College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 15.106T

College komt tot de slotsom dat beklaagde geheel in lijn met de beroepsnorm heeft gehandeld en hem geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
mevrouw drs. E.A. van Ek, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.N. Tabak.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

A., hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen

mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.

Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mr. [gemachtigde].

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift van 22 december 2015, ontvangen op 28 december 2015;
– de aanvulling van 31 januari 2016;
– het verweerschrift van 18 maart 2016.

1.2 De zaak is enige tijd aangehouden gedurende een door klager aangespannen wrakingsprocedure in zaak 15.085T. Vanwege de samenhang heeft de voorzitter van het College besloten om zaak 15.106T tijdens de hoorzitting van 4 juli 2016 gelijktijdig te behandelen met zaak 15.085T. Op de hoorzitting waren beklaagde en haar gemachtigde verschenen. Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan de aanwezigen medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen.

2. De feiten

2.1 Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.

2.2 Klager is de biologische vader van de 12-jarige, in 2006 erkende, zoon D.

2.3 D. woont sinds 30 november 2004 in een pleeggezin.

2.4 Het pleeggezin van D. wordt begeleid door Instelling C., hierna te noemen: C., een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp. Beklaagde is als pleegzorgwerkster werkzaam bij C. en is sinds september 2007 bij het pleeggezin betrokken.

2.5 Op 24 maart 2005 is door de kinderrechter een ondertoezichtstelling, hierna te noemen: OTS, en een machtiging uithuisplaatsing van D. uitgesproken. De OTS en machtiging uithuisplaatsing zijn vervolgens verlengd.

2.6 Op 26 augustus 2011 is de moeder uit het ouderlijk gezag ontheven. Na het overlijden van moeder is het ouderlijk gezag aan klager toegekend. Vervolgens is klager op 3 oktober 2011 uit het gezag ontheven.

3. De klachten

3.1 Op basis van de stukken stelt het College vast dat de klacht, kort samengevat en zakelijk weergegeven, uit de volgende negen onderdelen bestaat.

Klachtonderdeel 1: het niet betrekken van klager

3.2 Klager voelt zich in het hele proces van OTS, plaatsing in het pleeggezin en ontheffing uit het gezag betreffende zijn zoon D. niet betrokken en niet gehoord. Aangezien klager vanaf de geboorte ‘family life’ heeft opgebouwd met D. en tot oktober 2011 het gezag droeg, had klager daarbij wel betrokken moeten worden. Daarnaast is ten onrechte niet gewerkt aan herstel van het gezin. Dit alles is in strijd met het EVRM.

Klachtonderdeel 2: blokkeren van de omgang en communicatie met zoon

3.3 Beklaagde blokkeert de omgang en communicatie tussen klager en zijn zoon, terwijl beklaagde juist de pleegouders zou moeten begeleiden om het klager mogelijk te maken zijn zoon periodiek te spreken.

Klachtonderdeel 3: geen inzage geven in de opleiding en competenties

3.4 Beklaagde wil geen duidelijkheid geven over haar vooropleiding en relevante competenties. Klager betwijfelt of beklaagde wel over de juiste competenties beschikt.

Klachtonderdeel 4: niet bereid zijn tot een professionele relatie

3.5 Beklaagde is niet bereid om een professionele relatie met klager aan te gaan. Beklaagde verschuilt zich achter juridische procedures en weigert op een zinvolle manier afspraken te maken over omgang, contact en terugplaatsing.

Klachtonderdeel 5: geen respect tonen

3.6 Het ontbreekt beklaagde aan respect. Beklaagde miskent dat er sprake is van kinderroof en dat zij werkzaam is voor een criminele organisatie.

Klachtonderdeel 6: niet nakomen van de periodieke informatieregeling

3.7 Beklaagde weigert klager juist en volledig te informeren en komt de periodieke informatieregeling niet na.

Klachtonderdeel 7: niet nakomen van de periodieke evaluatieverplichting

3.8 Beklaagde weigert verantwoordelijkheid af te leggen, omdat zij niet periodiek in gesprek wil over wat zij doet. Dit is in strijd met de evaluatieverplichting. Beklaagde zou minimaal eenmaal per jaar een evaluatiegesprek met de pleegouders en ouders moeten voeren.

Klachtonderdeel 8: geen volledige dossierinzage geven

3.9 Beklaagde geeft klager geen volledige dossierinzage. Verzoeken om dossierinzage zijn van 2004 tot en met 2009 geweigerd en nog steeds ontbreken diverse indicatiebesluiten en plannen van aanpak. Bij de vorige dossierinzage was het dossier zelfs vrijwel geheel opgeschoond.

Klachtonderdeel 9: tegenwerken van het correctierecht

3.10 Vanwege het ontbreken van volledige dossierinzage, kan klager evenmin zijn correctierecht uitoefenen.

4. Het verweer

4.1 Beklaagde voert, kort samengevat en zakelijk weergeven, het volgende aan.

4.2 Klager verzet zich al jaren tegen het feit dat hij uit het gezag is ontheven en de kinderen niet bij hem wonen. Hij heeft daartegen diverse gerechtelijke procedures aangespannen. Ook heeft klager diverse klachten bij de klachtencommissie van C. ingediend. In vrijwel alle procedures heeft klager ongelijk gekregen of is klager niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Beklaagde zelf is niet eerder bij een (tucht)klachtprocedure van klager verwikkeld geweest.

4.3 Voor zover de klachten betrekking hebben op handelingen die zich af hebben gespeeld vóór de registratiedatum van beklaagde, stelt beklaagde zich op het standpunt dat het College deze niet ontvankelijk dient te verklaren. Voorts stelt beklaagde dat de klachten die gericht zijn op [instelling] als organisatie en gaan over bejegening, procedures en beslissingen, evenmin ontvankelijk zijn omdat zij niet het handelen van beklaagde betreffen en niet onder het tuchtrecht vallen. Daarnaast zijn de verwijten van klager grotendeels gelijk aan de verwijten die hij jegens een andere jeugdprofessional heeft geuit en waarvan het College van Toezicht van de NVMW de klachten in de beslissing van 3 december 2014 ongegrond heeft verklaard.

4.4 Beklaagde voert aan dat de klachten niet duidelijk zijn omschreven en niet zijn onderbouwd. Het is voor beklaagde niet duidelijk wat klager haar precies verwijt. Zo is de vermeende schending van het EVRM niet concreet onderbouwd en kan beklaagde in het kader van de onderhavige tuchtrechtprocedure hier geen verwijt worden gemaakt. Daarnaast is het voor beklaagde onduidelijk naar welke artikelen klager in zijn klaagschrift verwijst. Het lijkt erop dat klager zich op een andere beroepscode beroept dan van toepassing is. Het afdelingsboek waar klager naar verwijst, is een handboek voor intern gebruik en behelst geen criteria waaraan het beroepsmatig handelen van beklaagde getoetst kan worden. Het handboek bevat interne richtlijnen, waarvan kan, soms zelfs moet, worden afgeweken.

4.5 Beklaagde oefent haar functie uit binnen de grenzen van de beroepsnorm. Beklaagde is niet gehouden om klager inzage te geven in haar vooropleiding en competenties. Indien klager het niet eens is met de rechterlijke beslissingen over omgang, contact of terugplaatsing van D., moet hij dit aankaarten bij de rechter.

4.6 Klager heeft geen gezag meer over zijn zoon en heeft daarom niet zonder meer recht op contact en/of afschrift van rapportages. Of en zo ja, in welke mate, klager recht heeft op omgang, wordt door de rechter bepaald. Beklaagde houdt zich aan het onderhavige rechterlijk oordeel. Klager wordt door C. periodiek geïnformeerd over belangrijkste ontwikkelingen omtrent zijn zoon. Het komt echter vaak voor dat klager ruzie maakt tijdens deze informatiemomenten.
Vanwege de agressieve houding zijn diverse gesprekken voortijdig beëindigd. Over de periode dat klager nog het ouderlijk gezag had over D., heeft hij volledige dossierinzage gekregen.
Klager heeft contactjournaals ontvangen en een verslag over de ontwikkeling van D. over 2014. In mei 2015 heeft klager een gesprek gehad met beklaagde en haar teamleider. Er vinden wel degelijk evaluatiegesprekken plaats, maar klager is daarbij afwezig vanwege het ontbreken van het ouderlijk gezag.

5. De beoordeling van de klachtonderdelen

5.1 Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Beklaagde is bij SKJ geregistreerd sinds [datum] 2014. Zij is sinds [datum] 2007 als pleegzorgwerkster bij de betreffende zaak betrokken. Het College toetst het beroepsmatig handelen van beklaagde vanaf de registratiedatum en toetst aan de algemene tuchtnorm.

5.3 Het College richt zich in zijn oordeel op de negen klachtonderdelen die uit het klaagschrift blijken en overweegt het volgende:

Met betrekking tot klachtonderdeel 1

5.4 Het College stelt vast dat de positie van beklaagde er een is die ziet op de begeleiding van de pleegouders en op het informeren van de gezinsvoogd dan wel de jeugdzorg-instelling. Er bestaat geen formele verhouding tussen klager en beklaagde en het is dan ook niet de taak van beklaagde om klager te informeren. Daar waar beklaagde anderen dan de pleegouders dient te informeren, kan dat slechts de betrokken gezinsvoogd dan wel de jeugdzorginstelling betreffen. Het College verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2

5.5 Het College overweegt dat het de taak van beklaagde is om de pleegouders te begeleiden in de communicatie en omgang tussen klager en zijn zoon. Dat beklaagde in deze taak tekort zou zijn geschoten is het College niet gebleken, ook klager heeft dit niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Het College verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3

5.6 Het College overweegt dat het de opdracht van de jeugdzorginstelling is om toe te zien op de juiste opleiding en ervaring van jeugdzorgwerkers en dat jeugdzorgwerkers niet gehouden zijn om in individuele gevallen daarvan opgave te doen. Nu het een verhouding tussen beklaagde en de instelling betreft en niet een verhouding tussen klager en beklaagde, heeft klager geen recht op inzage in de opleiding en ervaring van beklaagde. Het College verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 4

5.7 Het College stelt vast dat, voor zover dit klachtonderdeel de taken van beklaagde betreft, klager heeft verzuimd om voldoende concrete voorbeelden te geven waaruit dit klachtonderdeel blijkt. Nu het College ook zelf geen aanleiding hiertoe ziet, wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Met betrekking tot klachtonderdeel 5

5.8 Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende met feiten onderbouwd. Daarbij merkt het College op dat de door klager gebruikte bewoordingen als ‘kinderroof’ en ‘werkzaam voor een criminele organisatie’ aanleiding geven om klager in voorkomende gevallen niet meer te ontvangen in zijn klacht indien hij wederom dergelijke bewoordingen gebruikt. Nu het College ook zelf geen aanleiding hiertoe ziet wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Met betrekking tot klachtonderdeel 6 t/m 9

5.9 Beklaagde heeft als pleegzorgwerker een informerende taak jegens het pleeggezin, de betrokken gezinsvoogd dan wel de jeugdzorginstelling. Vanwege het ontbreken van een formele verhouding tussen klager en beklaagde bestaat er geen informatie,- of evaluatieverplichting. Integendeel, beklaagde is niet bevoegd om klager te informeren zonder overleg en overeenstemming met de jeugdzorginstelling. Het is dan ook niet aan beklaagde om klager dossierinzage te geven of klager zijn correctierecht te laten uitoefenen. Het College verklaart de klachtonderdelen VI, VII, VIII en IX ongegrond.

5.10 Al het voorgaande in overweging nemende, is het College van oordeel dat niet is gebleken dat beklaagde op enig punt tekort is geschoten. Het College komt derhalve tot de slotsom dat beklaagde geheel in lijn met haar beroepsnorm heeft gehandeld en dat beklaagde geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

6. De Beslissing

Het College van Toezicht verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan op 29 augustus 2016 door het College van Toezicht in de genoemde samenstelling.

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter

mevrouw mr. L.N. Tabak, secretaris