Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en geoordeeld in de volgende samenstelling:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
A., hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen
mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Op 26 mei 2016 heeft het College het klachtschrift d.d. 26 mei 2016 ontvangen. Op 15 juni 2016 heeft het College het verweerschrift d.d. 15 juni 2016 ontvangen. Het College heeft beklaagde op 10 juni 2016 en klager op 13 juni 2016 bericht dat het voornemens is om de klacht schriftelijk af te doen op 29 juni 2016. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Het College heeft op 29 juni 2016 beraadslaagd en een beslissing genomen.
3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Jeugdbescherming A. heeft op 17 augustus 2015 bij de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, een melding gedaan over het ongeboren biologische kind D. van klager. Klager heeft D. na de geboorte op 10 januari 2016 niet erkend.
Bij de melding was onder meer een brief gevoegd van klager d.d. 24 juli 2015 waarin deze zijn zorgen uit over de opvoedingssituatie van D. bij diens moeder, hierna te noemen: de moeder.
Op 4 september 2015 heeft beklaagde het raadsonderzoek aangevangen.
Bij rapport van 28 oktober 2015 heeft de Raad de rechtbank verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder ten aanzien van D. te beëindigen en Jeugdbescherming B. te belasten met de voogdij.
Klager heeft als betrokkene een afschrift ontvangen van zijn eigen passages uit het rapport en van de beantwoording van de onderzoeksvragen.
Door de Raad is op 11 november 2015 aan de rechtbank verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling (vots) en een machtiging uithuisplaatsing (muhp) voor D. te verlenen.
Bij beschikking d.d. 19 november 2015 heeft de rechtbank deze maatregelen uitgesproken.
Ter overbrugging tot de zitting over de gezagsbeëindiging is voorts een ondertoezichtstelling (ots) en machtiging uithuisplaatsing verzocht. Deze zijn verleend tot 22 mei 2016.
Bij beschikking d.d. 12 april 2016 heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en Jeugdbescherming A. tot voogd benoemd.
4 De klachten
Samengevat en zakelijk weergegeven stelt klager het volgende.
1 Beklaagde heeft niet willen samenwerken met klager.
Klager heeft op 24 juli 2015 zelf de melding gedaan over D. De start van het onderzoek was pas op 4 september 2015. Beklaagde heeft tijd gerekt zodat klager zich niet kon voorbereiden en zodat zij het kind bij de geboorte kon afpakken. Zij heeft niets gedaan om de moeder en het ongeboren kind te helpen. Zij heeft ook niets gedaan om klager te helpen.
2 Beklaagde heeft het over perspectief biedende pleeggezinnen. D. zou kennelijk ook naar het perspectief biedende pleeggezin M. moeten gaan.
Klager is van mening dat dit gezin een risico behelst voor D. Klager heeft waargenomen dat pleegvader M. onzedelijke handelingen heeft verricht met een ander kind van klager dat ook in dat gezin verblijft.
Klager heeft geen contactmogelijkheden met D. omdat het adres van het pleeggezin aan hem niet wordt prijsgegeven.
3 Klager kreeg onvoldoende tijd om op het conceptrapport van beklaagde te reageren. Klager ontving het rapport op 3 november 2015. Uit de begeleidende tekst bleek dat hij drie dagen de tijd kreeg om te reageren.
4 Beklaagde wilde niet meewerken aan DNA-onderzoek met betrekking tot D.
5 Beklaagde wilde klager niet aanmerken als belanghebbende. Zij informeerde klager verkeerd door te stellen dat erkennen niet kan zonder toestemming van de moeder.
6 Beklaagde hanteerde eigen definities zonder uitleg. Zij stelde onder meer dat de moeder en klager geen relatie hadden. Klager en de moeder hebben wel degelijk een relatie gezien de kinderen die zij samen hebben.
7 Beklaagde verdraait allerlei zaken in haar rapportage. Zo schrijft zij dat de moeder haar verteld zou hebben dat klager haar zou hebben mishandeld en verkracht. Klager zou op Facebook de achternaam van de pleegouders en de achternaam van de kinderen van klager hebben genoemd.
8 Beklaagde heeft het onderzoek niet op serieuze wijze verricht. Zij heeft een deskundigenonderzoek uit april 2010 waarin klager geschikt werd geacht om eenouderschap te vervullen niet meegewogen. Beklaagde is in 2008 één keer bij klager thuis geweest, daarna nooit meer.
9 De moeder vertoonde zelfbeschadigend gedrag, zoals zelfmoordpogingen, zich snijden en nauwelijks eten. Beklaagde heeft dit niet willen zien en heeft onverantwoordelijk gehandeld door de moeder niet te laten opnemen. Daardoor is D. bij de vader van de moeder thuis geboren zonder verloskundige hulp.
10 Beklaagde schrijft dat de mevrouw niet wil dat klager contact heeft met D. en gedraagt zich daar naar terwijl klager zijn kinderen wil erkennen mits hij ze mag opvoeden. Beklaagde stelde dat klager geen juridische status ten aanzien van de kinderen heeft. Klager heeft haar gesmeekt om DNA-onderzoek.
11 Beklaagde loog door te stellen dat klager D. met de moeder wilde opvoeden. Op deze wijze kon D. eerder van klager worden afgepakt.
12 Beklaagde maakt klager zwart. Klager heeft geen contact met zijn andere kinderen kunnen opbouwen omdat Jeugdbescherming A. dit verhinderde.
13 Klager is volgens de Raad niet in staat om D. emotioneel de ruimte te bieden om contact te hebben met de moeder en andere voor het kind belangrijke volwassenen. Klager verwijt beklaagde dat de Raad dit standpunt inneemt.
14 Beklaagde stelt dat klager geen ervaring heeft in het opvoeden van kinderen. Klager ervaart dit als kwetsend.
15 Beklaagde baseert zich op jeugdbeschermingsinstanties als informatiebron. Jeugdbescherming A. is niet neutraal jegens klager.
16 Klager kreeg maar drie dagen de tijd om te reageren op het conceptrapport van de Raad.
17 Klager heeft beklaagde op 12 december 2015 verzocht om haar SKJ-registratienummer aan klager door te geven. Beklaagde heeft dit verzoek genegeerd. Ook op klagers telefonische verzoek om het door te geven reageerde zij niet.
18 Klager heeft nooit een definitieve versie van het onderzoeksrapport van beklaagde gekregen. Klager kon daardoor de zitting van 22 januari 2016 waar het over de ots en uhp van D. zou gaan, niet goed voorbereiden.
5 Het verweer
Samengevat en zakelijk weergegeven stelt beklaagde het volgende.
1 Beklaagde heeft conform het samenwerkingsprotocol Raad en Gecertificeerde Instelling de zorgmelding van klager doorgestuurd naar de voogd van de andere kinderen, R. en P., van klager en de moeder.
Jeugdbescherming A. heeft de zorgen vervolgens onderzocht en besloten om melding te doen bij de Raad.
Van een acute situatie was geenszins sprake omdat de baby op dat moment niet geboren was en niet binnen afzienbare tijd verwacht werd. Beklaagde heeft het onderzoek op 28 oktober 2015 afgerond, ruim voordat de baby geboren werd. Vanaf november 2015 is middels een ondertoezichtstelling een jeugdbeschermer betrokken. Beklaagde ziet dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat zij de baby door tijdverlies op enig moment in gevaar heeft gebracht.
2 In het onderzoek naar een verderstrekkende maatregel ten aanzien van R. en P., te weten ontheffing van het gezag van moeder, heeft beklaagde de kinderen en de pleegouders gesproken. Dit is een standaard werkwijze. Zo heeft zij inzicht verkregen in de situatie van het betreffende kind in het pleeggezin.
Het is niet de raadsonderzoeker die het kind plaatst in een pleeggezin, maar de jeugdbeschermer. Na het indienen van de verzoeken (ondertoezichtstelling en gezagsbeëindiging) is er geen onderzoeksopdracht meer. Beklaagde heeft de pleegouders van D. dan ook niet meer gezien.
Dat de kinderen op een geheim adres zijn geplaatst en de omgang is stopgezet, is een afweging geweest van de jeugdbeschermer. Uit de beantwoording van hoofdvraag I van het raadsrapport d.d. 28 oktober 2015 wordt duidelijk dat de redenen hiervan gelegen zijn in de houding en het gedrag van klager.
3 Beklaagde heeft op 23 oktober 2015 het raadsadvies met klager en zijn partner, mevrouw F., besproken en zij heeft het conceptrapport toen aan hem meegegeven. Vanaf deze datum heeft klager conform het KwaIiteitskader van de Raad vijf werkdagen de tijd gehad om zijn (schriftelijke) reactie te geven. Klager is uit dit gesprek boos weggelopen met de mededeling dat hij het thuis wel zou lezen. Toen hij op maandag 2 november 2015 een mail stuurde dat hij het verslag niet in zijn bezit had, heeft beklaagde hem de volgende dag het verslag (opnieuw) toegestuurd met de mededeling dat hij tot en met maandag 6 november 2015 kon reageren. Dit was een typefout. Er had maandag 9 november 2015 moeten staan.
Ongeacht de typefout, waarvoor beklaagde haar excuses aanbiedt, is beklaagde van mening dat zij klager toch voldoende tijd heeft gegeven om op het conceptrapport te reageren. Klager had immers de verslaglegging al op 23 oktober 2015 ontvangen. Klagers reactie d.d. 4 november 2015 heeft beklaagde met het definitieve rapport meegestuurd naar de rechtbank.
4 De Raad heeft niet de wettelijke bevoegdheid om een DNA onderzoek te initiëren en/of af te dwingen om het vaderschap te bepalen. De wet biedt beklaagde dus geen bevoegdheden om een DNA onderzoek te gelasten. In zaken waarin het vaderschap ter discussie staat, heeft de Raad ouders wel eens dringend geadviseerd om een DNA test af te laten nemen zodat het kind duidelijkheid heeft over zijn afkomst. In dezen hebben ouders noch beklaagde twijfels over het vaderschap en was een dergelijk advies dan ook niet passend.
In reactie op de wens van klager om een DNA test af te nemen is in de brief d.d. 17 februari 2016 aan hem uitgelegd dat deze test enkel uitsluitsel geeft over het biologisch vaderschap en hem geen juridische status als ouder geeft. Beklaagde betwist dat zij een DNA onderzoek heeft willen voorkomen. Zij heeft klager uitgelegd dat ouders hier zelf het initiatief toe moeten nemen.
5 In het concept raadsrapport staat dat klager niet als belanghebbende door de Raad wordt aangemerkt omdat klager geen gezag heeft en ook niet erkend heeft. De richtlijnen van de Raad sluiten op dit punt aan bij vaste jurisprudentie van rechtbank en hof. Dat klager terecht niet is aangemerkt als belanghebbende blijkt uit de door beklaagde overgelegde beschikkingen van de rechtbank.
In de brief van 17 februari 2016 is klager geïnformeerd over de procedure waarmee vervangende toestemming bij de rechtbank kan worden gevraagd wanneer de moeder geen toestemming aan de verwekker geeft om het kind te erkennen. Beklaagde heeft klager op dit punt geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
6 Voor beklaagde is duidelijk dat klager en de moeder een (seksuele) relatie hebben gehad waaruit kinderen zijn voortgekomen.
Onder het kopje onderzoek en onder klachtonderdeel 2 van de klachtbeslissing d.d. 8 januari 2016, door beklaagde overgelegd als productie 4, staat in de visie van beklaagde uitvoerig uitgelegd waarom klager niet als belanghebbende wordt aangemerkt.
7 Beklaagde pleegt bij de beantwoording van de onderzoeksvragen een duidelijk onderscheid te maken tussen feiten en meningen.
Zo is het een feit dat de aanwezigheid van klager gevoelens van onveiligheid oplevert bij anderen, dat hij diverse malen is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat de moeder aangifte tegen hem heeft gedaan vanwege stelselmatig seksueel lichamelijk en psychisch misbruik en mishandeling, dat hij foto’s van de kinderen heeft gemaakt en deze op Facebook heeft geplaatst tegen de afspraken met de jeugdbeschermer in.
Daar waar het een mening van een betrokkene, een informant of de Raad betreft, heeft beklaagde dit in het rapport duidelijk kenbaar gemaakt.
8 Dit klachtonderdeel dient in de visie van beklaagde niet ontvankelijk te worden verklaard omdat het gaat om raadsonderzoeken die verricht zijn voordat de beroepscode van het SKJ in werking trad.
Indien het college toch tot besluiten tot een inhoudelijke behandeling, vermeldt beklaagde dat het dossier geen verklaring van een psychiatrisch arts bevat. Een schriftelijke verklaring van een arts die niet getoetst kan worden op authenticiteit zou beklaagde nooit als (enige) bron gebruiken.
Beklaagde heeft met de moeder een normale cliëntrelatie.
Beklaagde heeft op 10 september 2015 van klager een verzoek ontvangen tot aanstelling van een andere raadsonderzoeker. De teamleider van beklaagde heeft hierover een besluit genomen en dit met een brief d.d. 15 september 2015 aan klager meegedeeld. Een andere jurist en gedragsdeskundige zijn betrokken bij de besluitvorming en beklaagde heeft het gesprek met klager samen met een collega gevoerd, om de objectiviteit te borgen.
Beklaagde meent dat het verzoek van klager hiermee serieus is genomen.
Beklaagde heeft eerdere onderzoeken gedaan naar P. en R. Zij betwist echter dat zij vooringenomen is. Het is nooit de intentie van beklaagde om ervoor te zorgen dat de ongeboren baby niet bij de vader en/of de moeder zou kunnen opgroeien. Dit is altijd een eerste streven. Ook is alleen sprake van zakelijke samenwerking tussen Jeugdbescherming en de Raad bij het concipiëren van een raadsrapport. Jeugdbescherming is bij het Raadsonderzoek betrokken als informant, net zoals de huisarts, de verloskundige en het ziekenhuis en wordt als zodanig ook benoemd.
9 Ten tijde van de zwangerschap was er geen risico voor het ongeboren kind. Beklaagde heeft ruim voor de geboorte van D. een voorlopige ondertoezichtstelling verzocht om zijn veiligheid na de geboorte te borgen. Het kind is derhalve op geen enkel moment in gevaar gebracht.
Moeder was, ondanks haar persoonlijke problematiek, in de contacten die beklaagde met haar had, altijd goed aanspreekbaar en zij kwam haar afspraken bij de verloskundige en de gynaecoloog goed na. Er was overleg mogelijk en bij stagnatie van de hulp zou beklaagde en later Jeugdbescherming B. worden geïnformeerd.
10 De raadsonderzoeker neemt beslissingen altijd in multidisciplinair overleg. Ook de beroepscode schrijft voor dat een jeugdwerker zijn beslissingen altijd toetst bij een collega. In dit onderzoek heeft beklaagde diverse malen een gedragsdeskundige en een jurist geconsulteerd en in een driegesprek zijn de besluiten genomen naar aanleiding van informatie die beklaagde heeft ingebracht.
De meningen van betrokkenen en informanten worden bij de besluitvorming betrokken, maar de raadsonderzoeker heeft uiteindelijk een eigen beslisverantwoordelijkheid. Beklaagde is op basis van verschillende bronnen tot de conclusie gekomen dat het geenszins in het belang van D. is dat hij bij klager opgroeit. De aanname van klager dat beklaagde als raadsonderzoeker moeders wens volgt, is onjuist.
11 In de rapportage staat bij onderzoeksvraag 2: “Volgens moeder hadden ze een relatie en zouden ze het kind samen opvoeden”. Hieruit blijkt dat de moeder in deze veronderstelling verkeerde, niet de raadsonderzoeker.
Beklaagde meent dat klager hier een denkfout maakt.
12 Uit informatie van Jeugdbescherming A. blijkt dat de omgang door de houding en het gedrag van klager schadelijk is verlopen voor de kinderen. Klager mag kritisch zijn en zijn zorgen uiten over de opvoedingssituatie van zijn kinderen in het pleeggezin. Beklaagde meent dat klager dit het beste doet door op constructieve wijze het gesprek aan te gaan met de jeugdbeschermer. Het doen van aangifte tegen pleegvader en hem met naam en toenaam op Facebook zetten, draagt in de visie van beklaagde niet bij aan een goede verstandhouding en zegt iets over de mate waarin klager in staat is om de samenwerking met andere voor zijn kinderen belangrijke volwassenen aan te gaan.
13 Een Eigen Kracht conferentie is bedoeld om ouders vanuit hun eigen kracht een plan te laten maken om onder eigen regie (weer) voor hun kind te kunnen zorgen. Het heeft dus niet tot doel om de Raad kennis te laten maken met volwassenen met wie de kinderen contact zouden moeten hebben.
14 In 2009 heeft de kinderrechter klager aangespoord om een deskundigheidsonderzoek aan te vragen om duidelijkheid te krijgen over zijn mogelijkheden als opvoeder. Beklaagde heeft klager gewezen op deze mogelijkheid omdat er op basis van zijn huidige gedrag zorgen zijn over zijn capaciteiten als opvoeder. Een deskundigenonderzoek zou handvatten kunnen bieden om zijn rol als ouder beter invulling te geven.
Beklaagde betreurt het voor de kinderen dat klager tot op heden niet het initiatief hiertoe heeft genomen en dat hij van mening is dat de instanties dit voor hem moeten regelen.
15 Beklaagde benadert de jeugdbeschermer die betrokken is bij een gezin in beginsel altijd als professionele informant voor het onderzoek, omdat deze vanuit zijn taak verantwoordelijk is voor het welzijn van de betreffende minderjarige. Beklaagde vertrouwt er op dat de jeugdbeschermer partij kiest voor het kind en ten aanzien van ouders meervoudig partijdig is. Het is de taak van beklaagde als raadsonderzoeker om de informatie die elk van de informanten geeft, te wegen tijdens de besluitvorming. Als blijkt dat de informatie van de jeugdbeschermer haaks staat op wat anderen verklaren, heeft beklaagde daar extra aandacht voor. Zij gaat daarover het gesprek met de jeugdbeschermer aan. In de zaak van de moeder en klager was dit echter niet aan de orde.
16 Dit betreft hetzelfde punt als onder 3. Beklaagde verwijst voor het verweer alhier naar het verweer bij 3.
17 Op 29 januari 2016 is het SKJ-nummer verstrekt aan klager. Beklaagde heeft het nummer niet eerder afgegeven vanwege het kwetsende en onfatsoenlijke taalgebruik van klager.
18 Er zijn ten opzichte van het conceptverslag geen wijzigingen aangebracht in de definitieve rapportage. Volgens de interne registratie is er geen definitief rapport verzonden aan klager. Indien klager hier prijs op stelt, kan hij alsnog een definitieve versie ontvangen.
Beklaagde heeft de samenwerking met klager als zeer moeizaam ervaren. Zij heeft klager desondanks steeds correct en professioneel te woord gestaan en hem zoveel als mogelijk geïnformeerd over en betrokken bij het leven van zijn kinderen.
6 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College overweegt als volgt.
Algemeen
6.1 Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
6.2 Beklaagde is bij SKJ geregistreerd sinds [datum] 2014. Zij is sinds 4 september 2015 als raadsonderzoek bij de betreffende zaak betrokken.
Het College toetst het beroepsmatig handelen van beklaagde vanaf de registratiedatum en toetst aan de algemene tuchtnorm.
Inhoudelijk
1 Beklaagde heeft niet willen samenwerken met klager en tijd gerekt.
Zij heeft niets gedaan om klager, de moeder en het ongeboren kind te helpen.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Beklaagde heeft conform het samenwerkingsprotocol Raad en Gecertificeerde Instelling de zorgmelding van klager doorgestuurd naar de voogd van de andere kinderen, R. en P., van klager en de moeder.
Jeugdbescherming A. heeft de zorgen vervolgens onderzocht en besloten om melding te doen bij de Raad.
Van een acute situatie was geenszins sprake nu de baby niet binnen afzienbare tijd werd verwacht en er goed contact was gedurende de zwangerschap tussen de jeugdbescherming en moeder. Beklaagde heeft het onderzoek afgerond ruim voordat de baby geboren werd. Vanaf november 2015 is middels een ondertoezichtstelling een jeugdbeschermer betrokken. Beklaagde heeft door haar handelen de baby op geen enkel moment in gevaar gebracht of doen brengen.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 1 als ongegrond.
2 Klager is van mening dat het gezin dat als een perspectief biedend gezin voor D. wordt aangemerkt een risico behelst voor D. Klager verdenkt de pleegvader van het verrichten van onzedelijke handelingen met een ander kind van klager dat ook in dit gezin verblijft.
Klager heeft geen contactmogelijkheden met D. omdat het adres van het pleeggezin aan hem niet wordt prijsgegeven.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
In het onderzoek naar een verderstrekkende maatregel ten aanzien van R. en P., te weten ontheffing van het gezag van moeder, heeft beklaagde conform de standaard werkwijze de kinderen en de pleegouders gesproken en aldus inzicht verkregen in de situatie van het betreffende kind in het pleeggezin.
De jeugdbeschermer plaatst het kind in een pleeggezin. De jeugdbeschermer heeft de afweging gemaakt om de kinderen op een geheim adres te plaatsen en om de omgang stop te zetten. Uit het raadsrapport van 28 oktober 2015 wordt duidelijk dat de redenen hiervan gelegen zijn in de houding en het gedrag van klager. Beklaagde heeft, naast de verklaring van klager, in het geheel niets waargenomen of gehoord over onzedelijk gedrag van pleegvader met een ander kind van klager.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 2 als ongegrond.
3 Het College neemt de beoordeling van klachtonderdeel 3 tezamen met klachtonderdeel 16, omdat dit klachtonderdeel gelijkluidend is aan klachtonderdeel 3.
In deze onderdelen stelt klager dat hij onvoldoende tijd kreeg om op het conceptrapport van beklaagde te reageren.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Beklaagde heeft op 23 oktober 2015 het conceptrapport aan klager meegegeven. Beklaagde heeft klager op zijn verzoek het conceptrapport opnieuw doen toekomen, op 3 november 2015, en zij heeft hem in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 6 november 2015 te reageren. Zij heeft klagers reactie d.d. 4 november 2015 met het definitieve rapport meegestuurd naar de rechtbank.
Het College oordeelt, nu klager bovendien niet nader motiveert op welke wijze beklaagde hem aldus handelend in een belang heeft getroffen, dat beklaagde heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend jeugdprofessional betaamt. Het College wijst er op dat klager door een reactie te geven op het definitieve rapport wel degelijk in staat is geweest hierop binnen de gegeven termijn te reageren. Dat klager vanwege deze termijn van drie dagen andere reacties niet heeft kunnen geven, is niet gebleken.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 3 als ongegrond.
4 Beklaagde wilde niet meewerken aan DNA-onderzoek met betrekking tot D.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Klager, de moeder en beklaagde twijfelen niet aan het vaderschap van klager van D. In reactie op de wens van klager om een DNA test af te nemen is in de brief d.d. 17 februari 2016 aan hem uitgelegd dat deze test enkel uitsluitsel geeft over het biologisch vaderschap en hem geen juridische status als ouder geeft. Beklaagde heeft een DNA onderzoek op geen enkele wijze willen voorkomen. Zij heeft klager uitgelegd dat ouders hier echter zelf het initiatief toe moeten nemen.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 4 als ongegrond.
5 Beklaagde wilde klager niet aanmerken als belanghebbende. Zij informeerde klager verkeerd door te stellen dat erkennen niet kan zonder toestemming van de moeder.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
In het concept raadsrapport staat dat klager niet als belanghebbende door de Raad wordt aangemerkt omdat klager geen gezag heeft en D. ook niet erkend heeft. In de brief van 17 februari 2016 is klager geïnformeerd over de procedure waarmee vervangende toestemming bij de rechtbank kan worden gevraagd wanneer de moeder geen toestemming aan de verwekker geeft om het kind te erkennen. Beklaagde heeft klager op dit punt geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven, integendeel.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 5 als ongegrond.
6 Beklaagde hanteerde eigen definities zonder uitleg. Zij stelde onder meer dat de moeder en klager geen relatie hadden.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Voor beklaagde is duidelijk dat klager en de moeder een (seksuele) relatie hebben gehad waaruit kinderen zijn voortgekomen.
Onder het kopje onderzoek en onder klachtonderdeel 2 van de klachtbeslissing d.d. 8 januari 2016, door beklaagde overgelegd als productie 4, staat uitvoerig uitgelegd waarom klager niet als belanghebbende wordt aangemerkt.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 6 als ongegrond.
7 Beklaagde verdraait allerlei zaken in haar rapportage. Zo schrijft zij dat de moeder haar verteld zou hebben dat klager haar zou hebben mishandeld en verkracht. Klager zou op Facebook de achternaam van de pleegouders en de achternaam van de kinderen van klager hebben genoemd.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
De aanwezigheid van klager roept gevoelens van onveiligheid op bij anderen, hij is diverse malen veroordeeld voor geweldsdelicten en de moeder heeft aangifte tegen hem gedaan vanwege stelselmatig seksueel lichamelijk en psychisch misbruik en mishandeling. Klager heeft tegen de afspraken met de jeugdbeschermer in, foto’s van zijn andere kinderen op Facebook geplaatst.
Daar waar het een mening van een betrokkene, een informant of de Raad betreft, heeft beklaagde dit telkens in haar rapportage duidelijk kenbaar gemaakt.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 7 als ongegrond.
8 Beklaagde heeft het onderzoek niet op serieuze wijze verricht. Zij heeft een deskundigenonderzoek uit april 2010 waarin klager geschikt werd geacht om eenouderschap te vervullen, niet meegewogen. Beklaagde is in 2008 één keer bij klager thuis geweest, daarna nooit meer.
Het College stelt vast dat het handelen waarover klager in dit onderdeel klaagt heeft plaatsgevonden voor de datum waarop beklaagde werd geregistreerd.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 8 derhalve als niet ontvankelijk.
9 Beklaagde heeft niet willen zien dat de moeder zelfbeschadigend gedrag vertoonde en heeft onverantwoordelijk gehandeld door de moeder niet te laten opnemen.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Beklaagde heeft ruim voor de geboorte van D. een voorlopige ondertoezichtstelling verzocht om zijn veiligheid te borgen. Zij heeft vastgesteld dat de moeder altijd goed aanspreekbaar was en dat zij haar afspraken bij de verloskundige en de gynaecoloog goed nakwam. Wanneer de hulp aan moeder zou stagneren zou beklaagde en later Jeugdbescherming […] worden geïnformeerd.
Het College oordeelt dat het verwijt van klager dat beklaagde onverantwoordelijk heeft gehandeld door de moeder niet te laten opnemen, geen doel treft nu geen sprake is geweest van een omstandigheid waaronder moeder diende te worden opgenomen. Nog daargelaten de vraag of beklaagde de bevoegde persoon zou zijn om die beslissing te mogen nemen.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 9 als ongegrond.
10 Beklaagde schrijft dat de moeder niet wil dat klager contact heeft met D. terwijl klager zijn kinderen wil erkennen mits hij ze mag opvoeden.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Beklaagde is op basis van verschillende bronnen, zoals deze zijn opgesomd in het rapport, tot de conclusie gekomen dat het geenszins in het belang van D. is dat hij bij klager opgroeit. De aanname van klager dat beklaagde als raadsonderzoeker moeders wens volgt, is onder de hiervoor gegeven omstandigheid onjuist.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 10 als ongegrond.
11 Beklaagde loog door te stellen dat klager D. met de moeder wilde opvoeden.
Het College stelt vast dat klager een kennelijke denkfout maakt.
In de rapportage staat bij onderzoeksvraag 2: “Volgens moeder hadden ze een relatie en zouden ze het kind samen opvoeden”. Hieruit blijkt dat de moeder in deze veronderstelling verkeerde, niet de raadsonderzoeker.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 11 als ongegrond.
12 Beklaagde maakt klager zwart. Klager heeft daarom geen contact met zijn andere kinderen kunnen opbouwen omdat beklaagde dit door dit zwart maken verhinderde.
Het College stelt vast dat klager zijn verwijten niet nader motiveert.
Het College vindt in het dossier geen feiten of omstandigheden die het College tot het oordeel kunnen brengen dat de stelling van klager in dit onderdeel doel treft.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 12 derhalve als ongegrond.
13 Klager is volgens de Raad niet in staat om D. emotioneel de ruimte te bieden om contact te hebben met de moeder en andere voor het kind belangrijke volwassenen. Klager verwijt beklaagde dat de Raad dit standpunt inneemt en zou wensen dat er een Eigen Kracht conferentie werd georganiseerd.
Het College stelt vast dat klager niet nader motiveert op welke wijze beklaagde hem in een belang heeft getroffen dan wel welk handelen klager op dit punt van haar mocht verwachten.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 13 als ongegrond.
14 Beklaagde stelt dat klager geen ervaring heeft in het opvoeden van kinderen. Klager ervaart dit als kwetsend.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Zowel de kinderrechter als beklaagde hebben klager gewezen op de mogelijkheid om een deskundigheidsonderzoek aan te vragen om duidelijkheid te krijgen over zijn mogelijkheden als opvoeder. Op basis van het huidige gedrag van klager zijn er zorgen over zijn capaciteiten als opvoeder, aldus ook de kinderrechter.
Het College oordeelt dat beklaagde zich in redelijkheid op basis van het hiervoor besprokene over de opvoedcapaciteiten van klager kon en mocht uitlaten. Het verwijt van klager dat beklaagde zich over zijn opvoedcapaciteiten onzorgvuldig heeft uitgelaten, treft derhalve geen doel.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 14 als ongegrond.
15 Beklaagde baseert zich op een niet neutrale jeugdbeschermingsinstantie als informatiebron.
Het College stelt vast dat klager zijn stelling niet nader onderbouwt.
Het College vindt in het dossier geen feiten of omstandigheden die het College tot het oordeel kunnen brengen dat de stellingen van klager in dit onderdeel doel treffen.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 15 als ongegrond.
16 Klachtonderdeel 16 is, omdat het gelijkluidend is aan klachtonderdeel 3, door het College aldaar beoordeeld en is niet gegrond bevonden.
17 Beklaagde heeft het verzoek van klager van 12 december 2015 om haar registratienummer aan klager op te geven, genegeerd.
Het College stelt vast dat beklaagde gemotiveerd verweer voert en stelt het volgende vast.
Op 29 januari 2016 is het SKJ-nummer verstrekt aan klager. Beklaagde heeft het nummer niet eerder afgegeven vanwege het kwetsende en onfatsoenlijke taalgebruik van klager. Onder deze omstandigheid treft beklaagde geen blaam.
Het College beoordeelt klachtonderdeel 17 als ongegrond.
18 Klager heeft nooit een definitieve versie van het onderzoeksrapport van beklaagde gekregen en voorgestelde wijzigingen en aanvullingen op het concept rapport zijn niet meegenomen in het uiteindelijke definitieve rapport.
Het College stelt vast dat klager wijzigingen en aanvullingen voorstelt in het concept rapport. Beklaagde hoeft deze niet over te nemen in de definitieve versie. Dit is haar verantwoordelijkheid. Het College stelt verder vast dat klager niet motiveert wat het materiele nadeel is van het niet direct ontvangen van het definitieve Raadsrapport.
Het College oordeelt klachtonderdeel 18 derhalve als ongegrond.
7 Uitspraak
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende uitspraak.
Het College stelt vast dat klager in zijn klachtschrift en de bijlagen taalgebruik hanteert dat de grenzen van het betamelijke overschrijdt. Mocht klager in de toekomst wederom een klacht indienen onder gebruik making van dit soort taalgebruik dan zal zijn klacht niet verder in behandeling worden genomen.
Het College stelt vast dat beklaagde jegens klager en in haar hoedanigheid heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend jeugdprofessional betaamt.
Het College verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 7 ongegrond, klachtonderdeel 8 niet ontvankelijk en de klachtonderdelen 9 tot en met 18 als ongegrond.
Aldus gedaan de 29e juni 2016 door het College van Toezicht.
De beslissing is verzonden op 22 juli 2016.
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris