Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;
mevrouw U. Hammer,
mevrouw M. Bijnoe, leden-beroepsgenoten.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klaagster], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: moeder, ingediende klacht tegen:
[beklaagde] werkzaam bij [gecertificeerde instelling], hierna te noemen: de jeugdprofessional.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 13 maart 2016 met bijlagen;
– het verweerschrift d.d. 29 april 2016 met bijlagen.
De behandeling heeft van de klacht heeft plaatsgevonden op 20 juni 2016 in aanwezigheid van moeder en de jeugdprofessional.
De moeder van moeder, de teamleider van de jeugdprofessional en een gedragswetenschapper zijn als toehoorders aanwezig geweest.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Klaagster heeft een dochter E., geboren op [datum] 2008. De samenleving van moeder en haar ex-partner, hierna: vader, is beëindigd in 2010.
2.2
Moeder en vader zijn belast met het ouderlijk gezag. De onderlinge verstandhouding tussen moeder en vader is niet goed.
2.3
E. is sinds 27 september 2012 onder toezicht gesteld. [naam instelling] (nu: [gecertificeerde instelling], hierna: te noemen de GI) voert de onder toezichtstelling uit.
2.4
Per 21 juni 2013 heeft instelling [instelling] ambulante hulpverlening verleend op basis van een indicatiebesluit d.d. 1 januari 2013. Dit besluit is geldig tot 31 december 2015.
2.5
De jeugdprofessional is van oktober 2014 tot en met juni 2015 als ambulant hulpverlener bij de zaak betrokken.
2.6
Bij beschikking van het Gerechtshof is sinds 22 januari 2015 de hoofdverblijfplaats van E. gewijzigd en woont zij bij vader.
2.7
De jeugdprofessional heeft moeder en vader op 13 mei 2015 per e-mail bericht dat hij zal stoppen met de hulpverlening nu de communicatie tussen ouders niet is verbeterd.
2.8
De jeugdprofessional heeft op 29 juni 2015 een conceptrapportage opgesteld waarna een eindrapportage is opgesteld.
2.9
De jeugdprofessional is als hulpverlener betrokken bij E. in de periode van oktober 2014 tot en met juni 2015.
2.10
De jeugdprofessional is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
Klager verwijt de jeugdprofessional kort samengevat en in de kern zakelijk weergegeven het volgende.
1
De jeugdprofessional heeft de door hem opgestelde rapportage niet mogen uitbrengen. Moeder heeft geen indicatiebesluit, zorgovereenkomst of andere documenten getekend. De legitimatie voor het handelen van de jeugdprofessional ontbreekt. Moeder heeft verondersteld dat de hulpverlening gericht was op E. en niet op moeder en vader. Als moeder had geweten dat de hulpverlening op haar en vader was gericht, was zij hier niet mee akkoord gegaan. De jeugdprofessional heeft als vertrouwenspersoon voor E. gefungeerd, heeft dit later ontkend en heeft nagelaten met E. te spreken.
2
De jeugdprofessional heeft de conceptrapportage steeds gewijzigd.
3
De conceptrapportage is eenzijdig. Vader blijft buiten beeld en de jeugdprofessional heeft niet benoemd dat vader heeft tegengewerkt.
4 Het verweer
De jeugdprofessional voert kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende aan.
1
De opdracht van de GI is vervat in het indicatiebesluit van 1 januari 2013. De jeugdprofessional heeft in een e-mail d.d. 25 november 2015 aan moeder tekst en uitleg gegeven. De voorganger van de jeugdprofessional heeft moeder op 11 september 2014 bericht dat de GI een nieuwe indicatie zou opstellen voor de hulpverlening van de jeugdprofessional. Deze informatie is echter niet correct. De voorganger van de jeugdprofessional heeft deze vergissing bevestigd en betreurt het misverstand dat bij moeder is ontstaan. Dit is echter niet te wijten aan de jeugdprofessional.
In het indicatiebesluit staat expliciet vermeld dat moeder akkoord gaat met de inhoud van de ingezette hulpverlening. De jeugdprofessional was op dat moment nog niet bij de zaak betrokken. Moeder heeft tijdens de overdracht van de hulpverlening naar de jeugdprofessional nooit naar voren gebracht dat zij niet heeft ingestemd met de inhoud van de hulpverlening.
In november 2015 heeft moeder de jeugdprofessional laten weten dat zij niet op de hoogte was van de zorgovereenkomst. Deze overeenkomt is echter in een bespreking met onder meer moeder op 13 september 2013 vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor deze zorgovereenkomst ligt bij de voorganger van de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft moeder in een e-mail van 25 november 2015 uitgelegd dat bij een verandering van hulpverlener geen nieuwe zorgovereenkomst hoeft te worden opgesteld. De zorgovereenkomst is op 13 september 2013 opgesteld en is een overeenkomst met de organisatie en niet met een individuele hulpverlener.
In een e-mail d.d. 11 september 2014 die de voorganger van de jeugdprofessional naar moeder heeft verstuurd, staat vermeld dat de begeleiding is gericht op beide ouders. Op 23 oktober 2014 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met klaagster, vader, de GI, de voorganger van de jeugdprofessional en de jeugdprofessional. In dit gesprek heeft de overdracht plaatsgevonden en zijn afspraken gemaakt.
De insteek van de hulpverlening van de jeugdprofessional is geweest dat de jeugdprofessional als vertrouwenspersoon van E. zou fungeren met dien verstande dat vanuit datgene dat E. nodig heeft, de begeleiding gericht zal zijn op beide ouders.
Na een rechterlijke uitspraak waarin de hoofdverblijfplaats van E. is gewijzigd van moeder naar vader, is voor moeder en vader geen ruimte meer geweest om het praktisch handelen af te stemmen op de behoeften van E. De jeugdprofessional heeft tijdens een huisbezoek aan moeder en tijdens een gezamenlijk overleg met moeder en vader op 15 januari 2015 besproken dat het accent in de hulpverlening niet zou liggen op het bieden van een vertrouwenspersoon aan E. maar het optimaliseren van de situatie voor E.
In een klachtgesprek op 14 juli 2015 heeft de jeugdprofessional erkend dat hij mogelijk onvoldoende duidelijkheid heeft geboden.
2
De bijstellingen in de conceptrapportage zijn allen gemaakt op basis van opmerkingen van moeder op het concept. De jeugdprofessional heeft deze opmerkingen in de conceptrapportages verwerkt. In de definitieve rapportage heeft de jeugdprofessional het klachtgesprek d.d. 14 juli 2015 verwerkt.
3
De jeugdprofessional verwijst voortdurend naar de rol van beide ouders zodat in de rapportage duidelijk is dat de jeugdprofessional van mening is dat beide ouders een rol spelen in de situatie zoals deze nu is.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College oordeelt als volgt.
1
Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen. Nu het indicatiebesluit dateert uit 2013 en de jeugdprofessional sinds 2014 bij de zaak betrokken is, raakt dit gedeelte van de klacht de jeugdprofessional niet en is moeder derhalve niet ontvankelijk in haar klacht.
De jeugdprofessional heeft verklaard dat hij en zijn voorganger op 23 oktober 2014 een overdrachtsgesprek hebben gevoerd met moeder, vader en de GI. Bij aanvang van zijn werkzaamheden was het de bedoeling dat de jeugdprofessional als vertrouwenspersoon van E. zou optreden. De jeugdprofessional heeft hierover in december 2014 met E. gesproken en is op huisbezoek geweest bij zowel moeder als vader.
De jeugdprofessional heeft een e-mail van de gezinsvoogd d.d. 30 oktober 2014 overgelegd met gemaakte afspraken tijdens het overdrachtsgesprek op 23 oktober 2014. Deze e-mail kan naar het oordeel van het College echter niet tot de conclusie leiden dat de jeugdprofessional moeder duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol als hulpverlener en met haar concrete afspraken heeft gemaakt over de ingezette hulpverlening voor E.
Dat klemt des te meer vanwege de onduidelijkheid die bij moeder is ontstaan over de rol van de jeugdprofessional. Mogelijk is de e-mail van de voorganger van de jeugdprofessional d.d. 11 september 2014 voor tweeërlei uitleg vatbaar geweest. Wat daar ook van zij, het College heeft geconstateerd dat er sprake is van verwarring over het begrip vertrouwenspersoon. De jeugdprofessional heeft verklaard dat het zijn taak was om ouders te begeleiden. Moeder heeft de rol van de jeugdprofessional echter anders geïnterpreteerd en heeft verondersteld dat de jeugdprofessional als vertrouwenspersoon voor E. heeft gefungeerd.
Het College stelt zich op het standpunt dat het de taak van de jeugdprofessional is om als professional bij het overnemen van de zaak aan moeder zijn rol duidelijk te maken. De jeugdprofessional had in het bovengenoemde overdrachtsgesprek eveneens nadrukkelijk moeten navragen of zijn rol bij moeder duidelijk was. Vooral ook omdat de jeugdprofessional het dossier heeft overgenomen van zijn collega.
De jeugdprofessional heeft naar voren gebracht dat na de uitspraak van het Gerechtshof de verhoudingen tussen moeder en vader zijn verhard. Vervolgens heeft de jeugdprofessional in samenspraak met de gedragswetenschapper besloten dat de vertrouwensrelatie met E. zou worden doorgeknipt. Uit de weergave van het klachtgesprek dat heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015 blijkt dat de jeugdprofessional het veranderde beleid en daarmee ook zijn gewijzigde rol in januari 2015 na de beschikking van het Gerechtshof niet schriftelijk aan moeder heeft duidelijk gemaakt. Moeder heeft aangevoerd dat de gewijzigde rol voor moeder eind maart 2015 bij de wisseling van de gezinsvoogd voor moeder duidelijk is geworden.
Moeder heeft in het verweerschrift verwezen naar een email van de gezinsvoogd d.d. 15 januari 2015 waarin staat vermeld dat de jeugdprofessional met moeder en vader praktische zaken zal regelen. Het College kan ook uit deze e-mail echter niet afleiden dat met moeder is gecommuniceerd over het gewijzigde beleid van [instelling] en dat de jeugdprofessional niet meer als vertrouwenspersoon voor E. zal optreden. De jeugdprofessional heeft desgevraagd te kennen gegeven dat hij zijn veranderde rol niet met E. heeft gecommuniceerd vanwege haar leeftijd.
Het College hecht eraan om op te merken dat de jeugdprofessional nu hij zich heeft geïntroduceerd als vertrouwenspersoon van E. een afweging had moeten maken of het voor E. nodig was om te praten over de veranderde rol van de jeugdprofessional.
De jeugdprofessional had bij deze afweging niet alleen de leeftijd van E. in aanmerking moeten nemen maar alle feiten en omstandigheden van het geval hetgeen het College de jeugdprofessional kwalijk neemt.
Dit deel van het klachtonderdeel is gegrond.
2
Uit de stukken is het College gebleken dat de jeugdprofessional moeder in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het conceptrapport. De reacties van moeder zijn vervolgens door de jeugdprofessional verwerkt. In het klachtgesprek dat op 14 juli 2015 heeft plaatsgevonden is afgesproken dat de jeugdprofessional de bevindingen van moeder zou toevoegen aan het concepteindverslag. Hierdoor zijn meerdere concepten aan moeder verstuurd. Het College heeft in deze werkwijze geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de jeugdprofessional kunnen constateren.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
3
Het rapport zoals het zich in het dossier bevindt, voldoet aan de eisen die aan een rapport kunnen worden gesteld. De jeugdprofessional heeft in het rapport vermeld dat er sprake is van scheidingsproblematiek en emoties bij beide ouders. Een gevolgtrekking van de jeugdprofessional is dat de verstandhouding en communicatie tussen beide ouders niet is verbeterd. Het College heeft noch uit het voorgaande noch anderszins uit het rapport feiten of omstandigheden kunnen afleiden waaruit zou blijken dat de jeugdprofessional het rapport eenzijdig heeft opgesteld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Alles in overweging nemende is het College van oordeel dat de jeugdprofessional zich onvoldoende heeft ingespannen om zijn veranderde rol in januari 2015 transparant te communiceren met moeder en E. Deze rol is niet schriftelijk vastgelegd en heeft bij moeder tot verwarring en onduidelijkheid geleid. Het is aan de jeugdprofessional om als professional moeder duidelijkheid te verschaffen. De jeugdprofessional heeft te kennen gegeven dat hij de verandering van zijn rol niet met E. heeft besproken vanwege de leeftijd van E.
Het College overweegt dat de jeugdprofessional niet alleen de leeftijd van E. maar alle feiten en omstandigheden van het geval heeft moeten meewegen bij de beslissing om E. al dan niet te informeren. Daarmee heeft de jeugdprofessional in strijd gehandeld met artikel A (jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) en artikel F (informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.
Op grond van het voorgaande komt het College tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel I een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het College enerzijds dat de jeugdprofessional beroepsregels heeft geschonden, maar anderzijds dat ter zitting is gebleken dat de jeugdprofessional beschikt over reflectief vermogen en tevens in het klachtgesprek op 14 juli 2015 reeds heeft erkend dat hij onvoldoende duidelijkheid heeft geboden. Het College acht een maatregel passend en geboden en legt een maatregel van waarschuwing op.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart klaagster in klachtonderdeel I gedeeltelijk niet ontvankelijk;
– verklaart klachtonderdeel I voor het overige gegrond;
– legt aan de jeugdprofessional in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel I op de
maatregel van waarschuwing;
– verklaart klachtonderdelen II en III in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan op 20 juni 2016 en op 15 augustus 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris