Het College van Beroep, hierna te noemen het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
De heer mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, voorzitter;
De heer W.L. Scholtus, lid-beroepsgenoot.
Mevrouw J.E. Blaauw-Glas, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent het door mevrouw A., hierna te noemen: appellante, ingediende beroep.
1 Feiten ten aanzien van het beroep
1.1
Op 20 april 2016 heeft appellante verzocht om verlenging van de termijn voor het instellen van beroep tegen de eerdere beslissing van het College van Toezicht van SKJ, gedaan op 7 maart 2016.
1.2
Op 20 april 2016 is appellante per e-mail gewezen op de termijn van acht weken voor het indienen van beroep, zoals opgenomen in artikel 12.1 van het Tuchtreglement van SKJ. Dat wil zeggen dat het beroepschrift voor 2 mei 2016 ontvangen diende te zijn.
1.3
Op 24 april 2016 heeft appellante SKJ gevraagd of ‘pro forma beroep’ mogelijk is.
1.4
Op 26 april 2016 heeft SKJ appellante geïnformeerd dat er binnen het Tuchtreglement van SKJ twee mogelijkheden zijn:
a) Artikel 12.5 luidt: Wanneer het beroepschrift na afloop van de termijn bedoeld in artikel 12.1 (acht weken na verzending van het afschrift van het College van Toezicht) is ingediend, is het beroepschrift slechts ontvankelijk is, indien de appellant aantoont dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van overschrijding van deze termijn.
b) Artikel 12.7 luidt: Indien het beroepschrift niet aan de in artikel 12.3 en 12.4 genoemde eisen voldoet, wordt de appellant verzocht binnen vier weken de benodigde aanvullende informatie te verstrekken.
1.5
Op 26 april 2016 heeft appellante aangegeven dat zij verruiming wil van de beroepstermijn omdat volgens appellante beide kinderen na een spoedzitting niet meer bij haar woonachtig zijn. Beroep kan volgens haar nadelig voor haar uitpakken.
1.6
Op 29 april 2016 heeft SKJ gereageerd dat zij vast houdt aan de op 26 april 2016 door haar genoemde mogelijkheden.
1.7
Op 1 mei 2016 heeft appellante een pro forma beroepschrift ingediend met een korte omschrijving van vijf klachten, die verder niet zijn onderbouwd. In die e-mail heeft appellante, wegens tijdsgebrek, de complexiteit van de zaak en de uit te voeren represailles door de gezinsvoogdij, wederom verzocht om een uiterste datum om haar beroep aan te mogen vullen.
1.8
Op 10 mei 2016 heeft SKJ de ontvangst van haar pro forma beroepschrift bevestigd. Daarbij is aangegeven dat haar beroepschrift voldoet aan artikel 12.3 onder a en b van het Tuchtreglement, en dat SKJ artikel 12.7 van bedoeld reglement zal toepassen waardoor appellante nog vier weken, dat wil zeggen tot 7 juni 2016 de tijd krijgt haar beroepschrift aan te vullen.
1.9
Op 23 mei 2016 heeft appellante een e-mail naar SKJ gestuurd, waarin zij advies vraagt ten aanzien van de eerdere zaak, die heeft gediend bij het College van Toezicht. Appellante kan aantonen dat de beslissing van het College van Toezicht aanleiding is geweest haar kinderen uit huis te plaatsen. De situatie is volgens haar derhalve verergerd in plaats van verbeterd.
1.10
Met betrekking tot deze e-mail heeft SKJ op 23 mei 2016 appellante bericht dat zij deze informatie niet beschouwt als aanvulling op het eerdere, pro forma ingediende beroepschrift.
1.11
Op 8 juni 2016 heeft SKJ appellante bericht dat de aanvulling op het beroepschrift voor 7 juni 2016 had moeten zijn ingestuurd. Daarop heeft appellante niet meer gereageerd.
1.12
Op 28 juni heeft het bureau van SKJ het pro forma beroepschrift en de gevoerde correspondentie voorgelegd aan de voorzitter van het College van Beroep met het verzoek een besluit te nemen over het verdere verloop van deze procedure.
2 Ontvankelijkheid van het beroepschrift en van het beroep
2.1
Artikel 12.10 van het Tuchtreglement SKJ luidt voor zover van belang:
“Indien het beroepschrift niet tijdig is ingediend of niet voldoet aan de in artikel 12.3 gestelde eisen, kan het College van Beroep op voorstel van de voorzitter, zonder verder onderzoek besluiten het beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren.“
2.2
Ingevolge artikel 4.3. van dat Tuchtreglement kan de voorzitter, indien de klacht zich daartoe leent, bepalen dat voor de behandeling van de klacht een kamer wordt samengesteld bestaande uit een voorzitter en twee leden uit de betrokken categorie beroepsgenoten waartoe beklaagde behoort.
2.3
In dit geval past de voorzitter beide artikelen toe. De voorzitter stelt het College voor op grond van de navolgende omstandigheden het beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4
Het door appellante ingestelde appel, dat door haar tijdig binnen de beroepstermijn op 1 mei 2016 is ingesteld, houdt niet meer in dan een korte omschrijving van een vijftal klachten, waarbij ze in het ongelijk is gesteld in de beslissing van het College van Toezicht van 7 maart 2016.
In het appelschrift geeft appellante niet aan, waarom het oordeel van het College van Toezicht op die vijf onderdelen onjuist zou zijn. Het gaat hier om de gronden die in een appelschrift op straffe van niet-ontvankelijkheid dienen te worden vermeld.
SKJ heeft appellante op basis van artikel 12.7 Tuchtreglement SKJ nog vier weken (tot 7 juni 2016) de tijd gegeven haar beroepschrift aan te vullen, waarvan appellante geen gebruik heeft gemaakt.
2.5
Het College van Beroep oordeelt, dat appellante royaal in de gelegenheid is gesteld om tijdig een behoorlijk beroepschrift in te dienen en door na te laten dit te doen dient appellante conform artikel 12.10 Tuchtreglement SKJ niet-ontvankelijk in haar beroep te worden verklaard.
3 Sluiten dossier
Het dossier zal worden gesloten. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
4 Beslissing
De appellante is niet ontvankelijk in haar hoger beroep.
Uitspraak aldus gedaan op 10 augustus 2016 door het College van Beroep.
mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris