Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
Mevrouw mr. D.J. Markx , voorzitter,
De heer E. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
Mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klager], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam bij [gecertificeerde instelling], hierna te noemen: de GI.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
-het klaagschrift d.d. 9 maart 2016 met bijlagen;
-het verweerschrift d.d. 26 april 2016 met bijlagen.
De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 september 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde.
Klager is in deze zaak bijgestaan door zijn ouders.
Beklaagde werd bijgestaan door haar advocaat mr. E. Lam. De teamleider van beklaagde is als toehoorder aanwezig geweest.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over uiterlijk acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.a
Klager heeft een zoon [zoon], geboren op [datum] 2011. Klager en zijn ex-partner (hierna te noemen: moeder) zijn op 21 februari 2013 uit elkaar gegaan. Uit een eerdere relatie van moeder is dochter [naam] geboren.
2.b
Moeder heeft op 23 mei 2013 bij de politie aangifte tegen klager gedaan van huiselijk geweld in de periode van 1 mei 2012 tot 4 februari 2013. De aangifte is op 29 oktober 2014 door de Officier van Justitie geseponeerd op grond van: het ten onrechte als verdachte aangemerkt zijn. Tijdens een gesprek op 6 november 2014 van beklaagde met moeder en klager heeft klager laten weten het niet eens te zijn met de formulering over huiselijk geweld. Klager heeft beklaagde de hiervoor genoemde sepotbrief van de Officier van Justitie getoond.
2.c
De rechtbank heeft bij beschikking van 1 april 2014 de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) verzocht om een onderzoek in te stellen en een advies uit te brengen over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van [zoon]. De Raad heeft in zijn rapport van 6 augustus 2014 hulpverlening voor klager en moeder van instelling [instelling] geadviseerd. Hierbij zal aandacht moeten worden besteed aan een goede afstemming van de communicatie en overleg tussen klager en moeder ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [zoon]. Bij uitblijven van resultaat of medewerking van klager of moeder heeft de Raad hulpverlening in een gedwongen kader geïndiceerd. De Raad heeft toen een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel onnodig geacht.
2.d
Na het afsluiten van het onderzoek heeft de Raad de zaak aangemeld bij de GI voor de indicatiestelling van instelling [instelling]. Na het afsluiten van het onderzoek zijn bij de Raad zorgen geuit door instelling [instelling], moeder, vader en oma. De Raad heeft geconstateerd dat moeder vastloopt en dat deze situatie gevolgen heeft voor [zoon] en het functioneren van moeder.
De Raad heeft vervolgens de rechtbank verzocht om een ondertoezichtstelling (hierna te noemen: ots). Bij rechterlijke beschikking van 25 september 2014 is [zoon] onder toezicht gesteld tot 1 februari 2015. De GI heeft beklaagde als gezinsvoogd aangewezen.
2.e
Op 23 oktober 2014 heeft een overdrachtgesprek plaatsgevonden met klager en moeder, de raadsonderzoeker van de Raad, beklaagde en een stagiaire. Op 6 november 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen beklaagde, klager en moeder in aanwezigheid van een stagiaire. Beklaagde heeft toen een tevoren door haar ingevulde Delta Veiligheidslijst en een door haar opgesteld concept Plan van Aanpak meegenomen.
2.f
Op 19 november 2014 is een gesprek geweest tussen klager, moeder en beklaagde. [zoon] is bij dit gesprek aanwezig geweest. De meningsverschillen over de peuterspeelzaal zijn besproken. Op dezelfde datum is het Plan van Aanpak vastgesteld.
2.g
Binnen de GI wordt gewerkt met de Deltamethode. Deze methode heeft tot doel de ontwikkelingsbedreiging van het kind op te heffen. Het vierstappen model wordt toegepast om de ontwikkelingsdreiging op te heffen. De Deltabeveiligingslijst is een gestructureerd risicotaxatie en risicomanagement.
2.h
Klager heeft op 26 november 2014 een klaagschrift ingediend bij de Klachtencommissie Jeugdzorg. Op 4 december 2014 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Het bemiddelingsgesprek is niet geslaagd.
2.i
De klachtonderdelen I tot en met VIII die onder 3. zijn vermeld, zijn door de Klachtencommissie Jeugdzorg beoordeeld. De klachtencommissie heeft op 11 november 2015 zeven klachtonderdelen van klager gegrond verklaard. Na de beslissing van de klachtenprocedure heeft beklaagde geen contact met klager gehad. De GI heeft naar aanleiding van de beslissing een aantal wijzigingen aangebracht en de regiomanager heeft met klager contact onderhouden.
2.j
De GI heeft besloten geen verlenging van de ots te verzoeken omdat klager en moeder een mediationtraject volgen en gemotiveerd zijn om hier uit te komen. Daarnaast heeft de ots geleid tot verder uiteenlopende standpunten van klager en moeder hetgeen geen bescherming voor [zoon] heeft opgeleverd. De ots is beëindigd bij rechterlijke beschikking d.d. 1 februari 2015. Nadien is de GI nog wel in het vrijwillig kader betrokken gebleven.
2.k
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013. Sinds 1 mei 2016 is beklaagde niet meer werkzaam als jeugdbeschermer bij de GI.
3 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
I
Klager verwijt beklaagde dat zij zonder hoor en wederhoor een valse beschuldiging van moeder over vermeend huiselijk geweld van klager in de Delta Veiligheidslijst en het Plan van Aanpak heeft opgenomen. Beklaagde heeft hiermee bijgedragen aan een stigmatiserende negatieve beeldvorming over klager door in het Plan van Aanpak onwaarheden te vermelden. Klager heeft als voorbeelden genoemd dat moeder bang is voor vader, moeder in het bezit is van een alarmeringssysteem en een onjuist adres.
Nadat klager de sepotbrief van de Officier van Justitie aan beklaagde heeft overgelegd, heeft beklaagde niet overwogen om de conceptversie van de Delta Veiligheidslijst en het Plan van Aanpak aan te passen. Hierdoor zijn spanningen ontstaan tussen klager en moeder.
II
Beklaagde heeft [zoon] blootgesteld aan spanning. Op 19 november 2014 heeft [zoon] een beladen gesprek tussen beklaagde, klager en moeder bijgewoond. Beklaagde heeft niet ingegrepen en heeft het gesprek niet beëindigd.
In het Plan van Aanpak staat op pagina 6 dat [zoon] niet geconfronteerd dient te worden met ruzies en spanningen tussen klager en moeder.
Beklaagde heeft in het gesprek van 6 november 2014 gezegd dat de beschadiging van [zoon] de verantwoordelijkheid is van klager en moeder. Beklaagde heeft haar taak – het voorkomen van verdere beschadiging van [zoon]– niet uitgevoerd.
III
Beklaagde heeft geprobeerd bestaande zorgen te verdoezelen. De zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en zorgmeldingen over moeder van [naam] zijn niet vermeld in de rapportages van beklaagde zoals de Delta Veiligheidslijst en het Plan van Aanpak. Beklaagde heeft zich slechts gericht op een vermeend communicatieprobleem tussen klager en moeder.
IV
Beklaagde heeft concrete signalen uit e-mails en gesprekken met klager en moeder gedurende de periode van de ots genegeerd. Beklaagde heeft deze zorgsignalen niet aan de orde gebracht in haar latere rapportage. Hiermee heeft beklaagde niet gehandeld in het belang van [zoon].
V
Klager heeft geen inbreng gehad bij de totstandkoming van het Plan van Aanpak. Beklaagde heeft het Plan van Aanpak niet met klager besproken. Beklaagde heeft vervolgens op 19 november 2014 het Plan van Aanpak vastgesteld zonder de reactie van klager bij te voegen.
VI
Het Plan van Aanpak is van lage kwaliteit. Beklaagde heeft in het Plan van Aanpak slechts in vage algemene termen beschreven wat de zorgen en bedreigingen zijn. Ook heeft beklaagde niet concreet gemaakt welke maatregelen en middelen ingezet worden en zijn meetbare doelen niet geformuleerd. Beklaagde heeft niet volgens de Deltamethode gewerkt.
VII
Beklaagde is partijdig. Zij heeft geweigerd een onjuist advies over de peuterspeelzaal te rectificeren. Zij wist dat moeder het advies voor een rechtzaak zou gebruiken. Beklaagde heeft zonder [zoon] te spreken, [zoon] op een specifieke peuterspeelzaal ingeschreven. Beklaagde heeft alleen voor de betreffende peuterspeelzaal gekozen vanwege de afstand tussen de opvang en het huis van moeder. De overige argumenten die beklaagde heeft aangevoerd zijn onjuist. Klager is buiten spel gezet.
VIII
Beklaagde is partijdig en niet onafhankelijk. Zij is in verschillende situaties slechts gericht op het behartigen van de belangen van moeder. Het belang van [zoon] is op geen enkele wijze gediend. Klager noemt onder meer als voorbeeld het advies van beklaagde over de peuterspeelzaal en de vermelding van huiselijk geweld in de veiligheidslijst.
IX
Beklaagde is twee concrete afspraken uit het bemiddelingsgesprek van 4 december 2014 bij de Klachtencommissie niet nagekomen. Zij heeft zich hiermee niet betrouwbaar en professioneel gedragen. Beklaagde zou naar de Delta Veiligheidslijst en het Plan van Aanpak kijken en hier bij klager op terugkomen. Daarnaast heeft beklaagde beweerd dat zij zorgen geverifieerd heeft bij de Raad. Uit de contactjournaals van zowel beklaagde als de Raad valt niet op te maken dat er contact is geweest tussen beklaagde en de Raad. Beklaagde heeft in het bemiddelingsgesprek gezegd dat de Raad geen zorgen heeft over [zoon]. In het contactjournaal van de Raad staat echter vermeld dat de Raad ‘forse zorgen heeft’.
X
Beklaagde heeft halsstarrig geweigerd om de beschuldiging van vermeend huiselijk geweld van klager in te trekken. Deze beschuldiging is opgenomen in het dossier bij de GI, maar is achterhaald door het sepot van de Officier van Justitie. Het dossier wordt 15 jaar bewaard en kan mogelijk worden gebruikt in toekomstige zaken. Daarnaast zal [zoon] later het recht tot inzage in het dossier verkrijgen.
XI
Beklaagde heeft niet professioneel gehandeld. Ondanks de uitspraak van de Klachtencommissie heeft zij nooit spijt of berouw getoond. Zij heeft geen excuses aangeboden voor haar handelen. Door dit nalaten heeft beklaagde geen zelfreflectie getoond en heeft zij met haar onprofessionele gedrag schade toegebracht aan het imago van de beroepsgroep.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
I
De Delta Veiligheidslijst is een momentopname en is voor intern gebruik bedoeld. Hierdoor kan de veiligheidslijst niet gewijzigd worden. De veiligheidslijst is gebaseerd op de bevindingen van de Raad. Beklaagde heeft ‘ja’ ingevuld bij huiselijk geweld en verwezen naar pagina 6 en 7 van het raadsrapport. Na intern overleg is het om deze reden niet mogelijk gebleken om de veiligheidslijst aan te passen. Beklaagde heeft klager vervolgens bericht dat de sepotbrief van de Officier van Justitie in de evaluatierapportage zal worden vermeld, hetgeen is gebeurd. Beklaagde heeft bij het invullen van de Veiligheidslijst een werkwijze gehanteerd die in ieder geval op dat moment conform de werkwijze van de GI is geweest. Voor zowel beklaagde als de GI is de klacht van klager een leerpunt geweest. De Veiligheidslijst is uiteindelijk aangepast. Beklaagde heeft zeker niet de intentie gehad om klager valselijk van iets te beschuldigen.
II
Beklaagde heeft aan klager en moeder gevraagd of zij [zoon] bij het gesprek op 19 november 2014 aanwezig wilden laten zijn, nu beklaagde van mening is dat klager en moeder hier ook een eigen verantwoordelijkheid in hebben. Voor [zoon] zou het wellicht beter geweest zijn als hij niet bij het gesprek aanwezig zou zijn geweest. Op dat moment is het echter anders gelopen; moeder heeft voor [zoon] geen oppas kunnen vinden. Op het moment dat beklaagde klager en moeder voor het gesprek heeft aangetroffen, heeft klager met [zoon] gespeeld en waren er geen signalen dat er een ongemakkelijke situatie is ontstaan. Om die reden was de aanwezigheid van [zoon] toen geen onderwerp van gesprek. Ook klager heeft hierover niets gezegd. Beklaagde heeft overigens de sfeer tussen klager en moeder niet zo gespannen ervaren als klager.
Beklaagde ontkent dat zij gezegd zou hebben dat het bijwonen van [zoon] bij het gesprek niet zo erg was omdat hij toch al genoeg beschadigd is. Beklaagde heeft gezegd dat zij van klager en moeder verwacht dat zij zelf zeggen wanneer ze het gesprek willen stoppen omdat [zoon] erbij is en zij dat niet verantwoord vinden. Mogelijk heeft beklaagde benoemd dat [zoon] vaker gespannen momenten tussen klager en moeder heeft meegemaakt.
III
Beklaagde heeft de contacten met de Raad, [naam] en [naam] niet schriftelijk vastgelegd. Dit betekent echter niet dat deze contacten niet hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot de zorgen over de opvoedsituatie van [zoon], merkt beklaagde het volgende op. De grond voor de ots is niet gelegen in de zorgen over de psychische gesteldheid van moeder. De ots is opgelegd wegens het ontbreken van communicatie en overleg tussen klager en moeder. De inhoud van de beschikking van de rechtbank en de bevindingen van de Raad zijn bij de start van een ots het uitgangspunt.
De zorgen van [naam] zijn benoemd in een zogeheten [document]. Dit is een document dat voor intern gebruik is bestemd. Hier kunnen geen conclusies uit worden getrokken. De raadsonderzoeker, moeder en klager hebben desgevraagd in het onder 2.e. genoemde gesprek beklaagde te kennen gegeven dat er geen zorgen zijn geweest over de opvoedsituatie van [zoon]. In oktober 2014 en december 2014 hebben de hulpverleners van moeder benoemd dat het goed gaat met [zoon].
IV
Beklaagde verwijst naar het bovenstaande onder 4. III. weergegeven verweer en het bijgevoegde verweerschrift van de GI in de procedure bij de klachtencommissie.
V
Gezien de korte duur van de ots zijn de termijnen voor het opstellen van een Plan van Aanpak en Evaluatie onder druk komen te staan. Deze organisatorische problemen hebben betrekking op de GI en kunnen beklaagde niet worden verweten. Zij heeft geprobeerd om binnen de wettelijke termijn van zes weken een Plan van Aanpak op te stellen. Beklaagde heeft klager in de gelegenheid gesteld te reageren op het Plan van Aanpak.
VI
Het Plan van Aanpak is onder grote tijdsdruk gemaakt. De ontwikkelingsuitkomsten zijn niet concreet geformuleerd hetgeen ook niet verplicht is in de Deltamethode. Hiervoor is de actieagenda ontwikkeld. Het is helaas niet meer gelukt om in samenwerking met klager en moeder de ontwikkelingsuitkomsten uit het Plan van Aanpak concreet uit te werken.
VII
Beklaagde heeft het oordeel van de Klachtencommissie ter harte genomen. Het was zorgvuldiger geweest als beklaagde haar advies over de peuterspeelzaal schriftelijk zou hebben gecorrigeerd. Beklaagde heeft het advies gegeven op basis van de informatie die zij toen tot haar beschikking heeft gehad. In een gesprek met klager en moeder heeft beklaagde benoemd dat klager en moeder gezamenlijk een beslissing moeten nemen over de peuterspeelzaal.
VIII
Beklaagde betwist dat zij zich partijdig en niet onafhankelijk heeft opgesteld. Beklaagde heeft toegelicht waarom zij de informatie over het huiselijk geweld heeft opgenomen en hoe zij tot het advies over het kinderdagverblijf is gekomen. Hiermee heeft beklaagde geen uiting gegeven van partijdigheid in het voordeel van moeder. Beklaagde betwist eveneens dat zij in haar handelen meer gericht is geweest op de belangen van moeder dan van [zoon].
IX
In het gesprek van 16 december 2014 heeft klager geen paspoorten overgelegd. Deze kwestie heeft veel gesprekstijd in beslag heeft genomen. Hierdoor is er geen ruimte geweest om aandacht te vragen voor andere punten. Door het handelen van klager is het gesprek anders gelopen. Beklaagde kan dit niet verweten worden.
X
Beklaagde verwijst voor een reactie naar het bovenstaande onder punten 4.I. tot en met IX. genoemde verweer. Beklaagde verwijst eveneens naar de door haar overgelegde correspondentie tussen klager en de regiomanager van beklaagde.
XI
Beklaagde is slechts kort betrokken geweest bij [zoon] en heeft geen langdurig leed veroorzaakt. Beklaagde heeft geen stukken met andere instanties gedeeld. De Veiligheidslijst en de rapportages van beklaagde zijn vertrouwelijke stukken. Beklaagde heeft enkel stukken naar de Raad gestuurd omdat de GI het voornemen heeft gehad om de ots te beëindigen.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm.
Het College zal klachtonderdelen die nauw met elkaar samenhangen gezamenlijk bespreken.
Het College oordeelt als volgt.
I
De Delta Veiligheidslijst betreft een intern document en een momentopname. Beklaagde heeft gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare gegevens (van de Raad). Beklaagde heeft aangevoerd dat zij nadat klager haar op 6 november 2014 de sepotbrief heeft laten zien in het teamoverleg van de GI de vraag heeft voorgelegd of de Delta lijst op het punt van huiselijk geweld kon worden aangepast, hetgeen niet werd toegestaan. In deze omstandigheden kan dit onderdeel van de klacht beklaagde niet tuchtrechtelijk worden verweten. Beklaagde heeft voorts toegezegd dat zij de sepotbrief van de Officier van Justitie in de evaluatierapportage zou vermelden. Het College heeft geconstateerd dat de sepotbrief in deze evaluatierapportage is vermeld.
Dat brengt mee dat het klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard voor zover het de Delta Veiligheidslijst betreft; met betrekking tot het plan van Aanpak volgt de beoordeling bij bespreking van klachtonderdeel V en VI.
II
De taak van beklaagde is omschreven in artikel A van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker: ‘de jeugdzorgwerker bevordert dat de jeugdige cliënt in zijn opvoeding en ontwikkeling tot zijn recht komt en werkt daartoe samen met diens sociale omgeving’.
Op grond van dit artikel staat het kind, [zoon], centraal.
Uiteraard hebben klager en moeder de verantwoordelijkheid om [zoon] uit hun onderlinge strijd te houden. Echter, beklaagde heeft op grond van artikel A van de Beroepscode eveneens een verantwoordelijkheid voor [zoon]. Het had in dit geval voor beklaagde als professional op grond van de voorgeschiedenis en haar voorafgaande contacten met klager en moeder duidelijk moeten zijn dat de ouders moeizaam met elkaar communiceerden. Beklaagde had dan ook in het belang van [zoon] de beslissing moeten nemen om [zoon] niet bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Zij kan haar verantwoordelijkheid in deze niet afschuiven op klager en moeder.
Het klachtonderdeel is gegrond.
III, IV en IX
Klager stelt dat instelling […] en instelling […] en de Raad aan beklaagde signalen hebben afgegeven over het welzijn van [zoon], maar dat hij hierover niets heeft vernomen van beklaagde en dat dit ook niet is vermeld in haar rapportages.
Klager heeft een contactjournaal van de Raad overgelegd d.d. 4 september 2014. In het contactjournaal staat vermeld dat de Raad ‘forse zorgen heeft’.
Beklaagde heeft erkend dat zij contact heeft gehad met [naam], [naam] en de Raad. Zij heeft aangevoerd dat er door betrokkenen geen zorgen zijn geuit en dat zij deze contacten niet heeft geregistreerd.
Partijen spreken elkaar derhalve tegen over de inhoud van de contacten van beklaagde met andere betrokken professionals.
Het College overweegt dat beklaagde door deze contacten – zo deze hebben plaatsgevonden -niet in het contactjournaal op te nemen in elk geval onvolledig is geweest in haar rapportages en daarmee heeft verhinderd dat een compleet beeld van de situatie werd verkregen. Voorts heeft beklaagde door het niet vermelden van de contacten niet transparant gehandeld. Ook had beklaagde klager en moeder moeten informeren over de (inhoud van de ) contacten die zij heeft gehad.
Aldus heeft beklaagde gehandeld in strijd met artikel M van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.
De klachtonderdelen zijn gegrond.
I (deels), V en VI
De ots is aangevangen op 25 september 2014 en zou duren tot 1 februari 2015. Beklaagde is direct als gezinsvoogd aangewezen. Het eerste inhoudelijke gesprek tussen beklaagde, klager en moeder vond plaats op 6 november 2014. Beklaagde heeft ten behoeve van dit gesprek een concept Plan van Aanpak geschreven en de Delta Veiligheidslijst ingevuld. Beklaagde heeft deze documenten in het gesprek met klager en moeder besproken. Klager heeft tijdens het gesprek te kennen gegeven met welke zaken uit het Plan hij het niet eens is.
Vervolgens heeft beklaagde op 19 november 2014 direct na het tweede gesprek met klager en moeder het Plan van Aanpak vastgesteld met de vermelding dat klager het niet eens is met het Plan en dat hij wegens tijdgebrek niet schriftelijk heeft kunnen reageren.
Het College is van oordeel dat beklaagde niet zorgvuldig heeft gehandeld door de door klager overgelegde sepotbrief niet in het Plan van Aanpak op te nemen. Door de door moeder aangedragen klacht over huiselijk geweld ongewijzigd vermeld te laten heeft beklaagde de schijn van partijdigheid gewekt. Van een gezinsvoogd mag verwacht worden dat zij zich in een complexe situatie waarbij sprake is van een moeizame verstandhouding tussen klager en moeder neutraal opstelt.
Beklaagde had feiten uit het Plan van Aanpak zorgvuldiger moeten noteren en had hierbij gebruik moeten maken van bronvermelding.
Het College wijst beklaagde voorts op haar eigen verantwoordelijkheid. Het verwijzen naar de organisatie en de tijdsdruk ontslaat beklaagde niet van haar verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een kwalitatief Plan van Aanpak. Beklaagde is ook in dit opzicht tekort geschoten.
De klachtonderdelen zijn gegrond.
VII en VIII
Beklaagde heeft haar advies over een peuterspeelzaal gebaseerd op onjuiste informatie. Het had op de weg van beklaagde gelegen om na het bekend worden, schriftelijk met klager te communiceren over deze omissie. Zeker nu het beklaagde bekend was dat dit advies mogelijk door moeder zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure, had van beklaagde verwacht mogen worden dat zij direct tot correctie c.q aanpassing van het advies zou zijn overgegaan. Door dit na te laten heeft beklaagde zich niet gedragen zoals van een professional in deze omstandigheden verwacht mag worden. Ook hier wijst het College op de eigen verantwoordelijkheid van beklaagde.
Klachtonderdeel VII is gegrond. Klachtonderdeel VIII is naar het oordeel van het College dermate verweven met klachtonderdelen I, V en VII dat het zelfstandige betekenis mist en is daarom ongegrond.
X
Klager is het niet eens met de door de GI in het dossier aangebrachte wijzigingen na de uitspraak van de Klachtencommissie. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen dan beklaagde of van de instelling te toetsen. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde deze wijzigingen niet zelf in de rapportages aangebracht. Nu dit klachtonderdeel geen betrekking heeft op beklaagde zal het klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
XI
Klager heeft na de uitspraak van de Klachtencommissie beklaagde gevraagd om excuses. Beklaagde heeft aangevoerd dat zij geen contact heeft opgenomen omdat het gebruikelijk is dat het management de verdere klachtafhandeling op zich neemt.
De klachten die klager heeft ingediend bij de Klachtencommissie hebben geen betrekking op het handelen van de GI maar op het individueel handelen van beklaagde. Zeven van de acht klachten van klager zijn door de Klachtencommissie gegrond verklaard en er zijn in de beslissing een aantal aanbevelingen gedaan. Van beklaagde had dan ook verwacht mogen worden dat zij zelf deze aanbevelingen zou hebben opgepakt. Beklaagde had ook haar leidinggevende kunnen vragen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de klachtencommissie en zelf klager hiervan op de hoogte kunnen stellen. Het enkele feit dat de ots inmiddels was beëindigd doet hier niet aan af. Evenmin had een mogelijke tegenreactie van klager en de mogelijkheid dat hij geen genoegen zou nemen met de reactie van beklaagde voor haar geen reden mogen zijn om zelf geen enkele reactie aan klager te geven. Het College constateert dat beklaagde veelvuldig verwijst naar de organisatie en weinig tot geen zelfreflectie heeft getoond ten aanzien van haar handelen. Het College verwijt ook in deze beklaagde onprofessioneel gedrag.
Gelet op deze gang van zaken heeft het College begrip voor het feit dat klager de zaak niet heeft willen laten rusten en een tuchtklacht bij het College heeft ingediend.
Het College betreurt dat beklaagde geen excuses aan klager heeft aangeboden, ook niet tijdens de mondelinge behandeling bij het College. Deze houding getuigt niet van professionaliteit van beklaagde en bevordert niet het vertrouwen in de jeugdzorg.
Het klachtonderdeel is gegrond.
Op grond van het bovenstaande kan beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt met betrekking tot het merendeel van de klachten. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, acht het College de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
Het College van Toezicht:
– Verklaart klachtonderdelen I. deels, VIII en X. ongegrond,
– Verklaart klachtonderdelen I deels, II., III., IV., V., VI., VII., IX. en XI. gegrond
– Legt aan beklaagde op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gedaan op 12 september 2016 en op 7 november 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
Mevrouw mr. D.J. Markx
voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman
secretaris