegd dat de zorgen en klachten van ouders laten zien dat de strijd niet stopt en dus de kindermishandeling niet. Er is tijdens dit overleg dus ook gesproken over de zorgen en klachten van ouders.

4.1.13

Beklaagde beaamt dat zowel [naam instelling2] als zij klaagster erop heeft gewezen dat aanwezigheid bij [naam instelling2] prioriteit moet hebben. Dit zijn ook afspraken die aan het begin van het traject zijn gemaakt en waarop zowel [naam instelling2] als beklaagde sturen.

4.2

Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1

Het College wijst allereerst op het volgende.

5.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5.2

Het College oordeelt als volgt.

5.2.1

Beklaagde heeft primair bij alle klachtonderdelen verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren omdat de klachtonderdelen reeds inhoudelijk besproken en beoordeeld zijn door de klachtencommissie van [GI].
Het College overweegt dat enkel onder bijzondere omstandigheden, het gegeven dat in een eerdere klachtenprocedure een gelijkluidende klacht of klachtonderdeel is beoordeeld, aan de ontvankelijkheid van de klacht of het klachtonderdeel in de weg kan staan. De enkele omstandigheid dat er een procedure loopt of is doorlopen, is hiervoor onvoldoende.

5.2.2

Het College stelt vast dat de klachtonderdelen, vermeld onder 3.1 I tot en met XIII, elkaar deels overlappen en brengt de klacht derhalve terug tot vijf klachtenonderdelen.

5.2.3

Er is door beklaagde vooraf geen toestemming gevraagd aan klaagster voor overleg met derden. Er is aan de start van het traject geen toestemmingsverklaring getekend door klaagster.

5.2.4

Er is sprake van machtsmisbruik in het vrijwillige kader.

5.2.5

In de rapportages staan onjuistheden en er is klaagster geen mogelijkheid geboden daar nog wijzigingen in aan te brengen, waarvan het gevolg is dat er ten aanzien van haar kinderen een verkeerde diagnose is gesteld.

5.2.6

Het vierde klachtonderdeel gaat over de zorgen die klaagster heeft geuit over de omgang van de kinderen met hun vader, die niet serieus zijn genomen.

5.2.7

Het vijfde klachtonderdeel betreft de klacht dat klaagster geen mogelijkheid is geboden commentaar te leveren op de samenvatting en conclusie van het rapport dat is opgemaakt voor de Raad. De laatste versie van dit rapport is niet meer aan klaagster voorgelegd.

5.2.8

5.2.8.1

Het College heeft uit de schriftelijke stukken, als ook ter zitting, van beklaagde vernomen dat zij klaagster in praktisch alle gevallen vooraf om toestemming heeft gevraagd om met derden te mogen overleggen. Zij heeft er echter van afgezien klaagster een toestemmingsverklaring te laten tekenen omdat zij dat in het kader van de vertrouwensband niet wenselijk achtte. Zij vond juist in het kader van genoemde vertrouwensband het op dat moment wenselijker om klaagster per onderwerp steeds om toestemming te vragen. Klaagster heeft die toestemming ook telkens gegeven. Hieruit is beklaagde gebleken dat klaagster telkenmale akkoord ging met overleg met derden. Hoewel gesteld door klaagster kan niet concreet benoemd worden in welke gevallen geen toestemming zou zijn gevraagd. Beklaagde zelf stelt dat het mogelijk is dat zij in een enkel geval deze toestemming niet zou hebben gevraagd omdat het voor haar duidelijk was dat klaagster hiervoor haar toestemming zou hebben verleend. Het College is van oordeel dat het beter zou zijn geweest dat beklaagde klaagster een toestemmingsformulier had laten tekenen om juist problemen over het wel of niet geven van toestemming, zoals in de onderhavige klacht te voorkomen. Echter het College wil niet zo ver gaan dat beklaagde door haar handelen is getreden buiten de grenzen die van een redelijk bekwame jeugdprofessional verwacht mag worden.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.2.8.2

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel wijst klaagster op de tweede afspraak bij [naam instelling3], waarbij beklaagde zich ongevraagd heeft gevoegd. Beklaagde heeft hiertegen ingebracht dat zij op 27 november 2014 werd geconfronteerd met het feit dat klaagster zonder dat zij dit wist een nieuwe afspraak had bij [naam instelling3], waarbij beklaagde wel aanwezig diende te zijn zoals tussen hen was afgesproken. De eerste afspraak twee dagen eerder was niet doorgegaan omdat klaagster en beklaagde onderweg een auto-ongeluk kregen. Nu beklaagde werd geconfronteerd met de nieuwe afspraak bij [naam instelling3] heeft zij besloten zich bij dit gesprek te voegen. Het College vermag niet in te zien dat door aldus te handelen zij misbruik zou hebben gemaakt van haar gezag. Naar het oordeel van het College heeft beklaagde zorgvuldig gehandeld.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.2.8.3

Het College ziet in de stukken en in hetgeen ter zitting naar voren is gekomen geen houvast voor de, niet nader onderbouwde, stelling van klaagster dat de rapportages leugens bevatten.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.2.8.4

Ten aanzien van de door klaagster bij beklaagde geuite zorgen over de veiligheid van de kinderen tijdens het bezoek aan vader heeft beklaagde genoegzaam aangetoond dat zij met die klachten aan de slag is gaan. Zo heeft zij bijvoorbeeld [naam instelling2] ingeschakeld en heeft zij haar team verteld over de zorgen die moeder had over veiligheid van de kinderen bij vader. De zorgen zijn ook in het UVO aan de orde gekomen.

Om die reden is het klachtonderdeel ongegrond.

5.2.8.5

Het College is met klaagster en beklaagde van oordeel dat de samenvatting en de conclusie die in het rapport ten behoeve van de Raad zijn opgenomen, nog aan klaagster gestuurd hadden moeten worden. Echter op 30 juni 2015 zijn de samenvatting en conclusie met klaagster mondeling besproken tijdens het UVO. De inhoud was klaagster aldus bekend. Nu beklaagde heeft verzuimd om het onderdeel samenvatting en conclusie, nog voordat het aan de Raad werd verzonden ook schriftelijk aan klaagster ter goedkeuring toe te sturen, wordt dit klachtonderdeel toegewezen.

Het College acht het klachtonderdeel gegrond.

5.3

Het College legt op.

Nu beklaagde met klaagster zowel de conclusie als ook de samenvatting heeft besproken tijdens het UVO van 30 juni 2015 en klaagster de mogelijkheid heeft gehad in dat overleg commentaar te geven, ziet het College onder de gegeven omstandigheid geen reden om een maatregel op te leggen en volstaat zij met de constatering van dit gegronde klachtonderdeel.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart de klachtonderdelen I, II, III, IV ongegrond;

– verklaart klachtonderdeel V gegrond;

– volstaat met de constatering maar legt aan beklaagde geen maatregel op.

Aldus gedaan door het College van Toezicht en op 29 juni 2017 aan partijen toegezonden.

Dhr. mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mw. mr. E.C. Abbing, secretaris