College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 16.062T

Klacht tegen gezinsvoogd over dat er niks met de klachten van klager gedaan zou worden en over de communicatie met klager.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

Mevrouw mr. E. M. Jacquemijns, voorzitter;
Mevrouw S. Ephraïm, en
Mevrouw M. Bijnoe, leden-beroepsgenoten.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. C. Abbing.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
de heer A., hierna te noemen: klager,

tegen

de heer B. werkzaam als gezinsvoogd bij [gecertificeerde instelling, hierna GI] […] te […], hierna te noemen: beklaagde, bijgestaan door mevrouw mr. E. Lam, advocaat te […].

1 Het verloop van de procedure

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift d.d. 11 juli 2016 met de bijlagen;

– het verweerschrift d.d. 2 augustus 2016 met de bijlagen.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 14 november 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde en zijn gemachtigde voornoemd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 Klager is vader van de minderjarige zoon S., geboren op […] […] 2007. S. woont bij zijn moeder.

2.2 De ouders van S. zijn sinds […] 2014 uit elkaar; het gezag berust bij beide ouders.

2.3 Beklaagde is werkzaam als gezinsvoogd bij de [GI] […] (hierna: [GI 1]) en sinds 3 november 2015 belast met de uitvoering van de onder toezicht stelling (hierna: OTS).

2.4 Bij beschikking van de rechtbank […] is op 17 november 2015 deze voorlopige OTS uitgesproken voor een periode van drie maanden, tot en met 2 februari 2016.

2.5 Op 4 december 2015 heeft beklaagde aangegeven dat hij naar aanleiding van de door klager aangegeven zorgen begeleiding heeft aangevraagd bij [Stichting] […]. [Stichting] […] heeft dit opgepakt en is voor de kerstvakantie bij moeder thuis gestart.

2.6 Op 22 december 2015 heeft klager een schriftelijke aanwijzing gekregen, waarin onder andere staat dat hij in de begeleide omgang met S. niet negatief mag praten over de moeder van S. Tevens staat er in de aanwijzing dat de omgang niet zal worden uitgebreid tijdens de duur van de voorlopige OTS. Deze zal begeleid blijven en plaatsvinden één keer in de twee weken.

2.7 Op 6 januari 2016 is het verzoek tot verlenging van de OTS voor de periode van een jaar ingediend bij de rechtbank […].

2.8 Op 26 januari 2016 heeft klager een brief gestuurd aan [GI 1] met zijn klachten over beklaagde, daarbij geholpen door [adviesbureau].

2.9 Naar aanleiding van de brief heeft er een bemiddelingsgesprek met alle betrokkenen plaatsgevonden op 15 februari 2016 en het verslag daarvan is op 17 februari 2016 aan partijen toegezonden.

2.10 Op 17 februari 2016 heeft beklaagde de aanmelding gedaan bij […] voor de module […].

2.11 Op 4 maart 2016 is er in samenspraak met [Stichting] […] een voorstel gedaan aan klager om een gesprek in te plannen om de zorgen die S. uit tegen klager te bespreken.

2.12 Op 4 april 2016 is de omgang tussen klager en S. stopgezet naar aanleiding van een problematisch verlopen laatste omgang op 30 maart 2016.

2.13 Op 14 april 2016 is de uitvoering van de OTS op verzoek van [GI 1] overgedragen aan [GI] […] (hierna: [GI 2]). Het [GI 2] voert vanaf 10 mei 2016 de OTS uit.

2.14 Klager heeft op 26 april 2016 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie […] over het gedrag van beklaagde.

2.15 In de uitspraak van 5 september 2016 zijn alle klachtonderdelen door de Klachtencommissie ongegrond verklaard.

2.16 Beklaagde is sinds [datum] 2014 geregistreerd in het Kwaliteitsregister.

3 De klachten

Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld jegens hem om de volgende redenen:

3.1 Beklaagde doet niets met mijn klachten.

3.2 Beklaagde belt mij niet één keer per week.

3.3 Beklaagde zou één maal per zes weken overleg voeren met S.

3.4 Beklaagde heeft nooit gesprekken gehad met klager.

3.5 Bij de bezoeken van klager aan S. was altijd een andere collega van beklaagde aanwezig.

3.6 Beklaagde kon mij nooit geruststellen over hetgeen S. aangaf, zoals psychische mishandeling door de partner van de ex van klager.

4 Het verweer

Beklaagde ontkent dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen, voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling van de klachtonderdelen verder ingegaan.
De intentie van beklaagde is steeds geweest om klager en S. op een veilige manier contact met elkaar te laten hebben. Ook was het doel van beklaagde om klager en de moeder van S. samen in gesprek te laten gaan.

Beklaagde gaat hieronder in op de zes klachtonderdelen:

4.1 Beklaagde heeft de klachten van klager te allen tijde serieus genomen. De klachten zijn regelmatig besproken met klager. Op 15 februari 2016 is er een bemiddelingsgesprek geweest en waar mogelijk is er gehandeld naar aanleiding van de zorgen die geuit zijn door klager.

4.2 Vanaf november 2015 heeft beklaagde minimaal één maal per week contact met klager gehad. Per telefoon, e-mail of persoonlijk. Tijdens de drie weken vakantie van beklaagde is dit overgenomen door collega’s.

4.3 Beklaagde heeft S. regelmatig gesproken in de periode van 3 november 2015 tot 11 mei 2016.

4.4 Beklaagde heeft ook regelmatig met klager gesproken over S.. Deze gesprekken waren telefonisch in verband met de afstand. Klager heeft tijdens deze gesprekken zijn zorg over S. uitgesproken. Naast de telefoongesprekken is er veel contact geweest via de e-mail. Beklaagde is bij klager op huisbezoek geweest. In een persoonlijk gesprek met klager en [het adviesbureau] is uitgebreid gesproken over de situatie.

4.5 Tussen klager en S. zijn tien omgangsmomenten geweest, daarvan heeft beklaagde er zes zelf gedaan. Tijdens de vakantie van beklaagde waren er drie contactmomenten waarbij twee collega’s van beklaagde deze bezoeken hebben begeleid.

Het laatste bezoekmoment van 30 maart 2016 is door een collega van beklaagde overgenomen aangezien de relatie tussen klager en beklaagde niet langer werkbaar was. Het was vooral in het belang van S. dat een collega het waarnam. Klager heeft intimiderende uitingen gedaan aan het adres van beklaagde en om die reden is bij de rechtbank […] verzocht om een andere gezinsvoogd en gezinsvoogdijinstelling. Sinds 10 mei 2016 voert [GI 2] de OTS uit.

4.6 Beklaagde heeft voor klager begeleiding aangevraagd bij [Stichting] […]. [Stichting] […] heeft de begeleiding op zich genomen vanaf medio december 2015 en is bij moeder thuis geweest. Tevens is een inschatting gemaakt van de situatie bij de nieuwe partner van moeder. Op 4 maart 2016 is er in samenspraak met [Stichting] […] een voorstel gedaan naar klager om de zorgen die S. uit tegen zijn vader te bespreken. Deze afspraak is niet meer gemaakt omdat de situatie na 30 maart 2016 te dreigend werd voor S. en er besloten moest worden dat het contact en de omgang tussen klager en S. werd gestopt.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

Tuchtrechtelijke toetsing en de algemene tuchtnorm
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.

Het College is gebleken dat beklaagde relatief kort als gezinsvoogd bij het gezin betrokken is geweest. Hij is gestart op 3 november 2015. In januari 2016 is beklaagde op vakantie geweest. Eind maart 2016 vertroebelde de relatie tussen klager en beklaagde en in april 2016 is de uitvoering van de OTS overgedragen aan [GI 2].

Ter zitting heeft beklaagde aangegeven direct aan het begin van zijn aantreden ingezet te hebben op een twee sporenbeleid. Enerzijds was dit erop gericht de omgang tussen klager en S. weer op te starten. Anderzijds heeft hij ingezet op de verstandhouding tussen klager en de moeder van S.. Het College begrijpt dat klager verwachtte dat beklaagde zou trachten hem en zijn ex-partner weer met elkaar aan tafel te krijgen. Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming echter gaf aan dat de relatie tussen de ouders gespannen was en dat het niet voor de hand lag dat zij snel samen in gesprek zouden komen. Het College ziet hier een verschil in verwachting en beleving.

Ten aanzien van de klachtonderdelen merkt het College het volgende op:

5.1 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat er niets met de klachten van klager zou zijn gedaan, verwijst het College naar het bemiddelingsgesprek dat op 15 februari 2016 heeft plaatsgevonden, waaruit het tegendeel blijkt. Het klachtonderdeel is door klager niet verder onderbouwd en wordt om die reden afgewezen.

5.2 Ten aanzien van de contactmomenten tussen klager en beklaagde (klachten 2 en 4) heeft klager aangegeven dat er slechts één keer een echt gesprek heeft plaatsgevonden en dat de overige contacten telefonisch waren en kort. Het is het College gebleken dat vanaf 3 november 2015 beklaagde minimaal één maal per week contact met klager heeft gehad. Beklaagde is bij klager op huisbezoek geweest. Er is een persoonlijk gesprek geweest met klager en het [adviesbureau]. Tijdens zijn vakantie zijn de contacten overgenomen door twee collega’s. De contacten zijn niet altijd in persoon geweest; maar soms ook per telefoon of e-mail in verband met de afstand. Het College ziet hier wederom een verschil in beleving tussen klager en beklaagde. Zoals hiervoor echter al gesteld, beoordeelt het College niet of het beroepsmatig handelen beter had gekund, maar of beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke uitoefening van zijn beroep. Het College is van oordeel dat van dit laatste sprake is en wijst het klachtonderdeel af als ongegrond.

5.3 Het klachtonderdeel dat beklaagde onvoldoende contact heeft gehad met S. is door klager onvoldoende onderbouwd. Beklaagde heeft onweersproken verklaard dat hij S. regelmatig heeft gesproken in de periode van 3 november 2015 tot 11 mei 2016. Dat gebeurde bij [Stichting] […], maar ook bij het ophalen en terugbrengen van S. bij zijn moeder na een bezoek aan zijn vader. Het College wijst dit klachtonderdeel daarom af.

5.4 De klacht van klager dat er tijdens de bezoeken tussen klager en S. altijd een andere collega van beklaagde aanwezig was, is door beklaagde voldoende weerlegd. Van de tien omgangsmomenten heeft beklaagde er zes zelf gedaan. Tijdens de vakantie van beklaagde waren er drie contactmomenten, die door twee collega’s van beklaagde zijn begeleid. Het laatste bezoekmoment van 30 maart 2016 is door een collega van beklaagde overgenomen, omdat de relatie tussen klager en beklaagde niet langer werkbaar was. Daarna is de rechtbank […] verzocht om een andere gezinsvoogd en gezinsvoogdijinstelling aan te wijzen. Het College begrijpt van klager dat hij teleurgesteld is over de gang van zaken. Echter het College heeft ook in dit handelen van beklaagde geen omstandigheden kunnen vinden waaruit zou kunnen blijken dat hij niet voldoet aan de criteria die gesteld mogen worden aan de jeugdprofessional. Het klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.

5.5 Het College heeft geconstateerd dat beklaagde na onrust bij klager over hetgeen S. hem aangaf, waaronder mogelijk psychische mishandeling door de partner van de moeder, begeleiding van [Stichting] […] heeft ingeschakeld. [Stichting] […] heeft de begeleiding op zich genomen vanaf medio december 2015 en is bij moeder thuis geweest. Tevens is een inschatting van de situatie bij de nieuwe partner van moeder gemaakt. Dat S. mishandeld zou worden, bleek daar niet uit. Wel bleek dat S. in de knel zat en daar is vervolgens dan ook op ingezet. [Stichting] […] heeft de begeleiding van het skype-contact tussen S. en klager opgepakt. Een van de twee gesprekken tussen klager en S. werd begeleid door een hulpverlener van [Stichting] […], het andere gesprek werd begeleid door de moeder. Daaruit bleek dat S. het lastig vond om te praten, en vragen van klager te beantwoorden.

Op 4 maart 2016 is er in samenspraak met [Stichting] […] een voorstel gedaan aan klager om de zorgen die S. uitte tegen zijn vader te bespreken. Een afspraak in dit kader is echter niet meer gemaakt omdat de situatie na 30 maart 2016 te dreigend werd voor S. en er besloten werd dat het contact en de omgang tussen klager en S. moest worden gestopt. Het College heeft het handelen van beklaagde in het licht van artikel A van de beroepscode “de jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen” gezien, en is van oordeel dat het handelen valt binnen de grenzen van de beroepscode. Zij wijst het klachtonderdeel af.

Tot slot geeft het College aan dat zij ter zitting een vader heeft gezien die er alles aan heeft gedaan om het contact met zijn zoon te herstellen. Die om de tafel wilde met zijn ex-partner omdat zij samen ouders zijn van S. Die gefrustreerd is omdat zijn ex-partner zich volgens hem niet aan de afspraken houdt. Die gefrustreerd is omdat niets is gedaan met zijn idee dat zijn zoon wordt mishandeld. Klager heeft aangegeven dat er een verkeerd beeld over hem is ontstaan en dat tot zijn frustratie er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan. Het College heeft een vader gezien die het er zeer moeilijk mee heeft dat hij zijn zoon nu al zeven maanden niet heeft gezien, en dat hij de weg naar herstel van het contact niet meer ziet. Wat daar ook van zij, en hoe begrijpelijk dit ook is, beklaagde heeft naar het oordeel van het College ingezet op wat van een jeugdprofessional verwacht kon worden. Hij heeft zich gericht op de veiligheid van S., hetgeen centraal moet staan bij een OTS. Hij heeft ook geprobeerd de verstandhouding tussen klager en S. te verbeteren, onder andere door het skype-contact te herstellen. Ter zitting heeft beklaagde expliciet aangegeven dat hij mooie momenten heeft gezien tussen klager en S.. In potentie, aldus beklaagde, is klager een hele goede vader.

Alles overziend, constateert het College dat de verwachtingen te zeer uiteen liepen. Het vertrouwen tussen partijen werd vrijwel direct aan het begin van de relatie beschadigd. Beklaagde heeft het vertrouwen niet meer kunnen herstellen. Dit is te betreuren, maar hij heeft naar het oordeel van het College niet gehandeld in strijd met de beroepscode.

6 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing.

Het College verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan en op 9 januari 2017 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.

Mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
Mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris