Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw L. Veenstra, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris ter zitting is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
de heer [klager] en mevrouw [klager], hierna te noemen: klagers, resp. klager en klaagster, ingediend klacht tegen
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde.
Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mevrouw mr. E. Lam van Suez Advocaten.
1 Het verloop van de procedure
Klagers hebben op 21 maart 2016 een klacht met negen bijlagen ingediend over handelen van beklaagde in zijn hoedanigheid van gezinsvoogd van de gecertificeerde instelling [GI]. Klagers hebben op 7 en 26 november 2016 nadere bijlagen ingediend.
Op 19 april 2016 is verweer gevraagd. Gemachtigde van beklaagde heeft op 13 mei 2016 uitstel voor verweer gevraagd. Het College heeft uitstel toegekend tot 31 mei 2016 en, door gemachtigde van beklaagde desgevraagd, opnieuw, tot 14 juni 2016.
Op 13 juni 2016 heeft het College het verweerschrift ontvangen.
Op 20 juli 2016 zijn klagers en beklaagde uitgenodigd voor een hoorzitting, te houden op 31 augustus 2016. Beklaagde heeft bericht te zijn verhinderd.
Klager en beklaagde zijn vervolgens uitgenodigd om voor een hoorzitting te verschijnen op 18 november 2016. Klagers hebben bericht te zijn verhinderd.
Klager en beklaagde zijn vervolgens uitgenodigd om voor een hoorzitting te verschijnen op 10 februari 2017.
Het College heeft besloten dat aan partijen geen verder uitstel zal worden verleend.
Klagers zijn zonder nader bericht niet verschenen voor de zitting van 10 februari 2017.
2 De ontvankelijkheid van de klacht en van klagers
Beklaagde is geregistreerd per [datum] 2013. Het klaagschrift voldoet aan de vereisten, gesteld in art. 7.4 van het Tuchtreglement (Tr).
Het College merkt beide klagers aan als belanghebbend en overweegt daarbij dat klaagster ouder met gezag is van [jeugdige] en dat klager voorafgaand aan de indiening van de klacht gedurende twee jaar met klaagster en met [jeugdige] een gezin heeft gevormd.
Het College verklaart de klacht van klagers derhalve ontvankelijk.
3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Klaagster heeft een zoon, [jeugdige], geboren [geboortedatum] 2004. Klaagster vormt met [jeugdige] en met klager een gezin. Er bestaat geen familierechtelijke betrekking tussen klager en [jeugdige].
[jeugdige] is op 9 oktober 2014 onder toezicht gesteld voor de duur van een half jaar. De ots is uitgesproken met als doel dat wordt bereikt dat [jeugdige] weer naar school gaat.
Op 18 december 2014 is aan klaagster een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat aan klaagster tot en met 16 januari 2015 de tijd wordt geboden om een passende school te vinden. Indien op die datum geen geschikte school is gevonden, zal aan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing worden verzocht.
Op 12 maart 2015 heeft de rechter bepaald dat de onder toezichtstelling (ots) met een half jaar wordt verlengd en is de [GI] Raad voor de
Kinderbescherming (de Raad) gemachtigd tot uithuisplaatsing van [jeugdige] in een pleeggezin.
[GI] voert de beschermingsmaatregelen uit. Beklaagde treedt op als [jeugdbeschermer].
[GI] heeft klaagster op 20 juli 2015 en op 24 augustus 2015 bericht dat zij, wanneer klaagster geen uitvoering geeft aan haar gezagspositie, kunnen overwegen om een verzoek tot onderzoek gezagsbeperkende maatregel aan de Raad te doen.
4 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
4.1
Beklaagde heeft jegens klagers respectloos gehandeld. Sinds december 2014 heeft hij klagers om hun geloof gediscrimineerd. Hij heeft hen vernederd en als gevaarlijk bestempeld.
Beklaagde heeft het [jeugdige] onmogelijk gemaakt om deel te nemen aan de rituelen en vieringen van zijn godsdienst. Hij heeft [jeugdige] verplicht om aan de vieringen van een ander geloof deel te nemen.
4.2
Beklaagde is niet transparant geweest. Hij heeft niet over de kwaliteitsnormen voor het handelen van [GI] willen spreken. Hij heeft niet over zijn gedragscode willen spreken. Hij heeft op schriftelijke en mondelinge vragen van klagers niet geantwoord. Hij heeft de inhoud van de rapportage van de Raad niet met klagers willen bespreken. Hij heeft het recht op informatie van klaagster als ouder met gezag geschonden.
4.3
Beklaagde is niet betrouwbaar en niet integer. Hij heeft misbruik van zijn macht gemaakt. Hij heeft klagers tegen elkaar uitgespeeld, onder meer door te flirten met klaagster, door te suggereren dat er problemen zijn tussen klager en klaagster, door klager tegenover klaagster zwart te maken, door achter de rug van klaagster om te handelen, door dossiers te vervalsen en door klagers te diskwalificeren. Hij heeft leugens en verzinsels aangevoerd om de uithuisplaatsing (uhp) in stand te houden. Hij is gaan dreigen en gaan aanvallen om de verstandhouding met klagers te verstoren.
4.4
Beklaagde heeft niet aan waarheidsvinding gedaan. Hij heeft geweigerd om de feiten volgens de regels van de waarheidsvinding te onderzoeken. Hij heeft aan derden instructie gegeven dat zij niet op gesprekken van klagers over valse beschuldigingen en verklaringen over [jeugdige] zouden ingaan.
5 Het verweer
Beklaagde heeft tijdens de ots driemaal een gesprek met klagers kunnen hebben. In twee gesprekken hebben klagers gesproken over hun ongenoegen over de gang van zaken in en rond scholen. Op 20 november 2014 hebben zij beklaagde per email op de hoogte gesteld van hun ongenoegen over het feit dat zij van hem niets hoorden. Beklaagde heeft klagers op 21 november 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 25 november 2014. Het gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van een onderwijsconsulent. Er is aan klagers verteld dat [jeugdige] op de school [naam] terecht zou kunnen en dat beklaagde de plaatsing kan begeleiden. Klagers zijn er op gewezen dat het belangrijk is dat zij open staan voor de plaatsing en voor de begeleiding. Klager heeft beklaagde om informatie over de school verzocht. Beklaagde heeft op 26 november 2014 de schoolgids aan klagers toegestuurd. Klager heeft op 27 november 2014 aan diverse personen een mail gestuurd over zijn onvrede over [naam], een overkoepelende organisatie van scholen.
Op 10 december 2014 zijn klagers uitgenodigd voor een volgend gesprek. Klagers zijn niet verschenen. Wel hebben zij een brief gestuurd aan [GI] om een aantal zaken te bespreken. Beklaagde heeft, samen met zijn praktijkleider, op 21 januari 2015 op de brief van klagers gereageerd. In deze brief heeft beklaagde onder meer de redenen en de doelstelling van de ots aan klagers toegelicht en de gegeven schriftelijke aanwijzing, en klagers op het hart gedrukt om te bewerkstelligen dat de schoolgang van [jeugdige] zal worden hervat.
In januari 2015 is aan [GI] duidelijk geworden dat een geschikte school voor [jeugdige] door klagers niet gevonden zal worden. Aan de rechter is verlenging van de ots en een machtiging uhp gevraagd. De rechter heeft dit toegekend. [jeugdige] is eerst in een pleeggezin geplaatst en vervolgens in een gezinshuis van een jeugdhulpinstelling. Het is beklaagde en de jeugdhulpinstelling in de periode na de uhp tot aan juni 2016 niet gelukt om met klagers contact te krijgen. Zij zijn ook uitgenodigd voor een klachtgesprek maar hebben aan de uitnodiging geen gehoor gegeven. Klaagster heeft, ondanks diverse brieven van [GI], geen contact met [jeugdige] gezocht.
[GI] heeft een verzoek tot onderzoek gezagsbeëindigende maatregel aan de Raad gedaan. De Raad acht een gezagsbeëindigende maatregel niet in het belang van [jeugdige]. Een ots met uhp wordt door de Raad het meest passend geacht omdat het perspectief van [jeugdige] nog onduidelijk is.
Beklaagde constateert dat hem zeer zware verwijten worden gemaakt.
Als kern van de klacht leest beklaagde dat klagers een groot wantrouwen hebben, niet alleen tegen beklaagde maar ook tegen [GI], de Raad en de koepelorganisatie van scholen [naam].
Klagers hebben het gevoel dat er geen of weinig respect is voor hun geloofsovertuiging als [geloof] en dat zij niet worden gehoord in hun klachten over de kwaliteit van het onderwijs. Zij menen dat beklaagde en andere instanties samenspannen en dat er geen of onvoldoende oog is voor de rechten van [jeugdige]. Beklaagde heeft ervaren dat klagers op deze punten niet op andere gedachten zijn te brengen.
Beklaagde betreurt het dat het niet is gekomen tot een goede samenwerking met klagers. Beklaagde heeft zich ingezet om tot een goede samenwerkingsrelatie met klagers te komen, met respect voor hun geloofsovertuiging en visie. Beklaagde heeft aan klagers uitgelegd wat zijn taak als jeugdbeschermer is en dat de ots is uitgesproken omdat [jeugdige] al langere tijd niet naar school gaat en dat klagers begeleiding nodig hebben bij het vinden van een passende school voor [jeugdige] omdat dit klagers zelf niet lukt. Klagers gaan zo ver in hun strijd tegen instanties dat zij geen contact met [jeugdige] willen of kunnen hebben.
Beklaagde is nu zelf met klagers ook in een conflictsituatie terecht gekomen.
Met betrekking tot de klachten voert beklaagde meer in bijzonder het volgende verweer.
5.1
Beklaagde zou jegens klagers respectloos hebben gehandeld. Hij heeft hen om hun geloof gediscrimineerd, vernederd en als gevaarlijk bestempeld. Hij heeft het [jeugdige] onmogelijk gemaakt om deel te nemen aan de rituelen en vieringen van zijn godsdienst en hem verplicht om aan de vieringen van een ander geloof deel te nemen.
Het is beklaagde niet duidelijk op basis waarvan klagers menen te kunnen stellen dat beklaagde geen respect heeft voor hun geloofsovertuiging. De geloofsovertuiging is in de zoektocht naar een passende school steeds punt van aandacht geweest. Op de plekken waar [jeugdige] verblijft wordt het geloof van [jeugdige] gerespecteerd en wordt er rekening mee gehouden.
5.2
Beklaagde zou niet transparant zijn geweest.
Beklaagde leeft de basisprincipes duidelijkheid, transparantie, betrouwbaarheid en respect zo goed als mogelijk na in zijn werk als jeugdbeschermer. Juist voor de duidelijkheid en zeker toen duidelijk werd dat klagers niet meer in gesprek wilden met hem, heeft beklaagde klagers mails en brieven gestuurd.
Op klachten van klagers is beklaagde met de brief van 21 januari 2015 ingegaan. Klaagster is uitgenodigd voor een klachtgesprek op 17 juni 2015, waarop zij niet is verschenen, en voor een klachtgesprek op 25 juni 2015, waarop zij evenmin is verschenen.
Klaagster is te allen tijde geïnformeerd over stappen die zijn genomen aangaande [jeugdige] Zij is hierover telkens per brief en per email geïnformeerd. Zij is uitgenodigd om bij gesprekken van de zorginstelling te zijn en gevraagd om contact op te nemen in het belang van haar zoon. Klaagster heeft er voor gekozen om hier geen gehoor aan te geven.
Klaagster heeft steeds de gebruikelijke rapportages in het kader van de ots ontvangen. Aan klaagster is inzage in het dossier aangeboden. Klaagster heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
5.3
Beklaagde zou niet betrouwbaar en niet integer zijn. Hij heeft klagers tegen elkaar uitgespeeld. Hij heeft leugens en verzinsels aangevoerd om de uithuisplaatsing (uhp) in stand te houden. Hij heeft misbruik van zijn macht gemaakt. Hij is gaan dreigen en gaan aanvallen om de verstandhouding met klagers te verstoren.
Klagers onderbouwen niet nader waaruit zou blijken dat beklaagde hen uit elkaar heeft gespeeld. Klaagster is ouder met gezag en daarom is zij formeel aanspreekpunt en gesprekspartner voor [GI]. Beklaagde is, in ieder geval in het begin van de samenwerking, gericht geweest op consensus. Beklaagde heeft bijvoorbeeld klager desgevraagd nadere informatie over [naam school] gestuurd. Klagers zijn voldoende in de gelegenheid gesteld om zelf een geschikte school voor [jeugdige] te vinden.
Klagers stellen dat de machtiging uhp door vervalsingen in het proces-verbaal van de zitting is verkregen.
De machtiging is mondeling, ter zitting, afgegeven. Klagers waren hierbij aanwezig en zijn in de gelegenheid geweest hierop te reageren. Uit de beschikking blijkt dat de kinderrechter overweegt dat de manier waarop klaagster en klager tegen de maatschappij aankijken, namelijk met onnodig veel wantrouwen, zorgelijk is voor de ontwikkeling van [jeugdige]. De kinderrechter is van oordeel, omdat klagers elke manier van samenwerken met [GI] weigeren, dat het noodzakelijk is om een machtiging uhp af te geven, zodat [jeugdige] zich vanuit een neutrale en voor hem veilige omgeving kan blijven ontwikkelen.
Beklaagde heeft veelvuldig contact gehad met zijn leidinggevende en met een jurist en een gedragswetenschapper van [GI].
Bij [GI] bestaat zorg over de rol van klager in de conflicten die er zijn.
Er is geconstateerd dat klager voor klaagster geen ondersteunende rol heeft gehad in het aangaan van samenwerking met instanties.
5.4
Beklaagde zou niet aan waarheidsvinding hebben gedaan. Hij heeft geweigerd om de feiten volgens de regels van de waarheidsvinding te onderzoeken. Hij heeft aan derden instructie gegeven dat zij niet op gesprekken van klagers over valse beschuldigingen en verklaringen over [jeugdige] zouden ingaan.
Beklaagde heeft ervaren dat klager een grote waarde hecht aan protocollen, regels en beroepscodes en verwacht van beklaagde en van instanties dat dezen hem uitleggen hoe hiermee wordt omgegaan. Het is beklaagde bij dit klachtonderdeel niet duidelijk wat klager van hem heeft verwacht.
Wel is voor beklaagde duidelijk dat klagers de verwachting hadden dat hij zou uitzoeken hoe het een en ander op de school waar [jeugdige] heeft gezeten, is gelopen, en dat hij de in hun ogen ‘wantoestanden’ zou gaan aanpakken. Beklaagde heeft aan klagers uitgelegd wat zijn taak als jeugdbeschermer is, dat de ots is uitgesproken omdat [jeugdige] al langere tijd niet school gaat en dat klagers begeleiding nodig hebben bij het vinden van een passende school voor [jeugdige], omdat dit klagers zelf niet lukt.
6 De beoordeling
6.1
Met betrekking tot klachtonderdeel I overweegt het College als volgt.
Klagers stellen dat beklaagde jegens klagers respectloos heeft gehandeld door hen om hun geloof te discrimineren en als gevaarlijk te bestempelen. Beklaagde heeft het [jeugdige] onmogelijk gemaakt om zijn godsdienst te belijden en hem verplicht om aan de vieringen van een ander geloof deel te nemen.
Het College stelt vast dat beklaagde het klachtonderdeel gemotiveerd weerspreekt. Het College vindt voorts in de stukken en in hetgeen beklaagde ter zitting op deze punten heeft verklaard geen aanknopingspunten om te oordelen dat beklaagde heeft gehandeld zoals gesteld door klagers.
Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.2
betrekking tot klachtonderdeel II overweegt het College als volgt.
Klagers stellen dat beklaagde niet transparant is geweest door onder meer niet over de kwaliteitsnormen voor het handelen van [GI] te willen spreken noch over zijn gedragscode. Beklaagde heeft op schriftelijke en mondelinge vragen niet geantwoord en de inhoud van de rapportage van de Raad niet met klagers willen bespreken. Hij heeft het recht op informatie van klaagster als ouder met gezag geschonden.
Het College stelt vast, op grond van het verweer en hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard, dat beklaagde zich heeft ingespannen, zoals het een zorgvuldig handelend jeugdbeschermer betaamt, om klagers te informeren en met klagers in contact te komen. Klagers zijn op verschillende momenten niet ingegaan op uitnodigingen waardoor beklaagde ook de mogelijkheid is ontnomen om nadere uitleg te geven.
Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.3
betrekking tot klachtonderdeel III overweegt het College als volgt.
Klagers stellen dat beklaagde niet betrouwbaar en niet integer is, onder meer door klagers tegen elkaar uit te spelen, door leugens aan te voeren om de uithuisplaatsing in stand te houden, door misbruik van zijn macht te maken.
Het College stelt vast dat klagers hun stellingen niet onderbouwen. Het College vindt voorts in de stukken en in hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard geen aanknopingspunten om te oordelen dat beklaagde heeft gehandeld zoals gesteld door klagers.
Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.4
Klagers stellen beklaagde niet aan waarheidsvinding heeft gedaan. Hij heeft geweigerd om de feiten volgens de regels van de waarheidsvinding te onderzoeken. Hij heeft aan derden instructie gegeven dat zij niet op gesprekken van klagers over valse beschuldigingen en verklaringen over [jeugdige] zouden ingaan.
Het College stelt vast dat klagers hun stellingen niet onderbouwen. Het College vindt voorts in de stukken en in hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard geen aanknopingspunten om te oordelen dat beklaagde heeft gehandeld zoals gesteld door klagers.
Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Samenvattend oordeelt het College dat niet is gebleken dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de beroepsnormen.
Het College betreurt het dat klagers niet de gelegenheid hebben benut om hun klacht mondeling toe te lichten.
7 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
Het College van Toezicht verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan op 7 april 2017 door het College van Toezicht en op dezelfde datum aan partijen toegezonden.
Mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris