College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.091T

Klacht tegen gezinsvoogd over het liegen en onzorgvuldig uitlaten bij het verstrekken van informatie aan de raad en het misbruiken van gezag.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

– Mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;

– Mevrouw F.A. Leeflang en

– Heer W.V.V. Toebosch, leden-beroepsgenoten.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[A], hierna te noemen: klaagster, moeder van [de minderjarige], wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

[B], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsvoogd bij [GI].

Beklaagde is bijgestaan door mevrouw mr. J. Stappaerts-Zijlmans, advocaat te Eindhoven.

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift d.d. 19 juli 2016 met de bijlagen en een aanvulling d.d. 20 juli 2016;

– het verweerschrift d.d. 13 oktober 2016 met de bijlagen.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 december 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde, die werd bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 Klaagster is moeder van [de minderjarige], geboren [datum].

2.2 Moeder en vader zijn sinds [datum] gescheiden.

2.3 Sinds 29 oktober 2014 staat [de minderjarige], gedurende één jaar, onder toezicht van [GI].

2.4 Bij beschikking van 10 december 2014 heeft de rechtbank […] bepaald dat [de minderjarige] het hoofdverblijf bij vader heeft. In het kader van de zorgregeling heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] (voorlopig) bij de moeder verblijft gedurende iedere week van maandag uit school tot woensdag voor school, alsmede gedurende de helft van de vakanties. Moeder is hiertegen in hoger beroep gegaan en het hof heeft bij beschikking van 22 oktober 2015 opnieuw het hoofdverblijf bij vader bepaald en verwijst voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken naar het ouderschapsplan van 13 september 2015.

2.5 Op 17 april 2015 en 22 april 2015 heeft klaagster brieven met signalen over de gezinsvoogd gestuurd aan [GI].

2.6 Ook op 17 april 2015 heeft klaagster een brief met signalen over de gang van zaken bij [GI] gestuurd aan de Inspectie Jeugdzorg.

2.7 Ouders hebben met behulp van mediation in augustus 2015 een ouderschapsplan opgesteld.

2.8 op 27 juli 2015 verklaart [huisarts] aan beklaagde dat klaagster niet in staat is om gezamenlijke oudergesprekken te voeren.

2.9 Bij beschikking van 19 oktober 2015 is de ondertoezichtstelling (verder: OTS) verlengd tot 29 oktober 2016.

2.10 Op 31 december 2015 heeft de rechtbank bij beschikking vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [de minderjarige], inhoudende een breed persoonlijkheidsonderzoek bij [zorgaanbieder A].

2.11 Op 18 februari 2016 laat de gemeente […] weten dat [de minderjarige] weer ingeschreven staat op het adres van vader en niet langer bij moeder.

2.12 De rechtbank heeft op 10 maart 2016 bepaald dat er wekelijks drie uur begeleide omgang tussen moeder en zoon plaats zal vinden, gedurende het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad). Dit wordt begeleid door [zorgaanbieder B]. In de periode van 21 maart 2016 tot en met 11 mei 2016 is er geobserveerd of het contact tussen moeder en [de minderjarige] positief verloopt, en of moeder zich tijdens de begeleide omgang met [de minderjarige] houdt aan de gestelde afspraken. Uit de evaluatie van 4 mei 2016 blijkt dat er zes begeleide omgangsmomenten zijn geweest en dat beide doelen zijn behaald.

2.13 Op 7 april 2016 geeft de rechtbank een beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing aan moeder af dat zij haar medewerking dient te verlenen aan een gesprek met de teamleider van de gezinsvoogd.

2.14 In de periode 26 mei 2016 tot en met 31 juli 2016 heeft de rechtbank, in afwachting van het definitieve rapport van de raad, een wekelijkse begeleide omgang van tweemaal twee uur per week opgelegd tussen klaagster en [de minderjarige]. In deze periode hebben er 12 begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden tussen 26 mei 2016 en 7 juli 2016. Uit de evaluatie blijkt dat [de minderjarige] een positief contact met moeder heeft tijdens deze momenten, echter moeder heeft zich niet altijd aan de gestelde afspraken kunnen houden.

2.15 Op 8 juni 2016 heeft klaagster aangifte gedaan van valsheid in geschriften met betrekking tot de omgangsregeling tussen ouders en [de minderjarige], tevens doet klaagster aangifte van laster.

2.16 Op 9 juli 2016 heeft klaagster aangifte gedaan tegen de vader van [de minderjarige]. Klaagster verklaart dat zij de vader van [de minderjarige] verdenkt van het feit dat hij haar computer heeft gemanipuleerd om zo haar berichten te kunnen lezen.

2.17 Klaagster is 2,5 jaar (per 20 juli 2016) onder behandeling van een neuroloog en had in juni 2016 een consult.

2.18 Klaagster verklaart nooit iets te zullen doen dat een uithuisplaatsing (verder: UHP) van [de minderjarige] zou rechtvaardigen.

2.19 Beklaagde is werkzaam als gezinsvoogd bij [GI] en sinds februari 2015 als gezinsvoogd betrokken bij [de minderjarige] en zijn ouders. De reden van de OTS is dat [de minderjarige] klem zit tussen strijdende ouders en belast wordt met echtscheidingsproblematiek.

2.20 Beklaagde is geregistreerd bij SKJ sinds [datum] 2013.

3 De klacht

Klaagster heeft eerder een klacht ingediend onder nummer 16.021T. Die klacht is door het College niet ontvankelijk verklaard.
Klaagster verwijt beklaagde in de kern samengevat het volgende:

3.1 Beklaagde heeft gelogen en zich zeer onzorgvuldig uitgelaten bij het verstrekken van informatie aan de raad door slechts informatie te verstrekken die uit één bron komt, namelijk van de vader van [de minderjarige].

3.2 Beklaagde heeft misbruik gemaakt van haar gezag en positie om aan een raadsrapport die inhoud te geven die wenselijk is voor het winnen van een rechtszaak. Zij heeft de rechter hierdoor voorgelogen.

4 Het verweer

Samengevat en zakelijk weergegeven stelt beklaagde het volgende:

4.1 Beklaagde verwijst naar het verweerschrift in zaak 16.021T.

4.2 Het contact tussen beklaagde en klaagster verliep moeizaam. Het ouderschapsplan is uiteindelijk, met behulp van mediation, opgesteld.

4.3 Beklaagde heeft meermaals verzocht om een huisbezoek af te spreken bij klaagster. Ook heeft zij meerdere malen haar zorg uitgesproken over de gemoedstoestand van klaagster. Beklaagde heeft daarover ook contact met de huisarts gezocht. Het uitgangspunt van [werkwijze bij echtscheidingsproblemen] is dat de gezinsvoogd alleen gesprekken heeft met beide ouders gelijktijdig. Dit uitgangspunt moet wijken als er zorgen zijn over de thuissituatie van één van de ouders. Het gaat dan om de veiligheid van het kind.

4.4 Beklaagde vertelde aan klaagster dat ze onaangekondigd op huisbezoek zou komen aangezien zij niet reageerde op voorstellen voor data waarop het huisbezoek zou kunnen plaatsvinden.

4.5 Uit het bericht van 27 juli 2015 van de huisarts blijkt dat klaagster niet in staat was om gezamenlijke oudergesprekken te volgen. Beklaagde stelt zich op het standpunt dat klaagster wel gesprekken had kunnen voeren met beklaagde.

4.6 [GI] heeft aan klaagster twee schriftelijke aanwijzingen gegeven; één op 2 december 2015, bekrachtigd door de rechtbank op 31 december 2015, en één op 17 februari 2016, die op 7 april 2016 door de rechtbank is bekrachtigd. In de beschikking van 7 april 2016 overwoog de rechtbank om moeder eventueel een dwangsom op te leggen bij het niet nakomen van de gemaakte afspraken, maar aangezien dit diep zou ingrijpen in het leven van klaagster, is hiervan afgezien. Wel moet klaagster haar medewerking verlenen aan gesprekken met de gezinsvoogd, dan wel met de leidinggevende van de instelling. Zoals blijkt uit de contactjournaals van maart 2016 was de leidinggevende van beklaagde bereid om een gesprek met klaagster aan te gaan.

4.7 Uit de beschikkingen “Bekrachtiging schriftelijke aanwijzingen” blijkt dat klaagster zich niet aan de afspraken heeft gehouden.

4.8 Klaagster heeft zeker tien keer een klacht ingediend en zelfs contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Daaruit blijkt voor beklaagde dat klaagster niet om kan gaan met de ingrijpende en verstrekkende gevolgen van de OTS. Ook koestert klaagster nog veel wrok jegens de vader van [de minderjarige].

4.9 Beklaagde stelt dat er vanaf zomer 2015 sprake was van een negatieve spiraal, klaagster weigerde in gesprek te gaan met beklaagde en gaf ook geen toestemming aan [zorgaanbieder A] voor het maken van een onderzoek- c.q. behandelplan van [de minderjarige].

4.10 Gezien gebeurtenissen in het voorjaar 2016 en de berichten van de huisarts, school en politie ontstaat de indruk dat klaagster onvoorspelbaar en onberekenbaar is.

4.11 Klaagster wilde [de minderjarige] na een lange dag op school thuis ook nog les geven, beklaagde concludeert dat deze invulling van het contact met, en de verzorging van [de minderjarige] voortvloeit uit de eigen specifieke behoeftes van klaagster.

4.12 Beklaagde heeft juist een positieve kant belicht van klaagster richting de raad bij het benoemen dat klaagster het van belang vindt dat [de minderjarige] zich op creatief vlak ontwikkelt.

4.13 Beklaagde heeft wel bij de raad aangegeven dat klaagster, in haar enthousiasme, aan de vader van [de minderjarige] en aan [de minderjarige] zelf voorbij kan gaan. Vader is ingegaan op de wens van klaagster dat [de minderjarige] muzieklessen mag volgen.

4.14 Uit onderzoek van [zorgaanbieder A] is gebleken dat [de minderjarige] gemiddeld presteert. Klaagster heeft aan [zorgaanbieder A] laten weten dat zij het niet eens is met de diagnose.

4.15 Beklaagde heeft opgemerkt, na gesprekken met [de minderjarige] gevoerd te hebben, dat klaagster steeds meer volwassen onderwerpen met [de minderjarige] bespreekt. Ook uit zij zich negatief over de vader van [de minderjarige].

4.16 Uit de evaluatie van [zorgaanbieder B] blijkt niet dat de omgang tussen vader en [de minderjarige] [zorgaanbieder B] zorgen zou baren.

4.17 Uit de rapporten van [zorgaanbieder B] blijkt dat de begeleide contacten tussen klaagster en [de minderjarige] goed zijn verlopen. Ondanks deze conclusie maakt beklaagde zich zorgen over de emotionele veiligheid van [de minderjarige].

4.18 [GI] heeft aangegeven in het verzoekschrift tot wijziging van de omgangsregeling van 19 februari 2016 dat klaagster individuele psychosociale hulp moet inschakelen, omdat dit een voorwaarde is voor de onbegeleide omgang met [de minderjarige].

4.19 De huisarts heeft sinds augustus 2015 gesprekken met klaagster over het al dan niet inschakelen van hulp (25 februari 2016 en 1 maart 2016).

4.20 Beklaagde heeft in haar gesprek met de raad enkele opmerkingen gewijd aan de vader van [de minderjarige]. Uit de rapporten van [zorgaanbieder B] blijkt dat vader een keer te laat was om [de minderjarige] op te halen.

4.21 Beklaagde heeft aangegeven aan de raad dat [GI] niet de verantwoordelijkheid op zich kan nemen om [de minderjarige] langer en eventueel onbegeleid bij moeder te laten verblijven. Dit heeft te maken met de zorgen die beklaagde al had in april 2016.

4.22 Beklaagde heeft op geen enkele wijze onzorgvuldig gehandeld.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende met betrekking tot de afzonderlijke klachtonderdelen.

5.1 In dit eerste klachtonderdeel klaagt klaagster over het feit dat beklaagde heeft gelogen en zich onzorgvuldig heeft uitgelaten over klaagster aan de raad.
In haar schriftelijke klacht, meer in het bijzonder productie 1, heeft klaagster een schriftelijke weergave gevoegd van een telefonisch contact tussen, zo begrijpt het College, de raadsonderzoeker en beklaagde van 14 april 2016. Het College begrijpt dat in dit gewraakte gesprek beklaagde onwaarheden zou hebben gezegd over klaagster en/of [de minderjarige]. Verder dan deze algemene klacht komt klaagster niet. Zij geeft niet aan uit welke passages blijkt dat beklaagde de onwaarheid spreekt. Beklaagde ontkent dat zij in dit gesprek de onwaarheid heeft gesproken. Het College stelt, na lezing van deze transcriptie van het telefonisch gesprek, dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde op welke wijze dan ook de onwaarheid spreekt over klaagster en/of [de minderjarige] Hierbij betrekt het College de contactverslagen die beklaagde heeft gemaakt van gesprekken tussen klaagster en beklaagde welke zich in het dossier bevinden als productie 1 bij het verweerschrift. Deze contactverslagen zijn door klaagster ook niet betwist. De door klaagster als productie 2 bij haar klacht gevoegde opmerkingen bij dit telefonisch verslag en de overige producties maken dit oordeel van het College niet anders.

5.2 Betreffende het tweede klachtonderdeel waar klaagster klaagt over het feit dat beklaagde misbruik heeft gemaakt van haar gezag en positie om aan een raadsrapport die inhoud te geven die wenselijk is voor het winnen van een rechtszaak en dat zij hierdoor de rechter heeft voorgelogen, stelt het College het volgende vast. Het raadsrapport is niet door beklaagde opgemaakt. Beklaagde is wel door de raadsrapporteur in een telefonisch onderhoud bevraagd naar haar bevindingen als gezinsvoogd en betrokken bij klaagster en [de minderjarige]. Het College stelt vast dat beklaagde geen gebruik heeft gemaakt om vanuit die positie aan het raadsrapport die inhoud te geven die wenselijk is voor het winnen van een rechtszaak. Het interview dat de raadsrapporteur via de telefoon heeft gehad met beklaagde is slechts een onderdeel van het raadsrapport terwijl de rechter zich op zijn beslissing baseert op het gehele raadsrapport. Voor wat betreft de inhoud van het telefonisch onderhoud dat beklaagde heeft gehad met de raadsonderzoeker wordt in dit verband verwezen naar hetgeen beschreven staat in de kolom van klachtonderdeel 1.
Het College komt op basis van het vorengaande tot de vaststelling dat ook het tweede klachtonderdeel ongegrond is.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing.
Het College verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus door het College van Toezicht op 7 februari 2017 aan partijen toegezonden.

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mr. E.C. Abbing, secretaris