Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
mevrouw drs. E.A. van Ek, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.N. Tabak.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
mevrouw A., hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen
mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.
Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mevrouw mr. L. Neuschäfer-Greebe van C.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift van 2 februari 2016;
– aanvullende stukken van 8 en 10 februari 2016;
– het verweerschrift van 1 april 2016.
1.2
Op 21 april 2016 is aan partijen medegedeeld dat het College voornemens is om de zaak op stukken af te doen. Op 21 juni 2016 is aan partijen de definitieve bevestiging gestuurd dat de zaak zich leent om op stukken af te doen en dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De feiten
2.1
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Klaagster is de oma (vaderszijde) van kleinzoon A. ([maand] 2014).
2.3
De moeder van A. is zwanger geraakt toen zij minderjarig was. De vader en moeder van A. woonden destijds enkele maanden bij klaagster in huis.
2.4
Tijdens de zwangerschap is de relatie tussen de ouders van A. verbroken en heeft de moeder van A. het huis van klaagster verlaten.
2.5
Op 22 januari 2014 heeft de kinderrechter JB [..], hierna te noemen JB[…], belast met de voogdij over A. vanwege de minderjarigheid van moeder. Beklaagde voert sinds 3 februari 2015 namens JB[…] de voogdij uit over A.
2.6
De hoofdverblijfplaats van A. is bij moeder. Met vader is een omgangsregeling getroffen.
2.7
Op 9 februari 2015 heeft het eerste contact plaatsgevonden tussen beklaagde en klaagster, waarbij klaagster heeft verzocht om een omgangsregeling met haar kleinzoon.
2.8
Per brief van 9 juni 2015 heeft beklaagde aan klaagster laten weten dat zij onderzoekt in hoeverre begeleid bezoek tussen A. en klaagster mogelijk is.
2.9
Op 26 november 2015 heeft beklaagde per brief aan klaagster laten weten dat er voorlopig geen omgang kan plaatsvinden tussen klaagster en A. ten gevolge van spanningen tussen de ouders van A. en de wederzijdse families.
2.10
De moeder van A. heeft inmiddels een nieuwe relatie en is op het moment van het indienen van het klaagschrift zwanger van een tweeling.
2.11
Op 21 januari 2016 heeft een klachtgesprek plaatsgevonden over de door klaagster gewenste omgangsregeling met A. Daarbij waren klaagster, beklaagde, haar teammanager en een vertrouwenspersoon aanwezig.
2.12
Beklaagde is bij SKJ geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
3.1
De kern van de klacht betreft het geen contact mogen hebben van klaagster met haar kleinzoon door toedoen van beklaagde. Klaagster heeft vele malen verzocht om een omgangsregeling, maar beklaagde heeft daar al die tijd niks mee gedaan. In het begin werd gezegd dat klaagster moest wachten totdat A. een jaar zou zijn. Na een jaar vertelde beklaagde dat klaagster geen band heeft opgebouwd met A. en daarom geen recht heeft op omgang. Vervolgens meldde beklaagde aan klaagster dat zij moeder van A. een half jaar de tijd moest geven om rustig aan het idee van de omgangsregeling te wennen. Toen klaagster na een half jaar weer belde, zei beklaagde plotseling dat moeder een nieuwe relatie heeft, zwanger is van een tweeling en dat moeder geen extra stress erbij kon hebben. Klaagster wordt door beklaagde steeds van het kastje naar de muur gestuurd en voelt zich machteloos en vernederd.
4 Het verweer
4.1
Beklaagde merkt allereerst op dat zij betrokken is bij A. en zijn moeder en dat zij ten aanzien van hen een beroepsgeheim heeft, waardoor beklaagde niet uitvoerig inhoudelijk kan reageren. Beklaagde kan slechts ingaan op de redenen waarom er tot op heden geen omgang tussen A. en klaagster tot stand is gekomen. Zij voert, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aan.
4.2
Sinds de geboorte van A. heeft klaagster veelvuldig om een bezoekregeling met A. gevraagd. Tijdens het eerste contact tussen klaagster en beklaagde was A. een jaar. Op dat moment had klaagster haar kleinzoon nog nooit gezien. Beklaagde was toen net betrokken bij deze zaak en zei dat zij zich nog moest inlezen voordat zij een antwoord kon geven op de vraag naar de omgangsregeling. In die periode liep ook een raadsonderzoek naar de omgang met A. en zijn vader. Afgesproken is dat zodra het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, er gekeken zou worden in hoeverre aan het verzoek van klaagster gehoor kon worden gegeven.
4.3
Doordat moeder veel stress ervaart, zwanger is en de relatie tussen moeder en klaagster is beschadigd, is er tot op heden geen vertrouwensband aanwezig tussen klaagster en de moeder van A. Vanwege de nadelige gevolgen van de stress op de zwangerschap van moeder, heeft beklaagde uiteindelijk besloten om moeder niet verder onder druk te zetten ten aanzien van de door klaagster gewenste omgangsregeling. Beklaagde heeft daarom aan klaagster te kennen gegeven het pas weer na de zomervakantie van 2016 met moeder te bespreken. Daarbij heeft beklaagde benadrukt dat zij geen bezwaar heeft tegen de omgangsregeling, dat zij begrijpt dat klaagster geen kwade bedoelingen heeft en dat zij begrip heeft voor de wens van klaagster. Echter, ten gevolge van de complexiteit zal het bewerkstelligen van de omgangsregeling een langdurig proces zijn.
4.4
Klaagster kan haar recht op omgang alleen afdwingen als zij in een nauwe betrekking tot haar kleinzoon staat, de omgang voor hem geen ernstig nadeel oplevert, klaagster niet ongeschikt is voor omgang en er geen andere zwaarwegende redenen zijn waardoor de belangen van A. zouden kunnen worden geschaad. Aangezien klaagster en A. niet hebben samengeleefd als gezin en er ook geen sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit een nauwe persoonlijke betrekking volgt, is er geen sprake van ‘family life’ en kan omgang met A. niet juridisch worden afgedwongen.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
5.1
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Voor wat betreft de ontvankelijkheid van het klaagschrift overweegt het College het volgende. Artikel 6.1 van het Tuchtreglement luidt: “Een klacht kan worden ingediend door een belanghebbende wegens het vermoeden dat een jeugdprofessional door zijn handelen de professionele standaard heeft geschonden.” In de begripsbepalingen van het Tuchtreglement staat het belanghebbendenbegrip omschreven als: “Elke (rechts)persoon die direct of indirect is betrokken bij het beroepsmatig handelen of nalaten van de jeugdprofessional.” Daarmee is expliciet opgenomen dat een klager ook belanghebbende is, indien hij niet alleen direct maar ook indirect betrokken is bij het beroepsmatig handelen of nalaten van de jeugdprofessional. Nu de kring van klagers ruimer genomen dient te worden dan alleen diegenen die in een rechtstreekse hulpverleningsrelatie met elkaar staan, is in dit geval klaagster, als oma van het kind waarover de voogdij is uitgesproken, tevens aan te merken als belanghebbende.
Beklaagde is bij SKJ geregistreerd sinds [datum] 2013. Zij is vanaf 3 februari 2015 tot op heden bij het gezin van de kleinzoon van klaagster betrokken. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
5.3
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.
5.4
Het College begrijpt dat het voor klaagster zeer teleurstellend is dat zij tot op heden geen contact met haar kleinzoon heeft kunnen hebben en het College heeft begrip voor de moeite die klaagster sinds de geboorte van A. heeft gedaan om met hem in contact te komen. Klaagster heeft zeker een belang in het geheel. Uit de stukken blijkt echter dat een omgangsregeling tot op heden niet in het belang van A. is vanwege de complexiteit van de familierelaties en de spanningen die dat teweegbrengt bij moeder, die vanwege haar zwangerschap extra kwetsbaar is. Bovendien is de omgangsregeling tussen klaagster en haar kleinkind niet juridisch afdwingbaar.
Beklaagde heeft voldoende aangetoond dat zij zich naar behoren heeft ingezet om de omgangsregeling tussen klaagster en A. te bewerkstelligen en dat zij haar beslissingen hieromtrent in voldoende mate en zorgvuldig heeft afgewogen. Dat de totstandkoming van een omgangsregeling tot op heden niet is gelukt, kan naar het oordeel van het College dan ook niet aan beklaagde worden verweten. Daarbij opgemerkt dat het klaagster vrijstaat om, indien de omstandigheden zich daarvoor lenen, opnieuw een verzoek tot een omgangsregeling in te dienen. Het College verklaart de klacht ongegrond.
5.5
Het voorgaande in overweging nemende, komt het College tot de slotsom dat beklaagde in lijn met haar beroepsnorm heeft gehandeld en dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6 De Beslissing
Het College van Toezicht verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gedaan op 11 juli 2016 in de genoemde samenstelling.
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. L.N. Tabak, secretaris