Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
Mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter;
Mevrouw drs. E.A. van Ek en
Mevrouw U. Hammer, leden-beroepsgenoten
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A-C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
[klager], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
[beklaagde], werkzaam bij [de instelling] […] te [plaats], hierna te noemen beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 9 februari 2016 met bijlage;
– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 15 februari 2016 met bijlagen en 11 maart 2016;
– het verweerschrift d.d. 13 oktober 2016 met bijlagen.
Op 30 augustus 2016 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. De procedure is ten tijde van de bemiddeling geschorst. De bemiddeling is niet geslaagd waarna de procedure is hervat.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 november 2016 in aanwezigheid van klager en beklaagde. Beklaagde werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.S.M. Brouwer.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit.
2.1
Klager is vader van dochter [dochter] (geboren op [datum] 2003) en zoon [zoon] (geboren [datum] 2005). Klager en zijn ex vrouw (hierna te noemen: moeder) zijn in januari 2011 gescheiden en gezamenlijk belast met het gezag over [dochter] en [zoon]. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij klager. Uit een eerder huwelijk van moeder zijn twee kinderen geboren over wie zij het gezag heeft. Deze kinderen behoorden tot het gezin van klager en moeder en na de echtscheiding zijn zij bij moeder gebleven.
2.2
Klager en moeder hebben een echtscheidingsconvenant waarin opgenomen een ouderschapsplan en dat de kinderen zullen worden ingeschreven bij klager.
2.3
De school van de kinderen informeert klager en moeder beiden over aangelegenheden betreffende de kinderen. Klager en moeder bezoeken samen de ouderavonden.
2.4
Beklaagde is werkzaam als gezinscoach en is sinds 30 november 2015 betrokken bij het gezin van moeder nadat de aan moeder verleende crisishulpverlening is afgesloten. Beklaagde is ingeschakeld om het gezin van moeder te versterken. De hulpverlening geschiedde op vrijwillige basis en is medio 2016 afgesloten.
2.5
Beklaagde is door moeder geïnformeerd over het bestaan van het convenant en de bestaande omgangsregeling met [dochter] en [zoon]. Beklaagde heeft na aanvang van zijn hulpverlening aan moeder en na kennismaking met haar gezin geen contact gezocht met klager.
2.6
[Zoon] is in de week dat hij bij klager zou verblijven, van 25 januari 2016 tot en met 30 januari 2016, vier dagen bij moeder geweest. Beklaagde heeft toen met [zoon] hierover gesproken.
2.7
Moeder heeft, zonder klager in te lichten, [zoon] op 8 februari 2016 om 13.30 uur uit school gehaald en mee naar haar huis genomen, terwijl het de week was waarin [zoon] bij klager zou wonen. Klager heeft dezelfde dag een melding gedaan bij de politie wegens onttrekking aan het ouderlijk gezag door moeder. Klager is naar het huis van moeder gegaan om [zoon] op te halen. Moeder heeft de politie gebeld. De politie heeft beklaagde gebeld. Klager en beklaagde hebben vervolgens een woordenwisseling gehad. Nadat klager [zoon] telefonisch heeft gesproken, is [zoon] met klager meegegaan.
2.8
Op 15 februari 2016 heeft klager van de intern begeleider van de school van [zoon] vernomen dat er op 10 februari 2016 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen school en beklaagde zonder dat klager hiervan op de hoogte was.
2.9
Beklaagde is sinds 23 [datum] 2013 geregistreerd.
3 De klacht
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
I
Beklaagde heeft klager als ouder met gezag niet betrokken en niet geïnformeerd over zijn optreden als hulpverlener van het gezinssysteem van moeder. Beklaagde heeft geen contact met klager gezocht op het moment dat [zoon] niet naar klager toe wilde gaan. Klager is evenmin geïnformeerd over het gesprek dat vervolgens heeft plaatsgevonden tussen beklaagde en [zoon]. Klager heeft beklaagde voor het eerst gezien op 8 februari 2016.
II
Beklaagde heeft op 10 februari 2016 zonder overleg met klager een gesprek gevoerd op school over [zoon].
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aan.
I
Beklaagde is gestart met het coachen van het gezinssysteem van de moeder. Nu klager geen gezag heeft over twee van de vier kinderen uit dit gezinssysteem heeft beklaagde niet de bevoegdheid om gegevens in deze procedure aan klager over te leggen.
Beklaagde onderkent het belang van informatie door en van de andere ouder met gezag. Hij heeft geprobeerd om via de moeder en de school de contactgegevens van klager te krijgen. Hij is hier echter niet in geslaagd. Tijdens het bemiddelingsgesprek heeft beklaagde te kennen gegeven dat hij zich wellicht meer had kunnen inspannen. De focus van beklaagde was echter gelegen bij het gezinssysteem van de moeder van [zoon].
Beklaagde heeft met [zoon] gesproken over de regeling met klager. Beklaagde heeft wel degelijk geprobeerd te achterhalen waarom [zoon] niet naar klager wilde. Beklaagde heeft [zoon] geadviseerd om klager hierover mondeling of schriftelijk te informeren.
4.2
Beklaagde heeft op initiatief van school een gesprek gevoerd. Het gesprek heeft geen betrekking gehad op de schoolprestaties van [zoon] maar op de verhouding tussen klager en moeder.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
I
Nu zowel klager als moeder belast zijn met het ouderlijk gezag over [zoon], overweegt het College dat beklaagde er beter aan had gedaan om klager te informeren over zijn betrokkenheid als jeugdhulpverlener bij het gezin van moeder, waar de zoon van klager eveneens woont, zulks onafhankelijk van de gebeurtenissen eind januari 2016.
Het is begrijpelijk dat beklaagde zich in eerste instantie heeft gericht op moeder en haar hulpvragen. Hij had klager in elk geval moeten informeren toen [zoon] eind januari 2016 niet naar klager wilde en beklaagde met [zoon] individueel in gesprek wilde gaan. Als hulpverlener is hij immers gehouden informatie te verstrekken aan de gezaghebbende ouder. Dat beklaagde als hulpverlener in het gezin van moeder was aangesteld doet hieraan niet af. Hij had het gehele gezinssysteem van moeder in kaart moeten brengen en daartoe behoort ook een gesprek met klager als gezaghebbend ouder van twee van de vier bij moeder inwonende kinderen. Beklaagde had daardoor een completer beeld kunnen krijgen van de situatie. Hij had dan ook de visie van klager kunnen betrekken in de stagnatie van het contact tussen [zoon] en klager en naar aanleiding daarvan zijn strategie in deze kunnen bepalen.
Beklaagde’s interventie heeft echter alleen bestaan uit het geven van raad aan [zoon] zonder zijn vader (klager) de redenen van de weigering van [zoon] uit te leggen of mee te delen.
Beklaagde heeft door dit alles geen adequate hulpverlening geboden. Dat beklaagde niet over de gegevens van klager beschikte, zoals hij heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Beklaagde had moeder erop kunnen wijzen dat hij deze gegevens nodig had omdat klager mede gezaghebbende ouder van [dochter] en [zoon] is. Beklaagde had bovendien ook via andere wegen de gegevens van klager kunnen verkrijgen en in elk geval had hij zich meer kunnen en moeten inspannen om deze gegevens te verkrijgen.
Het klachtonderdeel is gegrond.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager naar voren gebracht dat er geen problemen zijn geweest in de communicatie tussen klager en moeder met betrekking tot [dochter] en [zoon] . Beklaagde heeft te kennen gegeven hier niet van op de hoogte te zijn, evenmin als van het feit dat de school beide ouders informeert en dat zij samen naar ouderavonden gaan.
Van beklaagde kan vanuit zijn rol als hulpverlener worden verwacht dat hij op de hoogte is of zich op de hoogte had gesteld van deze omstandigheden.
Beklaagde heeft met betrekking tot zijn gesprek van 10 februari 2016 met de school van [zoon] aangevoerd dat de school met hem contact heeft opgenomen.
Het College overweegt dat in het midden kan blijven wie het initiatief tot het contact heeft genomen nu vast staat dat beklaagde met school een gesprek heeft gevoerd zonder klager als ouder met gezag vooraf hierover te informeren. Beklaagde wist en moest na de gebeurtenissen eind januari 2016 en het incident op 8 februari 2016 in elk geval weten dat klager als ouder met gezag geïnformeerd wilde worden over de kwesties met betrekking tot [zoon]. Toch heeft beklaagde zonder klager vooraf te informeren of dit met hem af te stemmen op school een gesprek gevoerd over diens zoon.
Het klachtonderdeel is gegrond.
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de artikelen A, D, E, F en G van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Het College acht de maatregel van waarschuwing op zijn plaats.
6 Beslissing
Het College van Toezicht:
– verklaart beide klachtonderdelen gegrond,
– legt aan beklaagde op de maatregel van waarschuwing.
Aldus door het College van Toezicht op 21 december 2016 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. D.J. Markx mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter secretaris