Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy , voorzitter,
de heer E. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
mevrouw L. Veenstra, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
de heer [A], wonende te […], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
de heer [B], tot 1 september 2016 als jeugdzorgwerker/jeugdbeschermer werkzaam bij [de gecertificeerde instelling], hierna te noemen: beklaagde.
1. Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
− het klaagschrift d.d. 19 april 2016, met bijlagen;
− het aanvullende klaagschrift d.d. 8 mei 2016, met bijlage;
− het verweerschrift d.d. 17 juni 2016, met bijlagen;
− repliek klager (ongedateerd);
− dupliek beklaagde d.d. 21 september 2016,
− het door klager tijdens de zitting overgelegde stuk.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde. Klager werd bijgestaan door zijn echtgenote, mevrouw [C], en als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mevrouw mr. E. Lam, werkzaam bij Suez Advocaten te Amsterdam.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over uiterlijk acht weken zal volgen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.1 Klager heeft in […] met zijn ex-partner (hierna: moeder) drie [thans nog minderjarige] kinderen geadopteerd: [X], geboren op […], [Y], geboren op […] en [Z], geboren op […]. Klager en moeder zijn met elkaar gehuwd geweest tot […]. Klager is opnieuw gehuwd.
2.2 Klager en moeder waren gezamenlijk met het gezag over hun kinderen belast. In eerste instantie hebben [X], [Y] en [Z] na de echtscheiding afwisselend bij klager en moeder verbleven. Thans wonen de drie kinderen bij moeder.
2.3 Bij beschikking van 4 december 2014 van de rechtbank […] zijn [X], [Y] en [Z] onder toezicht gesteld van [de gecertificeerde instelling] (hierna: [de GI]). De rechtbank heeft geoordeeld dat de drie kinderen zodanig opgroeiden dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid ernstig werden bedreigd en dat andere maatregelen in een vrijwillig kader ter afwending van deze bedreiging hadden gefaald of zouden falen. De zorgen rondom de kinderen waren ernstig en de beschuldigingen van de ouders over en weer dusdanig heftig dat werd verwacht dat ouders niet op korte termijn in staat zouden zijn om de situatie te verbeteren of de ontwikkelingsproblemen van de kinderen weg te nemen.
2.4 De ondertoezichtstelling (hierna: OTS) is laatstelijk verlengd tot en met 3 december 2016.
2.5 Beklaagde is geregistreerd sinds 7 juni 2013 en is vanaf 27 oktober 2015 tot 1 september 2016, in opvolging van twee voorgangers, als gezinsvoogd betrokken geweest bij de uitvoering van de OTS van de drie kinderen.
2.6 Op 26 februari 2016 heeft beklaagde aangekondigd voornemens te zijn een schriftelijke aanwijzing aan klager te geven in het kader van de uitvoering van de OTS van [Y], inhoudende dat klager schriftelijk toestemming diende te geven voor de inzet van een trajectklas en voor de behandeling van [Y] bij [zorgaanbieder].
2.7 Klager heeft op 3 maart 2016 schriftelijk aangegeven het er niet mee eens te zijn dat een schriftelijke aanwijzing zal worden gegeven. Klager heeft met betrekking tot de trajectklas aangegeven dat er andere mogelijkheden onderzocht dienen te worden, waarmee [Y] ook zou kunnen instemmen. Met betrekking tot de behandeling van [Y] heeft klager aangegeven dat er gezocht diende te worden naar beter passende opties, die tevens gezinsgericht zijn. [De GI] heeft daarop aangegeven het niets eens te zijn met de argumenten van klager om in beide situaties andere opties te onderzoeken en is daarom op 8 maart 2016 overgegaan tot het geven van de schriftelijke aanwijzing.
2.8 Bij beschikking van 14 april 2016 heeft de rechtbank […] voornoemde schriftelijke aanwijzing van 8 maart 2016 bekrachtigd.
2.9 Bij beschikking van 31 mei 2016 is het verzoek van klager om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de drie kinderen, in die zin dat de hoofdverblijfplaats voortaan bij hem zal zijn, afgewezen. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van klager en moeder beëindigd en bepaald dat moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [X], [Y] en [Z] zal zijn belast.
3. De klachten
Klager heeft een groot aantal klachtonderdelen geformuleerd. Het College verwijst voor de volledige weergave van de klacht naar het klaagschrift, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Kort samengevat verwijt klager beklaagde het volgende:
I. Beklaagde komt afspraken niet na. Klager verwijst als voorbeeld naar de eerste gemaakte afspraak dat beklaagde direct een mail naar klager zou versturen. Dit heeft beklaagde niet gedaan.
II. Beklaagde informeert klager niet over belangrijke zaken. Er heeft geen terugkoppeling plaatsgevonden van het intern overleg in november 2015. Alleen de uitkomst is klager medegedeeld, zonder te vermelden wat er is besproken en wat de bronnen en overwegingen zijn geweest om tot het besluit te komen.
III. In het door klager opgevraagde dossier ontbreken veel stukken, zoals het contactjournaal, werkaantekeningen, medische gegevens en verslagen van interne en externe overleggen, en beklaagde voert een schaduwdossier.
IV. Klager vraagt sinds 16 november 2015 om informatie over [Y] op school en is tot op heden niet correct, onvolledig en tegenstrijdig geïnformeerd. School heeft daarover aangegeven niet te weten of beklaagde toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van informatie aan klager.
V. Beklaagde heeft aan klager een schriftelijke aanwijzing gegeven, terwijl klager gegronde redenen had om andere opties aan te voeren. Beklaagde heeft de schriftelijke aanwijzing vervolgens laten bekrachtigen door de rechter en heeft daarvan vervangende toestemming proberen te maken.
VI. Beklaagde houdt klager buiten gesprekken, plant gesprekken op onmogelijke tijden en houdt daarbij geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van klager, zoals een sterfgeval in de familie, ziekenhuisbezoeken en het eigen bedrijf van klager.
VII. Beklaagde brengt de jeugdigen willens en weten in gevaar door hen bij moeder te laten verblijven, terwijl moeder lichamelijk en geestelijk geweld op hen uitoefent. Beklaagde handelt daarmee ook in strijd met een eerdere beschikking van de rechtbank, omdat het hoofdverblijf van [X] en [Y] in eerste instantie bij klager was.
VIII. Beklaagde gedraagt zich onfatsoenlijk en onbeschoft en beklaagde “ontploft” als dingen niet zo gaan als hij wil.
IX. Beklaagde stelt zich partijdig op, in het voordeel van moeder. Beklaagde vertelt alles wat de kinderen en klager hem vertellen door aan moeder en doet niets met hetgeen klager aangeeft. Beklaagde probeert ook een PGB voor moeder te regelen en bemoeit zich met financiële zaken.
X. Beklaagde misbruikt zijn macht.
XI. Beklaagde voorkomt dat er contact plaatsvindt tussen klager en de leidinggevende van beklaagde.
XII. Beklaagde heeft lopende projecten stilgezet.
4. Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
I. Beklaagde heeft de door klager bedoelde e-mail inderdaad niet meteen dezelfde dag verstuurd, omdat hij daarvoor nog geen tijd had gevonden. Beklaagde heeft klager hiervoor zijn excuses gemaakt. Beklaagde herkent zich voor het overige niet in het verwijt van klager. Wanneer het nakomen van een afspraak een keer onverhoopt niet lukt, wordt hierover altijd door beklaagde met klager gecommuniceerd. Afspraken zijn, voor zover beklaagde zich kan herinneren, altijd
doorgegaan. Het is echter klager die niet meer in gesprek wil gaan met beklaagde en dit naar alle betrokkenen toe heeft gecommuniceerd.
II. Beklaagde is er steeds op gericht geweest om klager zo goed als mogelijk over alles te informeren. Als er zaken waren die zich niet leenden voor de mail of klager bepaalde informatie wilde hebben die hij bij een derde diende op te vragen, zoals informatie over de school van [Y], is dit aan klager ook zo benoemd. Op 30 november 2015 heeft beklaagde een persoonlijk gesprek gevoerd met klager en de uitkomsten van een gesprek met de voormalig leidinggevende van beklaagde aan hem teruggekoppeld.
III. Klager heeft het dossier tweemaal opgevraagd en dit beide keren ontvangen. Klager heeft daarbij alle stukken ontvangen waarop hij recht heeft. Stukken die specifiek over moeder gaan, zijn niet aan klager overgelegd en de reden daarvan is hem uitgelegd. Van het voeren van een schaduwdossier is geen sprake.
IV. Klager kon zich voor informatie over de school van [Y] tot de school richten. Voor zover beklaagde weet, heeft de school van [Y] klager zo compleet als mogelijk geïnformeerd en altijd open gestaan voor het geven van verdere uitleg. Beklaagde heeft de school laten weten dat sprake was van gezamenlijk gezag van klager en moeder over de kinderen.
V. Op 26 februari 2016 is een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing aan klager gegeven, omdat klager niet wilde instemmen met de voor [Y] noodzakelijk bevonden trajectklas en psychologische ondersteuning door school en [de GI]. [De GI] heeft de argumenten van klager bestudeerd en geconcludeerd dat de door hem aangedragen oplossingen op dat moment niet in het belang van [Y] waren. Derhalve is de schriftelijke aanwijzing op 8 maart 2016 alsnog gegeven. Deze schriftelijke aanwijzing is op 14 april 2016 door de kinderrechter bekrachtigd. Hoewel beklaagde ter zitting heeft gevraagd of dit tegelijkertijd als een vervangende toestemming kon gelden, bleek dat niet mogelijk en dat is ook zo geaccepteerd. Beklaagde heeft altijd naar eer en geweten gesproken, zowel binnen als buiten de rechtbank, en betwist leugens te hebben verspreid of een advocaat onfatsoenlijk te woord hebben gestaan.
VI. Door beklaagde is tijdens het allereerste telefonische contact met klager al te kennen gegeven dat wat [de GI] betreft het voeren van gezamenlijke gesprekken met ouders noodzakelijk is, omdat dit de enige mogelijkheid was om de impasse te doorbreken. Klager gaf aan dat niet te willen. Na intern overleg is daarom besloten om eerst aparte gesprekken te voeren met beide ouders, met het doel om vervolgens gezamenlijk in gesprek te gaan. In november 2015 heeft beklaagde benoemd dat als de gezamenlijke gesprekken niet van de grond zouden komen, hij zich afvroeg of er dan nog mogelijkheden waren voor het voortzetten van gezamenlijk ouderlijk gezag. Overigens zijn er wel gesprekken met beide ouders afzonderlijk gevoerd.
Uit de klachten van klager spreekt dat hij zich buitengesloten voelt. Hiervan is echter geen enkele sprake geweest. Gezamenlijke gesprekken kwamen door toedoen van klager zelf niet van de grond. Beklaagde heeft zich richting elk van de ouders telkens op dezelfde manier opgesteld. Voor wat betreft een overleg met de scholen is ervoor gekozen klager niet bij het eerste overleg aanwezig te laten zijn, omdat de kinderen lieten weten niet te willen dat hun vader daarbij
aanwezig zou zijn en klager niet een gezamenlijk gesprek wilde als ook moeder daarbij aanwezig zou zijn. Op de uitnodiging om een paar dagen na dit overleg een gesprek te hebben, is klager niet ingegaan.
Voorts heeft beklaagde vanaf de start van zijn betrokkenheid bij de uitvoering van de OTS geprobeerd om rekening te houden met het gegeven dat klager een eigen bedrijf heeft en later ook met de gezondheidsproblemen van klager. Beklaagde heeft ook meermalen naar zijn gezondheid gevraagd, uit menselijke interesse en medeleven. Echter, omdat er veel voor de kinderen geregeld diende te worden kon hier niet altijd rekening mee gehouden worden. Tevens
reageerde klager met regelmaat niet op voorstellen van beklaagde, zodat het voor beklaagde ook moeilijk was om rekening te houden met de agenda van klager.
Verder wil beklaagde benoemen (ook in reactie op hetgeen klager in zijn mail van 8 mei 2016 op dit punt nader noemt) dat klager in april 2016 door [de GI] is uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van de klachten van klager over het functioneren van beklaagde. Klager stuurde hierop per mail terug dat beklaagde zou weten dat hij een onderzoek in het ziekenhuis heeft, zonder hierbij te benoemen wanneer dit onderzoek zou plaatsvinden.
VII. Op het moment dat beklaagde bij de zaak betrokken raakte, verbleven de kinderen al bij moeder. Aan de omstandigheid dat [de GI] de kinderen bij moeder laat wonen ligt een zorgvuldige afweging ten grondslag en dit is ook conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van september 2015. In februari 2016 is de situatie opnieuw bekeken en intern besproken. Naar ouders toe is gecommuniceerd dat [de GI] zich nog steeds kan vinden in die beslissing. Dat klager het hier niet mee eens is, is duidelijk. Bij beschikking van 31 mei 2016 is het verzoek van klager om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen door de rechtbank afgewezen.
De veiligheid van de kinderen wordt altijd gecheckt en goed in de gaten gehouden door beklaagde. Hij heeft gesprekken gevoerd met de kinderen en hij heeft de huisarts gevraagd of er signalen van mishandeling waren. Dit was niet het geval. Moeder heeft naar aanleiding van de zorgmelding erkend in het verleden incidenteel de kinderen eens een tik te hebben gegeven, op een moment dat de kinderen niet naar moeder wilden luisteren. Hierover is door beklaagde met moeder gesproken en dit blijft een onderwerp van gesprek.
VIII. Beklaagde heeft klager eens indringend toegesproken, nadat klager veel verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen bij beklaagde had neergelegd. Verder heeft beklaagde eenmaal een gesprek met klager afgekapt, nadat klager hem twee stappen buiten de rechtszaal direct begon aan te spreken op diens verantwoordelijkheid, terwijl de kinderrechter juist daarvoor de schriftelijke aanwijzing had bekrachtigd en klager had opgedragen mee te werken aan de
aanmelding voor de trajectklas en behandeling. Beklaagde heeft dit gesprek afgekapt vanwege de dwingende toon van klager en de locatie (openbare gang van de rechtbank).
IX. Beklaagde heeft zich altijd neutraal opgesteld ten opzichte van ouders en het belang van de kinderen vooropgesteld. Beklaagde heeft zich laten informeren door de scholen, deze informatie is ook steeds intern besproken met collega’s en een gedragswetenschapper en van daaruit is tot handelen gekomen.
Op verzoek van de kinderen vonden de eerste gesprekken met de kinderen plaats in het bijzijn van moeder. De reden hiervan was dat beklaagde de derde gezinsvoogd in korte tijd was en het daarom in het belang van de kinderen werd geacht als er een vertrouwensfiguur voor hen bij dit gesprek aanwezig was. Er hebben echter meerdere gesprekken met de kinderen plaatsgevonden in afwezigheid van moeder, waarin de kinderen hun visie hebben verwoord. Het is voor beklaagde niet duidelijk wat de kinderen hem in vertrouwen zouden hebben verteld en hij dan vervolgens met moeder zou hebben besproken.
Door de Sociale Verzekeringsbank werd aangegeven dat er onduidelijkheid was over de situatie van de kinderen en dat hierover duidelijkheid diende te komen. Beklaagde heeft daarom de feitelijke situatie op papier gezet. Beklaagde heeft daarbij duidelijk benoemd dat er nog een zitting zou volgen en er dus geen definitieve uitspraak lag over de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Verder heeft beklaagde geen enkele bemoeienis met de financiële situatie van ouders gehad. AI voordat [de GI] betrokken raakte, ontving moeder een persoonsgebonden budget (PGB) voor de kinderen en moeder zet voor een deel zichzelf hiervoor in. Door beklaagde is aangegeven dat het belangrijk is dat de ingezette hulp gecontinueerd kan worden en dat situaties die werken zo min mogelijk worden gewijzigd. De verantwoordelijke gemeente […] is bezig met het afgeven van een herindicatie. Hiervoor is toestemming van beide ouders nodig. Klager vindt echter dat moeder ten onrechte geld krijgt.
X. Beklaagde heeft op geen enkele wijze macht misbruikt. Wel heeft hij altijd zijn professionele visie gegeven op de situatie. Wanneer snel handelen van ouders in het belang van de kinderen nodig was, zoals de psychologische begeleiding van [Y], is beklaagde het gesprek hierover met de ouders aangegaan. Beklaagde heeft ook toegelicht waarom aan klager een schriftelijke aanwijzing is gegeven. Beklaagde heeft verder altijd opengestaan voor een gesprek en verdere verduidelijking.
Het is klager zelf die niet meer openstaat voor contact met beklaagde en berichten/vragen die hij heeft bij de receptie van [de GI] neerlegt in plaats van deze rechtstreeks aan beklaagde te richten.
XI. Beklaagde heeft het contact tussen zijn leidinggevende en klager nooit tegengehouden, integendeel. Klager is zelfs uitgenodigd voor een gesprek met de leidinggevende van beklaagde. Dit gesprek kon geen doorgang vinden vanwege een ziekenhuisbezoek van klager en daarom is een nieuw gesprek gepland. Klager is daar echter wederom niet verschenen. Verder is het vast beleid binnen [de GI] dat leidinggevenden geen direct maiIcontact hebben met cliënten, waardoor
de communicatie enkele malen via beklaagde is gegaan. Klager beschikt echter over het algemene nummer van [de GI] en weet dat hij daar terecht kan met klachten of voor een gesprek. Klager is hierover bij aanvang van de OTS geïnformeerd.
XII. Dat beklaagde lopende trajecten stilzet, is in de visie van beklaagde niet aan de orde. Wel is het zo dat de gemeente […] heeft aangegeven dat het hen verstandig lijkt om het gesprek over het PGB uit te stellen tot de rechter uitspraak heeft gedaan inzake de verzoeken van ouders. Verder wil klager meer informatie over het PGB, maar beklaagde beschikt niet over deze stukken en heeft hem daarvoor naar moeder verwezen. Door beklaagde is voorgesteld om in de tussentijd alvast een gesprek te plannen om te kijken over welke zaken ouders het wel eens zijn, maar klager wil hieraan niet meewerken. Het is voor beklaagde dan ook niet duidelijk waar klager met dit klachtonderdeel op doelt. Doordat klager niet met beklaagde wil samenwerken, stagneren ook andere zaken, zoals de hulpverlening van [Y].
5. De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College oordeelt als volgt.
Het College stelt op basis van het dossier vast dat er afspraken zijn gemaakt met de ouders in het belang van de veiligheid van de kinderen. Deze afspraken zijn gemaakt ook omdat beklaagde, net zoals zijn voorgangers, werd geconfronteerd met ouders in een gecompliceerde echtscheiding. Eén van die gemaakte afspraken hield in dat gesprekken werden gevoerd met de afzonderlijke ouder en niet, zoals gebruikelijk, in een gezamenlijk gesprek. Het College acht deze wijze van optreden door beklaagde passend binnen de normen van het tuchtrecht.
Het College beoordeelt de klachten vanuit voornoemde situatie.
Met betrekking tot de klachtonderdelen I. en II.:
Beklaagde heeft de door klager bedoelde e-mail niet op het afgesproken moment verstuurd. Klager heeft vervolgens zelf een e-mail naar beklaagde gestuurd en beklaagde heeft daarop geantwoord en hiervoor zijn excuses aan klager aangeboden. Het College constateert dat beklaagde inderdaad de door hem gemaakte afspraak tot het versturen van een e-mail niet precies op de afgesproken datum is nagekomen. Echter, dit maakt naar het oordeel van het College niet dat beklaagde daarmee de beroepscode heeft geschonden.
Voor wat betreft het nakomen van andere afspraken en het informeren van klager over belangrijke zaken, heeft het College geconstateerd dat er op 30 november 2015 een persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en beklaagde. Tijdens dat gesprek is klager geïnformeerd over de uitkomsten van een intern overleg tussen beklaagde en zijn voormalig leidinggevende. Klager heeft geen – andere – voorbeelden genoemd waaruit zou kunnen blijken dat beklaagde gemaakte afspraken niet is nagekomen of klager niet zou hebben geïnformeerd over belangrijke zaken.
De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel III.:
Klager is in het bezit van het dossier en heeft daarbij alle stukken, waarop hij recht heeft, ontvangen. Stukken die specifiek over moeder gaan, zijn niet aan klager overhandigd en de reden daarvan is klager door beklaagde uitgelegd. Van een schaduwdossier is niet gebleken.
Klager heeft beklaagde op enig moment laten weten een bepaald stuk uit het dossier te missen en heeft hem daarop aangesproken. Beklaagde heeft het ontbrekende stuk vervolgens direct aan klager overhandigd. Klager heeft geen specifieke voorbeelden kunnen noemen van andere stukken die in het dossier zouden ontbreken. Het College is van oordeel dat beklaagde adequaat en te goeder trouw heeft gehandeld, van het door beklaagde opzettelijk onthouden van enig dossierstuk is niet gebleken.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel IV.:
Voor informatie over de schoolgang van de kinderen diende klager, volgens afspraak, zelf navraag te doen bij de desbetreffende school. Beklaagde heeft de school van [Y] laten weten dat sprake was van gezamenlijk gezag over [Y], zodat zowel aan klager als aan moeder informatie verstrekt mocht dan wel moest worden. Indien de school van [Y] op dit punt in gebreken is gebleven, kan dat beklaagde niet worden verweten.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel V.:
Op 26 februari 2016 is aan klager een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat klager niet instemde met de voor [Y] noodzakelijk bevonden trajectklas en psychologische ondersteuning. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een aantal andere opties aangedragen. Die opties bleken na bestudering niet opportuun, waarna de schriftelijke aanwijzing, gelet op de urgentie daarvan, op 8 maart 2016 alsnog aan klager is gegeven. In de schriftelijke aanwijzing is ook onderbouwd waarom de door klager aangedragen opties niet in het belang van [Y] werden geacht. De schriftelijke aanwijzing is op 14 april 2016 door de kinderrechter bekrachtigd.
Het College heeft in deze handelswijze geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van beklaagde kunnen constateren.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel VI.:
Klager heeft gesteld dat beklaagde bij het plannen van gesprekken geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klager en hem daardoor opzettelijk buiten gesprekken heeft gehouden. Als voorbeeld heeft klager het eerste multidisciplinair overleg (hierna: MDO) met school genoemd. Beklaagde heeft hiertegen aangevoerd dat de kinderen van klager de school hadden laten weten niet te willen dat hun vader bij het overleg aanwezig zou zijn. Omdat klager zelf geen gesprek wilde hebben als moeder daarbij ook aanwezig zou zijn, is er in dit geval voor gekozen om het MDO buiten aanwezigheid van klager te houden. Beklaagde heeft klager vervolgens uitgenodigd voor een informerend gesprek over het gevoerde MDO en koos daarbij, rekening houdend met het eigen bedrijf van klager, voor een tijdstip aan het einde van de middag. Klager is niet op die uitnodiging ingegaan, omdat het tijdstip hem niet uitkwam. Ter zitting heeft klager aangegeven dat hij geen nieuwe afspraak voor een gesprek met beklaagde heeft gemaakt, omdat hij daarvan om hem moverende redenen afzag. Ook van latere gesprekken met beklaagde heeft klager zelf afgezien.
Het College is niet gebleken dat beklaagde klager structureel buiten gesprekken heeft gehouden en ook voor wat betreft de gemaakte keuzes rondom het eerste MDO heeft beklaagde binnen de kaders van de beroepscode gehandeld. Immers, beklaagde heeft klager in de gelegenheid gesteld de inhoud van dit MDO direct na het gevoerde overleg met beklaagde te bespreken. Het is vervolgens klager zelf geweest die heeft besloten om van dit aanbod geen gebruik te maken. Dat klager wellicht niet in staat was om op het eerste voorstel in te gaan vanwege het tijdstip, maakt het vorengaande niet anders.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel VII.:
Klager heeft gesteld dat beklaagde niets heeft gedaan met de omstandigheid dat moeder het oordeel van de arts over [Z] niet accepteert en het gezondheidsprobleem van [Z] groter maakt dan het in werkelijkheid is. Ook houdt moeder [Z] soms thuis of neemt haar mee naar het zwembad in plaats van haar naar school te laten gaan.
Het College kan de zorgen van klager over de houding van moeder naar de kinderen toe volgen. Het College is echter van oordeel dat beklaagde adequaat heeft gehandeld door de zorgmelding nader te onderzoeken en moeder aan te spreken op haar gedrag jegens de kinderen. Ook heeft beklaagde adequaat gehandeld ter zake van andere door klager genoemde aspecten van zorg. Beklaagde heeft ter zitting aannemelijk gemaakt de veiligheid van de kinderen altijd op de voorgrond te hebben gehad, hetgeen ook niet door klager is weersproken. Het College wenst daarbij nog op te merken dat het handelen van beklaagde jegens moeder en de met haar gemaakte afspraken grotendeels uit het zicht van klager zijn gebleven, omdat klager geen recht heeft op die informatie. In dat licht is het te verklaren dat klager ten onrechte meent dat beklaagde niets met de zorgen heeft gedaan.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel VIII.:
Het College is van oordeel dat is onderbouwd noch gebleken dat beklaagde zich onfatsoenlijk en onbeschoft jegens klager heeft gedragen.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel IX.:
Het is de taak van beklaagde om zich onpartijdig op te stellen en transparant te communiceren met klager, moeder en de drie kinderen. Beklaagde heeft aangevoerd dit zo goed als mogelijk te hebben gedaan. Het College is van oordeel dat beklaagde onder de gegeven omstandigheden – zoals hierboven geschetst – heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht.
Voorts overweegt het College dat de kinderen, op het moment dat beklaagde als gezinsvoogd betrokken raakte bij de uitvoering van de OTS van de kinderen, alle drie bij moeder woonden. Gelet daarop, is het een begrijpelijke keus van beklaagde om moeder te helpen bij het verkrijgen van een PGB. Hieruit volgt niet dat beklaagde partijdig heeft gehandeld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel X.:
Dat beklaagde zich schuldig zou hebben gemaakt aan machtsmisbruik is onderbouwd noch gebleken.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel XI.:
Uit het dossier en het verhandelde op zitting blijkt dat klager tot tweemaal toe is uitgenodigd voor een gesprek met de voormalig leidinggevende van beklaagde. Het eerste gesprek kon geen doorgang vinden vanwege een ziekenhuisbezoek van klager, reden waarom een nieuw gesprek is gepland. Klager heeft er, om hem moverende redenen, echter zelf voor gekozen om niet naar dit gesprek te gaan. Dat er tussen klager en de leidinggevende geen gesprek heeft plaatsgevonden, valt beklaagde derhalve niet te verwijten.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel XII.:
Uit hetgeen klager in repliek met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft gesteld, begrijpt het College dat klager hierbij kennelijk doelt op het stopzetten door beklaagde van een lopend traject van [Y] bij de psycholoog van […]. Hoewel gesteld, is echter niet gebleken dat beklaagde enige vorm van betrokkenheid heeft gehad bij het beëindigen van dit traject.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie:
Het College komt tot de slotsom dat beklaagde in lijn met de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker heeft gehandeld en dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6. Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan en op 23 december 2016 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort, secretaris