Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw M. Bijnoe, lid-beroepsgenoot,
de heer W.V.V. Toebosch, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
mevrouw A., hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen:
mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 16 januari 2016 met bijlagen;
– het verweerschrift d.d. 13 mei 2016 met bijlagen;
– de repliek d.d. 15 juli en 5 augustus 2016;
– de dupliek d.d. 9 september 2016 met een bijlage.
De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 7 oktober in aanwezigheid van beklaagde.
Klaagster is, hoewel deugdelijk opgeroepen, zonder bericht, niet verschenen.
Beklaagde werd bijgestaan door mevrouw mr. J. Stappaerts-Zijlmans, advocaat.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan beklaagde meegedeeld dat de beslissing over uiterlijk acht weken volgt. Het College heeft besloten om aan klaagster, tegelijk met de beslissing, een verslag op hoofdlijnen van de zitting toe te sturen. Beklaagde heeft hiertegen, desgevraagd door het College, geen bezwaar uitgesproken.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.1 Klaagster heeft uit een inmiddels ontbonden relatie een zoon, R., geboren in 2009. R. woont bij klaagster. Hij ziet zijn vader om het weekend. Klaagster heeft nog twee kinderen. Deze zijn uit huis geplaatst.
2.2 R. staat sinds mei 2014 onder toezicht van BJz[…]. Beklaagde is als gezinsvoogd opgetreden tot juli 2015.
2.3 In maart 2015 heeft beklaagde aan klaagster meegedeeld dat onderzoek bij R. noodzakelijk is om zijn problematiek en zijn begeleidingsbehoeften in kaart te kunnen brengen. Beklaagde heeft daarbij gesteld dat er zal worden nagegaan of klaagster en de vader van R. in staat zijn om R. te begeleiden.
2.4 Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
1. Ten onrechte wijst de gezinsvoogd het verzoek om speltherapie en onderzoek voor R. naar ADHD en ADD af.
2. Ten onrechte verwijt de gezinsvoogd klaagster dat R. nog niet is onderzocht.
3. Ten onrechte wil de gezinsvoogd R. bij K. laten onderzoeken.
4. De gezinsvoogd trekt partij voor vader.
5. Ten onrechte voert de gezinsvoogd een gesprek met vader alleen en zij informeert klaagster vervolgens niet over de inhoud.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
Met betrekking tot klacht 1, 2 en 3.
Beklaagde is in de periode dat zij gezinsvoogd was in de samenwerking met klaagster tegen een aantal problemen aangelopen. Klaagster was argwanend over hulpverleners. Beklaagde kon deze argwaan begrijpen wetende dat deze voortkwam uit de angst dat ook R. uit huis geplaatst zou worden. Beklaagde heeft getracht deze angst weg te nemen, onder andere bij het zoeken naar een bureau dat onderzoek zou kunnen doen bij R., maar beklaagde heeft de argwaan bij klaagster niet kunnen wegnemen. Klaagster stelde zich in haar gesprekken heel anders op dan in haar emails. Klaagster heeft in de gesprekken met beklaagde meermaals gezegd dat zij beklaagde wél als gezinsvoogd wilde houden maar vervolgens kwam er dan toch alweer snel een mail met het verzoek om een nieuwe gezinsvoogd. In de persoonlijke gesprekken zei klaagster altijd dat zij aan alle door BJz[…] voorgestelde hulp wilde meewerken en gehoor zou geven aan de verzoeken van BJz[…], bijvoorbeeld om niet zoveel mails te sturen, maar in de praktijk kwam daar weinig van terecht.
Vooral gezien dit laatste was beklaagde genoodzaakt om op 6 januari 2015 een aankondiging schriftelijke aanwijzing te geven en op 30 april 2015 een schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing zag onder andere op het verlenen van toestemming voor het onderzoek bij de instelling K. Klaagster heeft vervolgens de rechtbank verzocht om de schriftelijke aanwijzing vervallen te doen verklaren. De rechter overwoog dat de BJz[…] de keuze voor instelling K. goed had gemotiveerd en dat de keuze derhalve gerechtvaardigd was. De rechter overwoog voorts dat, als klaagster wilde vasthouden aan een onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP), van klaagster gevraagd kon worden om de kosten daarvan voor haar rekening te nemen en dat, als klaagster daartoe niet bereid zou zijn, de rechter het in het belang van R. achtte dat het onderzoek bij instelling K. zo spoedig mogelijk zou aanvangen.
Klaagster heeft drie maanden na de beschikking van de rechter toestemming gegeven voor onderzoek van R. door instelling K.
Klaagster heeft R. in september/oktober 2014 aangemeld voor onderzoek bij een ggz-instelling. Klaagster heeft beklaagde daarvan niet op de hoogte gesteld. De instelling heeft geconcludeerd dat het op dat moment, door de vele ruis in de communicatie tussen de ouders, niet het juiste moment was voor onderzoek bij R. In de brief van 16 oktober 2014 schrijft de instelling dat dit standpunt met beide ouders, en later met beklaagde, is besproken.
De instelling heeft haar standpunt aan beklaagde meegedeeld maar daarover geen overleg gevoerd met beklaagde.
De stelling van klaagster dat het door klaagster gewenste onderzoek van R. bij de ggz-instelling door toedoen van beklaagde niet is doorgegaan, is derhalve niet juist.
Uit de schriftelijke aanwijzing van 30 april 2015 blijkt duidelijk dat er meermalen met klaagster is gesproken met de bedoeling om haar twijfels over de instelling K. weg te nemen en dat op alle door klaagster aangedragen alternatieven is gereageerd. Klaagster heeft in deze periode het gesprek met beklaagde niet willen aangaan, ook niet over de onderzoeksmethoden en mogelijkheden van instelling K. Er was een rechterlijke beslissing voor nodig om klaagster ertoe te bewegen om, een half jaar later, toestemming te geven voort het onderzoek bij instelling K. Er is dus terecht in de schriftelijke aanwijzing gezet dat hulpverlening aan R. en aan klaagster, die een gevolg zou kunnen zijn van het onderzoek door instelling K., door toedoen van klaagster stagneerde.
Met betrekking tot klacht 4.
Beklaagde heeft beide ouders aangesproken over de emails die over en weer werden gezonden. Beklaagde verwijst hierbij naar mails van aangeklaagde opgenomen in productie 1.
In het raadsrapport staan de doelen die behaald moeten worden om de ontwikkelingsperspectieven van R. veilig te stellen. Vier van de zeven doelen hebben ook betrekking op de vader van R.
Beklaagde is van mening dat zij respectvol met klaagster is omgegaan en dat zij op geen enkele wijze partij heeft gekozen voor de vader van R.
Met betrekking tot klacht 5.
Klaagster stelt dat beklaagde emails heeft verzonden naar een emailadres waarvan klaagster had bericht dat zij dit niet gebruikt. Klaagster stelt ook dat dit emailadres niet van haar is. Klaagster heeft drie emailadressen gebruikt. De werkwijze van beklaagde is dat zij ofwel antwoordt op een email ofwel een email aanmaakt in Outlook waarbij Outlook de eerder gebruikte emailadressen aanbiedt, waaruit beklaagde er vervolgens een kiest. De kans dat beklaagde de email naar een adres heeft gestuurd dat niet door klaagster werd gebruikt, is derhalve klein. Mocht de email van 8 januari 2015, die klaagster lijkt te bedoelen, naar een verkeerd adres zijn gegaan, dan is dat vervelend en dan biedt beklaagde daarvoor haar excuses aan.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College neemt de klacht 1, 2 en 3 tezamen en overweegt als volgt.
Voor zover klaagster in klacht 1, 2 en 3 ziet op de norm vervat in art. 2G van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (de Beroepscode), die van de jeugdprofessional verlangt dat deze met de ouder overlegt om tot overeenstemming te komen over de hulpverlening, stelt het College vast dat beklaagde zorgvuldig heeft gecommuniceerd met klaagster. Zij heeft zich er in redelijkheid voldoende voor ingespannen om vragen van klaagster zorgvuldig te beantwoorden. Zij heeft zich er in redelijkheid voldoende voor ingespannen om de door BJz[…] gemaakte keuzes zorgvuldig aan klaagster uit te leggen. Zij heeft klaagster er op gewezen dat deze er recht op heeft om een andere instelling het door BJz[…] en de rechter noodzakelijk geachte onderzoek te laten uitvoeren bij R., maar dat dit dan voor haar eigen rekening zou komen.
Klacht 1, 2 en 3 zijn derhalve ongegrond.
Met betrekking tot klacht 4 overweegt het College als volgt.
Het College stelt vast dat, wat er zij van het gespreksverslag dat de leerkracht van R. opstelde, van partijdigheid bij beklaagde niet is gebleken.
Het College ziet in het dossier dat de stukken van deze procedure bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van klaagster dat beklaagde niet in het belang van R. heeft gehandeld.
Klacht 4 is derhalve ongegrond.
Met betrekking tot klacht 5 overweegt het College als volgt.
Het College stelt vast dat de feitelijke gang van zaken voor wat betreft de al of niet verzonden email voor het College niet vast is komen te staan. Voor zover klaagster in dit onderdeel ziet op de norm vervat in art. 2F van de Beroepscode, die van de jeugdprofessional verlangt dat deze de ouder de voor een goede professionele relatie relevante informatie op begrijpelijke wijze verschaft, stelt het College vast dat beklaagde ter zitting heeft verklaard dat zij met beide ouders dezelfde afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop emailcorrespondentie van ouders met beklaagde diende te worden gevoerd en dat zij klaagster mondeling heeft geïnformeerd over de inhoud van het gesprek dat beklaagde met vader voerde.
Het College oordeelt dat van een schending van art. 2F onder deze omstandigheden geen sprake is.
Klacht 5 is derhalve ongegrond.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
Het College van Toezicht verklaart alle klachten ongegrond.
Aldus gedaan op 2 december 2016 en op 2 december 2016 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.J. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris