Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
de heer E. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. Bynoe, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
de heer A., wonende te […], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
mevrouw B., werkzaam als gezinsvoogd bij [de gecertificeerde instelling] […], locatie […], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
− het klaagschrift d.d. 3 maart 2016, met bijlagen;
− het verweerschrift d.d. 29 juli 2016, met bijlagen;
− het repliek d.d. 15 augustus 2016, met bijlagen;
− het dupliek d.d. 11 oktober 2016, met bijlagen;
− de door klager tijdens de zitting overgelegde stukken, te weten het door mevrouw drs. C. opgemaakte Evaluatieverslag van 17 april 2016 en de beschikking van de rechtbank […] van 8 februari 2016 (zorgregeling).
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 3 november 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde. Klager werd bijgestaan door mevrouw mr. M.C. Lugard-van Beijma, advocaat te […]. Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mevrouw mr. E. Lam, werkzaam als advocaat bij […] te […].
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over uiterlijk acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.1
Uit het huwelijk van klager met zijn ex-partner (hierna: moeder) is op […] […] 2006 dochter Z. geboren. Klager en moeder zijn met elkaar gehuwd geweest tot […] […] 2015.
2.2
Het ouderlijk gezag berust bij klager en moeder. De hoofdverblijfplaats van Z. is sinds 17 april 2014 bij moeder.
2.3
Naar aanleiding van een op 30 oktober 2014 gedane zorgmelding over de lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling van Z., heeft de Raad voor de Kinderbescherming een beschermingsonderzoek uitgevoerd en geconcludeerd in het rapport van 16 december 2014 dat er gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling (hierna: OTS). De bedreiging bestaat, aldus het onderzoek, uit het feit dat er onrust is gedurende de omgangsregeling, de voortdurende strijd en spanningen tussen ouders en het feit dat ouders hierdoor de belangen van Z. uit het oog lijken te verliezen. Daarnaast is sprake van een afwezige dan wel gebrekkige communicatie tussen ouders en bestaan er zorgen over de opvoedfactoren.
2.4
Bij beschikking van 19 januari 2015 is de OTS van Z. uitgesproken voor de duur van een jaar en deze is in januari 2016 met een jaar verlengd tot 19 januari 2017.
2.5
Naar aanleiding van voornoemde OTS is een gezinsvoogd van [de gecertificeerde instelling] […] (hierna: [de GI]), locatie […], aangesteld. Op 20 juni 2015 heeft beklaagde de taken van de eerste gezinsvoogd, omdat deze van baan ging veranderen, overgenomen. Het contact tussen klager en beklaagde verliep vanaf het begin zeer moeizaam. Klager heeft derhalve verzocht om aanstelling van een gezinsvoogd uit […..], om zo de afstand en lijnen kort te kunnen houden. In februari 2016 is om die reden aan klager een contactpersoon van de vestiging [..…] toegewezen, maar de vestiging […] bleef belast met de uitvoering van de OTS. Een eigen gezinsvoogd in […..] was voor klager niet mogelijk in verband met het woonplaatsbeginsel. In april 2016 is, vanwege een nieuwe regio-indeling en herverdeling van zaken, wederom een nieuwe gezinsvoogd aangesteld. Klager is hierover bij brief van 22 april 2016 door [de GI] geïnformeerd.
2.6
Op 19 april 2016 is aan klager een schriftelijke aanwijzing gegeven, nadat hiertoe eerst een vooraankondiging was gegeven. Klager werd daarin opgedragen om schriftelijke toestemming te geven voor de noodzakelijk geachte hulpverlening van Z., in de vorm van: behandeling/ verwijzing door de huisarts, behandeling door de […]kliniek, door een fysiotherapeut en door een speltherapeut en het aanstellen van een vertrouwenspersoon voor Z. in de vorm van een kindercoach van [Programma].
2.7
Voornoemde schriftelijke aanwijzing is door [de GI] ter bekrachtiging aan de kinderrechter voorgelegd. Het is het College bekend dat de rechtbank […] op 14 juni 2016 een tussenbeschikking heeft gewezen, omdat ter zitting bleek dat klager en het [de GI] openstonden voor een gesprek om gezamenlijk tot afspraken in het belang van Z. te komen. Bij beschikking van 28 juli 2016 is voornoemde schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de behandeling door de […]kliniek en het aanstellen van een vertrouwenspersoon voor Z. in de vorm van een kindercoach van [Programma] vervallen verklaard, is de behandeling door een speltherapeut ingetrokken en is het verzoek van klager om de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de behandeling/verwijzing door de huisarts en de behandeling door een fysiotherapeut vervallen te verklaren, afgewezen.
2.8
Bij brief van 27 mei 2016 heeft beklaagde klager bericht over de stappen die zij heeft gezet naar aanleiding van de in het bemiddelingsgesprek van 10 mei 2016 gemaakte afspraken met klager. In deze brief werd klager ook een gesprek met de directeur Projecten aangeboden. Klager heeft niet op die brief gereageerd.
2.9
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2014.
3 De klachten
Klager heeft een aantal klachtonderdelen geformuleerd. Het College verwijst voor de volledige weergave van de klacht naar het klaagschrift en het repliek, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Kort samengevat verwijt klager beklaagde het volgende.
3.1
Beklaagde handelt onprofessioneel:
Beklaagde weegt de belangen van moeder zwaarder dan die van klager en heeft met moeder een meer professionele relatie. De aandacht van beklaagde gaat uit naar de samenwerking met moeder in plaats van klager. Daarbij speelt mee dat klager kritischer is dan moeder. Beklaagde ziet niet de ernst van klagers kant van de zaak. Voorts communiceert beklaagde niet met klager, betrekt zij klager niet in de besluitvorming, schendt zij de privacy van klager en beschuldigt zij klager van bedreiging.
3.2
Beklaagde is bevooroordeeld:
Beklaagde ziet klager als mogelijke dader van seksueel misbruik van Z. en niet als vader met gezag. Nadat dit vermoeden door klager was geuit, heeft beklaagde hierover geen overleg gevoerd met klager. Klager voelt zich gebrandmerkt en ervaart daardoor te weinig respect van beklaagde. Klager krijgt geen verantwoordelijkheid van beklaagde.
3.3
Beklaagde handelt zonder toestemming van klager:
Beklaagde heeft te laat om toestemming gevraagd voor het contact met diverse artsen die bij Z. betrokken zijn, zoals specialisten van de […]kliniek in […] en [organisatie] […]. Klager heeft de toestemmingsformulieren hiervoor nooit ondertekend.
3.4
Beklaagde verstrekt niet de door klager gevraagde informatie:
Beklaagde verstrekt informatie pas na herhaaldelijk vragen van klager of in het geheel niet. Hierdoor krijgt klager niet alle informatie die hij nodig heeft om de juiste beslissingen voor Z. te kunnen nemen en is het lastig om tot overeenstemming te komen. Klager wenste onder meer informatie te krijgen over het Plan van Aanpak en het Gezinsplan, over het aanstellen van een onafhankelijke vertrouwenspersoon voor Z. en over voor Z. noodzakelijk geachte fysiotherapie.
3.5
Beklaagde misbruikt haar macht:
Beklaagde liet klager weten dat hij een schriftelijke aanwijzing kon verwachten omdat hij geen toestemming gaf voor fysiotherapie voor Z. Voorts reageert beklaagde op brieven van klager vanuit een machtspositie en erkent zij niet dat klager zoekt naar overeenstemming. Beklaagde zet machtsmiddelen in, in plaats van het zoeken naar de dialoog met klager.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
4.1
De samenwerking tussen beklaagde en moeder verliep goed en er was inderdaad met moeder meer persoonlijk contact dan met klager. De reden hiervan is dat Z. bij moeder woont en dat de uitvoering van de OTS gericht is op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van Z. Dat betekent dat er goed zicht op de thuissituatie van Z. moet te zijn. Daarnaast wonen moeder en Z. binnen de regio waar beklaagde werkzaam is, hetgeen het afleggen van een huisbezoek vergemakkelijkt. Beklaagde kan zich voorstellen dat deze omstandigheden er aan hebben bijgedragen dat klager het gevoel had dat beklaagde meer gericht is geweest op een samenwerking met moeder. Beklaagde heeft zich echter niet partijdig opgesteld. Bij de uitvoering van de OTS is het belang van Z. leidend en beklaagde heeft zich hierop ook gericht, door ervoor zorg te dragen dat Z. de benodigde hulp zou krijgen.
Beklaagde betwist niet te communiceren met klager en de ernst van zijn kant van het verhaal niet in te zien. (Telefonische) gesprekken met klager zijn over het algemeen moeizaam verlopen, omdat klager tijdens deze gesprekken schreeuwde, dreigende taal uitte en beklaagde niet liet uitspreken. Het was hierdoor niet (goed) mogelijk om met klager een constructief gesprek te hebben over Z. Tevens heeft klager zich verschillende malen dreigend geuit richting beklaagde. Dit heeft er toe geleid dat beklaagde klager voornamelijk schriftelijk is gaan informeren over de ontwikkelingen van Z. In deze brieven heeft beklaagde geprobeerd om klager zo duidelijk en bondig mogelijk te informeren of een antwoord te geven op zijn vragen. Overigens heeft zij (of bij haar afwezigheid: een collega) klager altijd telefonisch te woord gestaan als hij belde. Beklaagde realiseert zich dat de schriftelijke communicatie in combinatie met het gegeven dat klager een ‘ouder op afstand is’ nu hij niet bij de dagelijkse opvoeding en verzorging van Z. is betrokken, het gevoel van klager dat hij onvoldoende werd betrokken mogelijk heeft versterkt. Beklaagde kan zich voorstellen dat zij klager, hoewel dat zeker niet het geval en haar intentie is geweest, door de voornamelijk schriftelijke communicatie het gevoel heeft gegeven een onvoldoende luisterend oor voor zijn visie te hebben. Overigens heeft zij in het Plan van Aanpak benoemd dat klager zich te kort gedaan voelt in zijn gezag en dat [de GI] begrip heeft voor klager gezien zijn vaderrol op afstand.
Beklaagde heeft via de aan klager toegewezen contactpersoon van [de GI] […..] begrepen dat klager het adres van moeder heeft ontvangen. De gezinsvoogd die vóór beklaagde betrokken is geweest bij Z. heeft aangegeven zorgvuldig om te zijn gegaan met de privacy gegevens van beide ouders, aangezien beiden op een geheim adres woonachtig zijn. Beklaagde heeft geen antwoord van klager gehad op de vraag hoe hij deze informatie heeft ontvangen. Beklaagde heeft in ieder geval niet het adres van de moeder aan klager gegeven en bovendien gaat het hier om schending van de privacy van moeder en niet van klager.
Klager heeft bij herhaling richting beklaagde geuit dat zij dood kon neervallen of woorden van gelijke strekking. Gezien de eerdere dreigende opmerkingen die klager tegen medewerkers van [de GI] heeft geuit, heeft [de GI] besloten tegen klager aangifte te doen bij de politie. Klager is hierover bij brief van 3 augustus 2015 geïnformeerd.
4.2
Beklaagde herkent zich niet in het verwijt dat zij te snel is meegegaan in de beschuldiging van moeder dat klager Z. seksueel zou hebben misbruikt. Voor beklaagde is dit in het contact met andere hulpverleners geen onderwerp van gesprek geweest, noch heeft zij hier in de door haar opgestelde rapportages uiting van gegeven. Ook met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling is dit geen overweging geweest.
Op 11 januari 2016 heeft er een zitting over de omgang tussen klager en Z. plaatsgevonden. [De GI] heeft hierbij het standpunt ingenomen dat de omgang uitgebreid kan worden eerst nadat er twee observaties zijn gedaan, omdat er op dat moment geen zicht was op de omgang tussen klager en Z. Dit heeft niet met seksueel misbruik of vermoedens daarvan te maken, maar met het gegeven dat er geen zicht is op de interactie tussen klager en Z., de aansluiting van klager bij de belevingswereld van Z., de grenzen die klager Z. biedt en of Z. deze accepteert. De keuze voor een hulpverlener bij de observatie is aan klager gelaten. Klager heeft gekozen voor [instelling] […] [Instelling] […] heeft naast de bevindingen over de observaties tevens advies uitgebracht over wat Z. nodig zou hebben. Moeder is hierin echter niet betrokken. Beklaagde heeft daarom aan [instelling] […] laten weten dat zij de bevindingen eerst met moeder en vervolgens in een gesprek met beide ouders en betrokken hulpverleners wilde bespreken. Uiteindelijk is door [instelling] […] een gesprek gepland op een dag dat beklaagde was verhinderd, reden waarom de contactpersoon van [de GI] in […..] het gesprek heeft bijgewoond. In het verslag van dit gesprek stond vermeld dat beklaagde de nadruk zou leggen op mogelijk misbruik en dat haar collega uit […..] zou hebben gezegd dat beklaagde zich partijdig opstelt. Beklaagde kan zich voorstellen dat de inhoud van het verslag de gevoelens van klager, dat beklaagde partijdig is en zij de nadruk zou leggen op mogelijk misbruik, heeft versterkt. Echter beklaagde ontkent dat zij met [instelling] […] heeft gesproken over mogelijk misbruik. Tevens heeft haar collega haar laten weten dat er geen juiste weergave is gegeven van hetgeen zij heeft gezegd. Na intern overleg is besloten dat de locatie van [de GI] te […..] contact opneemt met [instelling] […] met het verzoek het verslag aan te passen. Op 30 augustus 2016 heeft dit gesprek plaatsgevonden.
4.3
Klager heeft veel vragen over- en vraagtekens gezet bij voorstellen met betrekking tot de hulpverlening voor Z. Het al dan niet toestemming geven is een terugkerend onderwerp in de samenwerking met klager. In de beschikking van 29 april 2015 staat vermeld dat klager ermee heeft ingestemd dat de betrokken gezinsvoogd van [de GI] start met de noodzakelijk geachte hulpverlening voor Z. Echter doordat klager tot in detail wil weten hoe de hulpverlening er uit ziet voordat hij zijn handtekening zet en hier in de communicatie met klager veel aandacht en tijd naar uit gaat, stagneert het inzetten van de voor Z. benodigde hulpverlening. Dit is ook de reden geweest dat, in een overleg met beklaagde en haar werkbegeleider/gedragsdeskundige en na consultatie van de juridische afdeling, is besloten klager een schriftelijke aanwijzing te geven. Mogelijk dat klager hierdoor het gevoel heeft gekregen niet in de besluitvorming te zijn betrokken. Beklaagde ziet het vooral als een verschil van visie over de voor Z. noodzakelijke hulpverlening.
Voor wat betreft het geven van toestemming, merkt beklaagde nog op dat, hoewel het uitgangspunt is dat de ouder(s) met gezag om toestemming wordt gevraagd, er binnen een OTS voor het inzetten van de voor de jeugdige benodigde jeugdhulp geen toestemming van de ouder(s) met gezag nodig is.
4.4
Klager heeft op 17 februari 2015 informatie over de OTS en een functieomschrijving van een gezinsvoogd toegestuurd gekregen door [de GI]. Beklaagde heeft van de vorige gezinsvoogd vernomen dat deze informatie hem later nog een keer is toegestuurd. Klager heeft aan beklaagde de vraag gesteld of hij gezag heeft en wat dat inhoudt. Beklaagde heeft klager gewezen op zijn rechten als ouder met gezag.
Beklaagde heeft geprobeerd om klager te betrekken bij de hulpverlening door hem schriftelijk op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van Z. en hem hierin mee te krijgen. Zo heeft zij aan klager voorstellen gedaan voor het inzetten van een kindercoach, speltherapie en een contactpersoon via school, maar klager heeft hiervoor geen toestemming willen gegeven.
Abusievelijk heeft beklaagde de door [de GI] voor [instelling] […] geformuleerde observatiedoelen voor de omgang tussen klager en Z. niet tevens naar klager gestuurd. Zodra beklaagde dit van klager vernam, heeft zij dit alsnog gedaan. Het is geenszins haar bedoeling geweest om klager deze informatie te onthouden en beklaagde betreurt ook dat zij verzuimd heeft dit (tijdig) te doen.
Voor het opstellen van het Plan van Aanpak en het Gezinsplan is de input van beide ouders gevraagd over hun visie op de ontwikkelingen van Z. over het afgelopen jaar en wat er goed en wat minder goed is gegaan. Deze input is in de rapportage verwerkt. Beklaagde heeft beide ouders schriftelijk verzocht het gezinsplan samen met hun hulpverleners in te vullen. De rapportage is in concept verstuurd aan beiden ouders, waarna de reactie van klager op het volledige plan in de rapportage is verwerkt. Klager heeft hierover ook uitleg gekregen.
4.5
Voor de gronden en noodzaak van de schriftelijke aanwijzing verwijst beklaagde naar hetgeen hierover in de schriftelijke aanwijzing staat vermeld. Klager lijkt niet in staat te zijn naar zijn eigen aandeel in het moeizame verloop van de contacten met de hulpverlening te kunnen kijken. Tevens is aan klager het aanbod gedaan om met de directie in gesprek te gaan, maar hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College oordeelt als volgt.
Met betrekking tot klachtonderdeel 1:
De moeizame samenwerking en communicatie tussen klager en beklaagde heeft ertoe geleid dat beklaagde er op een bepaald moment voor heeft gekozen om klager voornamelijk schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van Z. en geen face-to-face gesprekken meer met hem te voeren. Beklaagde heeft dit op advies van [de GI] gedaan en stond toen zelf ook achter die keuze, hoewel zij heeft laten weten de wijze van communiceren met klager, achteraf gezien, anders zou hebben aangepakt. Het College is van oordeel dat de beslissing van beklaagde om destijds over te stappen op een voornamelijk schriftelijke communicatie met klager, gezien de omstandigheden, begrijpelijk is. Dat beklaagde met moeder wel face-to-face gesprekken heeft gevoerd, maakt niet dat beklaagde partij heeft gekozen voor moeder of onprofessioneel heeft gehandeld jegens klager.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2:
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het door moeder geuite verwijt dat klager Z. seksueel zou hebben misbruikt onderwerp van gesprek is geweest tussen beklaagde en andere hulpverleners of dat dit een rol heeft gespeeld in het handelen van beklaagde jegens klager. De omstandigheid dat de omgang tussen klager en Z. uitgebreid kon worden eerst nadat er twee observaties zouden hebben plaatsgevonden, was niet gelegen in het vermeende misbruik, maar had te maken met het gegeven dat er geen zicht was op de interactie tussen klager en Z., de aansluiting van klager bij de belevingswereld van Z., de grenzen die klager Z. bood en of Z. deze accepteerde.
Dat beklaagde de door de eerste gezinsvoogd uitgezette lijn heeft voortgezet, maakt naar het oordeel van het College niet dat beklaagde bevooroordeeld was.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Met betrekking tot de klachtonderdelen 3 en 5:
Hoewel het uitgangspunt is dat ouders met gezag om toestemming wordt gevraagd, is er binnen een OTS voor het inzetten van de voor de jeugdige benodigde hulpverlening geen toestemming van de ouders met gezag nodig. Dat aan klager een schriftelijke aanwijzing is gegeven voor de noodzakelijk geachte hulpverlening voor Z., maakt niet dat beklaagde haar macht heeft misbruikt of daarmee de beroepscode heeft geschonden.
De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 4:
Klager heeft alle informatie waarover beklaagde beschikte en waarop klager recht had ontvangen. Voor zover anderen dan beklaagde in gebreken zijn gebleven bij het doorsturen van informatie, raakt dit het handelen van beklaagde niet. Voor het College is voldoende komen vast te staan dat beklaagde alle door klager opgevraagde informatie heeft doorgestuurd, voor zover zij daarover zelf de beschikking had.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie:
Het College komt tot de slotsom dat beklaagde in lijn met de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker heeft gehandeld en dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan op 3 november 2016 en op 29 december 2016 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. N.S. Willems Ettori-Oort, secretaris