Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. H. Wintgens, lid-jurist
mevrouw S. Ephraïm, lid-beroepsgenoot
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klager 1] en [klager 2], hierna te noemen: klagers wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:
[beklaagde] werkzaam bij Instantie [instantie], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 14 december 2015 met bijlagen;
– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 27 januari 2016, d.d. 11 februari 2016 met bijlagen;
– het verweerschrift d.d. 22 februari 2016 met bijlagen.
De behandeling heeft van de klacht heeft plaatsgevonden op 19 april 2016 in aanwezigheid van klagers en beklaagde.
Klagers werden bijgestaan door mevrouw mr. J. Horrevorts, werkzaam bij […] .
Beklaagde werd bijgestaan door mevrouw mr. D.I.M.E. Hermans, werkzaam bij […].
De gedragswetenschapper, manager pleegzorg en de HRM adviseur zijn als toehoorders aanwezig geweest.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.a
Klagers hebben een relatie sinds 1994 en wonen vanaf 1996 samen.
2.b
Klagers hebben zich op 23 maart 2015 bij [instantie] aangemeld als aspirant pleegouders voor weekend- en vakantieopvang van kinderen.
Klagers hebben hiertoe een voorbereidingstraject doorlopen.
2.c
Het traject bestaat uit een onderzoek om vast te stellen of de aspirant pleegouders geschikt zijn om als pleegouder een bepaalde vorm van zorg te bieden. Er wordt getoetst aan zes pleegzorgcriteria die bestaan uit zes kerncompetenties.
2.d
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een team van voorbereiders die ook fungeren als trainers, tevens heeft een team een gedragswetenschapper. Beklaagde heeft het traject als voorbereider met klagers begeleid.
2.e
Op 20 juli 2015 hebben klagers een intakegesprek gehad met beklaagde. In augustus 2015 hebben klagers als onderdeel van het traject een levensboek gemaakt.
Klagers hebben op 6 september dit levensboek per post verzonden.
Op 15 september 2015, 22 september 2015, 6 oktober 2015 en 3 november 2015 hebben klagers trainingen gevolgd.
Op 1oktober 2015, 27 oktober 2015 en 10 november 2015 heeft beklaagde met klagers thuisgesprekken gevoerd. Een stagiair is bij deze gesprekken aanwezig geweest.
2.f
Tijdens het gesprek op 10 november 2015, heeft beklaagde klagers te kennen gegeven dat zij niet zijn geaccepteerd als pleegouders.
2.g
Op 30 november 2015 is een rapport uitgebracht over het onderzoek.
2.h
Klagers hebben op 9 december 2015 over beklaagde een klacht ingediend bij de Klachtencommissie voor cliënten & pleegouders.
Op 5 januari 2016 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klagers, beklaagde, de leidinggevende van beklaagde en de betrokken gedragswetenschapper.
Klagers hebben op 19 januari 2016 een verslag van het bemiddelingsgesprek ontvangen.
2.i
Na het bemiddelingsgesprek hebben klagers hun klacht bij de Klachtencommissie voortgezet.
2.j
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
Klagers verwijten beklaagde kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende.
I
Het traject ‘Aspirant Pleegouderschap’ is niet correct doorlopen. Klagers noemen als voorbeeld dat de bespreking van één levensboek niet aan bod is gekomen, en dat de landelijke criteria niet zijn toegelicht aan klagers. Volgens klagers is geen sprake van een weloverwogen beslissing van beklaagde nu zij reeds voor het derde thuisgesprek heeft besloten niet met het traject door te gaan met klagers als pleegouders.
Ook is de opdracht Kwaliteiten en Valkuilen niet tijdens het derde thuisgesprek aan de orde gekomen.
II
Beklaagde heeft klagers onheus bejegend. Beklaagde heeft tijdens de thuisgesprekken opmerkingen gemaakt over de auto’s op de oprit, de honden en de kinderkamer.
4. Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende aan.
I
Beklaagde is van mening dat zij volgens de procedure op correcte en zorgvuldige wijze te werk is gegaan.
Beklaagde heeft het eindverslag geschreven op basis van de inhoud van de levensboeken, de gesprekken met klagers, de evaluaties met het voorbereidingsteam en de groepsbijeenkomsten in samenhang met de landelijke criteria voor pleegzorg. De resultaten van de toetsing aan de landelijke criteria zijn in de rapportages aan klagers toegelicht.
Beklaagde heeft op meerdere momenten tijdens het onderzoek overlegd met haar collega voorbereider als ook met de gedragswetenschapper. Ook heeft beklaagde na elke groepsbijeenkomst overlegd met de trainer.
Tijdens het eerste en het tweede huisbezoek is beklaagde open geweest over de aandachtspunten die er waren ten aanzien van klagers. Beklaagde heeft deze aandachtspunten benoemd en door haar vraagstelling geprobeerd een beeld te krijgen van de mogelijkheden van klagers met betrekking tot deze aandachtspunten.
In het eerste huisgesprek is het levensboek van [klager 2] niet aan bod gekomen wegens tijdgebrek. Het levensboek van [klager 1] is toen wel besproken. Na het tweede huisbezoek heeft beklaagde geen antwoord gekregen op de vragen die zij heeft gesteld. Beklaagde heeft aan de hand van het levensboek situaties besproken die klagers in hun rol als pleegouders tegen kunnen gaan komen. Omdat klagers meerdere keren te kennen gaven dat beklaagde hen verkeerd begreep, heeft beklaagde haar college voorbereider meegevraagd naar het derde thuisgesprek. Mogelijk kon deze collega vragen stellen die beter aansloten bij klagers waardoor er antwoorden zouden komen op de eerdere aandachtspunten. In het derde gesprek is het levensboek van [klager 2] besproken.
Beklaagde heeft op meerdere momenten overleg gehad met haar collega voorbereider en de gedragswetenschapper. De besluitvorming om klagers niet te accepteren als pleegouders heeft weloverwogen plaatsgevonden. Tijdens het overleg met het voorbereidingsteam voor het derde thuisbezoek is besproken dat er een aantal opties waren: a) beklaagde zou antwoord krijgen op haar vragen, beklaagde zou bij een gedeeltelijke beantwoording van de vragen na het derde thuisgesprek overleggen met de gedragswetenschapper en een nieuwe afspraak in plannen of b) de aandachtspunten blijven bestaan en er is tijdens het gesprek geen ander beeld van klagers ontstaan. In dat laatste geval was afgesproken dat beklaagde klagers niet zou accepteren als pleegouders en dit direct aan hen zou mededelen hetgeen is gebeurd.
Beklaagde heeft klagers gevraagd om ter voorbereiding op het derde huisbezoek na te denken over de valkuilen en kwaliteiten die zij hebben. Beklaagde heeft klagers geen opdracht gegeven.
II
Het spijt beklaagde dat klagers het gevoel hebben gekregen dat beklaagde hen onheus heeft bejegend. Beklaagde betwist echter uitdrukkelijk dat zij klagers onheus heeft bejegend.
Beklaagde heeft intensieve gesprekken gevoerd met klagers. Beklaagde is zich ervan bewust dat deze gesprekken niet altijd gemakkelijk waren. Beklaagde heeft de gesprekken met klagers respectvol gevoerd. Door de vraagstelling en gesprekvoering heeft beklaagde willen bewerkstelligen dat het proces bij klagers op gang zou komen ter beantwoording van de vraag of pleegzorg werkelijk bij hen past. Het is belangrijk dat dit besef bij klagers zelf gaat komen. Beklaagde heeft geen oordeel over klagers als mens, het gaat om het antwoord op de vraag of klagers geschikt zijn als pleegouders.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College oordeelt als volgt.
I
Anders dan klagers stellen, is het College van oordeel dat beklaagde het traject ‘Aspirant Pleegouderschap’ met klagers op zorgvuldige wijze heeft doorlopen.
Beklaagde heeft zowel in haar verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling bij het College gedetailleerd toegelicht hoe de procedure werkt en op welke wijze zij met klagers de voorbereiding en screening is ingegaan. Ook is het College uit de stukken gebleken dat klagers geïnformeerd zijn over het traject in het introductiegesprek en in groepsbijeenkomsten.
Zo is tijdens het eerste gesprek in een zogeheten powerpoint presentatie het proces aan de orde gekomen.
Beklaagde heeft verklaard dat zij aandachtspunten en twijfels had over de geschiktheid van klagers als pleegouders en dat zij deze punten tijdens het tweede thuisgesprek heeft benoemd. Beklaagde heeft klagers na het tweede huisgesprek gevraagd om na te denken over hun kwaliteiten en valkuilen en heeft te kennen gegeven dat deze punten in het derde gesprek aan de orde zouden komen. Beklaagde heeft voorafgaand aan het derde gesprek overleg gehad met het voorbereidingsteam en besproken dat beklaagde en haar collega klagers zouden afwijzen als pleegouders indien zij geen bevredigend antwoord zouden krijgen op de door hun gestelde vragen. Toen beklaagde deze antwoorden niet kreeg, zijn klagers, zoals afgesproken met het voorbereidingsteam, afgewezen.
Het College is ervan overtuigd geraakt dat beklaagde zich op grond van het voorgaande heeft ingespannen om het traject ‘Aspirant Pleegouderschap’ met klagers op correcte wijze te doorlopen. Beklaagde heeft op meerdere momenten in het traject teamoverleg gehad en heeft tijdens het derde huisgesprek haar collega meegevraagd en het woord laten voeren om te bezien of de eerder opgekomen aandachtspunten en twijfels konden worden weggenomen. Beklaagde heeft toegelicht dat zij de levensboeken van klagers heeft gelezen en deze heeft gebruikt in het onderzoek. Klagers zijn het klaarblijkelijk niet eens met de afwijzing als pleegouders. Uit het bovenstaande en uit de overige voorbeelden die klagers hebben aangevoerd, is echter niet gebleken dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
II
Beklaagde heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij klagers kritisch heeft bevraagd om te bezien of klagers zouden reflecteren op zichzelf. Deze kritische vragen waren bedoeld om klagers na te laten denken over de vraag of pleegzorg bij hen past. Het is begrijpelijk dat beklaagde in het kader van de zelfreflectie van klagers kritische opmerkingen heeft gemaakt over de auto’s op de oprit, de honden en de kinderkamer.
Ook voor het overige is het College uit de stukken en de mondelinge behandeling niet gebleken dat beklaagde klagers onheus bejegend heeft.
Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
5 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan op 19 april 2016 en op 6 juni 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris