Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw M. de Roos,
mevrouw M. Grol, leden-beroepsgenoten.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:
[beklaagde], werkzaam bij [gecertificeerde instelling], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 8 december 2015 met bijlagen;
– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 4 februari 2016 en 8 maart 2016
– het verweerschrift d.d. 8 april 2016 met bijlagen.
De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 in aanwezigheid van beklaagde, haar collega en de teammanager. Ondanks deugdelijke oproeping is klaagster zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan beklaagde medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen. Het College heeft klaagster op 30 mei 2016 door middel van een e-mail bericht de beslissing over acht weken zal worden verstuurd.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Klaagster is de moeder van dochter [dochter] geboren op [datum] 2008. De relatie tussen klaagster en de vader van [dochter], hierna te noemen: vader, is in 2010 beëindigd. Vader heeft [dochter] erkend. Klaagster heeft eenhoofdig gezag. [dochter] woont bij klaagster.
2.2
Van september 2010 tot augustus 2014 hebben [dochter] en vader geen contact gehad.
2.3
Bij tussenbeschikking d.d. 17 september 2013 heeft de rechtbank de Raad van de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen naar mogelijk gezamenlijk gezag en een omgangsregeling in het belang van [dochter].
2.4
Sinds 7 februari 2014 is [dochter] onder toezicht gesteld. Op 7 februari 2015 is de ondertoezichtstelling (ots) verlengd tot 7 februari 2016.
2.6
Bij tussenbeschikking van 7 maart 2014 is het verzoek van vader tot gezamenlijk gezag afgewezen en zijn klaagster en vader verwezen naar het omgangshuis voor het onder begeleiding opstarten van contacten tussen vader en [dochter].
2.7
Bij beschikking van 7 maart 2014 heeft de rechtbank Den Haag een beslissing over de omgangsregeling aangehouden. De rechtbank heeft klaagster en vader doorverwezen naar [gecertificeerde instelling] (voorheen: [naam] […]) hierna te noemen: de GI. De doorverwijzing heeft als doel een indicatie te krijgen voor het opstarten van begeleide omgang tussen vader en [dochter]. Na de indicatie heeft de rechtbank bepaald dat klaagster en vader naar het omgangshuis gaan voor begeleide omgang.
2.8
Op 14 augustus 2014 is het traject Ouderschap Blijft (hierna te noemen: OB) opgestart. Er zijn negen oudergesprekken met klaagster en vader geweest. Daarnaast hebben twaalf begeleide bezoeken plaatsgevonden met [dochter] en vader en twee gesprekken tussen de ambulant hulpverlener en [dochter]. Ook heeft vader een half uur onbegeleide omgang met [dochter] gehad bij OB. Tijdens het evaluatiegesprek op 9 september 2015 hebben klaagster en vader ingestemd met de voorwaarden om het traject voort te zetten. Een van de voorwaarden is dat OB nog vier omgangen zal begeleiden die steeds zelfstandiger worden vormgegeven.
2.9
Bij beschikking van 9 november 2015 heeft de rechtbank een onbegeleide omgangsregeling vastgesteld. De onbegeleide omgangsregeling wordt met ingang van 28 november 2015 geleidelijk opgebouwd tot uiteindelijk een weekeinde per twee weken van zaterdag tot zondag.
2.10
Het Gerechtshof […] heeft bij beschikking van 16 maart 2016 het verzoek van klaagster tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 9 november 2015 afgewezen. De verdere behandeling wordt voortgezet op een nader te bepalen datum.
2.11
Op 1 december 2015 heeft de ambulant hulpverlener van OB klaagster en vader bericht dat OB wordt beëindigd omdat klaagster en vader niet tot overeenstemming kunnen komen over de uitvoering van de beschikking van de rechtbank en de onderlinge communicatie. Sindsdien hebben vader en [dochter] geen omgang met elkaar gehad.
2.12
Beklaagde heeft op 12 januari 2016 een aankondiging van een schriftelijke aanwijzing naar klaagster verstuurd. De GI heeft in deze brief bepaald dat klaagster onmiddellijk uitvoering dient te geven aan de beschikking van de rechtbank d.d. 9 november 2015. Ook is een datum voor een bezoek tussen vader en [dochter] vastgesteld.
2.13
Op 2 februari 2016 heeft beklaagde een schriftelijke aanwijzing naar klaagster verstuurd.
2.14
Beklaagde heeft vanaf 16 september 2015 tot april 2016 de zaak overgenomen van haar collega en namens de GI de ots uitgevoerd. In april 2016 is de ots beëindigd.
2.15
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2014.
3 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende.
1
Beklaagde heeft klaagster gechanteerd door te dreigen met het informeren van de rechter als klaagster het ergens niet mee eens was. Een gezinsvoogd hoort te bemiddelen tussen ouders in het belang van [dochter] en moet geen partij kiezen.
2
Beklaagde komt haar afspraken niet na en heeft de rechtbank verzocht om verlengingen van de ots terwijl klaagster alle afspraken is nagekomen.
3
De belangen van [dochter] worden niet behartigd. Beklaagde heeft alleen gehandeld in het belang van vader door een bezoekregeling met vader op te starten. [dochter] is sinds de omgangsregeling met vader is opgestart van slag. [dochter] heeft nachtmerries, is bang, heeft huilbuien en is angstig.
4 en 6
Beklaagde heeft vriendjespolitiek bedreven. Vader heeft klaagster verteld dat haar partner en beklaagde collega’s zijn en elkaar kennen. Beklaagde vertoont onprofessioneel gedrag tijdens het hele traject maar ook tijdens zittingen. Beklaagde heeft leuke gesprekken gevoerd met vader en heeft klaagster negatief benaderd. Beklaagde heeft niet naar de zorgen van klaagster geluisterd. Beklaagde heeft tijdens een telefoongesprek met klaagster opgehangen. Tijdens schorsingen van de zitting is beklaagde met haar collega bij vader en haar partner gaan zitten. Zij hebben gelachen en gepraat en klaagster en haar advocaat genegeerd.
5
Beklaagde heeft belangrijke informatie niet overhandigd aan de kinderrechter. Het gaat om het evaluatieverslag van Ouderschap Blijft, het Plan van Aanpak en het gespreksverslag met de gedragswetenschapper over zorgen die nog aanwezig waren. De rechtbank heeft hierdoor in de beschikking van 9 november 2015 bij het vaststellen van de omgangsregeling geen rekening kunnen houden met het belang en de veiligheid van [dochter].
7
Beklaagde heeft in meerdere documenten het geheime adres van klaagster doorgegeven terwijl zij expliciet heeft gevraagd om dit niet te doen.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende aan.
1
De collega van beklaagde heeft de rechtbank geïnformeerd over de voortgang en doelen van de ots.
2
De collega van beklaagde heeft tijdens het OB traject een verzoek tot verlenging van de ots ingediend.
3
Beklaagde verschilt met klaagster van mening over wat goed is voor [dochter]. Beklaagde en haar collega hebben geen contra-indicaties voor zowel begeleide als onbegeleide omgang geconstateerd. Beklaagde en haar collega zijn van mening dat de omgang met vader in het belang is van [dochter]. Dat vader deze wens heeft, betekent niet dat beklaagde en haar collega partij kiezen voor vader.
4 en 6
Beklaagde kent de vriendin van vader niet. Dit is ook besproken met klaagster en haar advocaat op 28 augustus 2015. Dat vader deze informatie aan klaagster heeft medegedeeld, betekent niet dat dit de juiste informatie is. Beklaagde herkent zich niet in de klacht. Beklaagde heeft zich in het hele traject professioneel opgesteld en geprobeerd de doelen van de ots te halen. Op 8 februari 2016 heeft een hoorzitting bij de klachtencommissie van de GI plaatsgevonden. De uitkomst van deze hoorzitting heeft beklaagde bij haar schriftelijk verweer gevoegd.
5
De zitting over de omgangsregeling heeft op 19 oktober 2015 plaatsgevonden. Omdat beklaagde sinds kort de zaak heeft overgenomen van haar college, is beklaagde met haar collega naar de zitting gegaan. Beklaagde heeft het verslag pas per post op vrijdag 16 oktober 2015 ontvangen.
Daarnaast is de GI als informant uitgenodigd ter zitting. Het is dan ook niet aan beklaagde en haar collega om in de rol van informant zorg te dragen voor het verslag van OB. Dat is de verantwoordelijkheid van klaagster en vader. Ter zitting van de rechtbank heeft beklaagde de strekking en de conclusie van het rapport gedeeld.
7
Beklaagde betwist dat zij het geheime adres van klaagster heeft vermeld in stukken aan vader. Beklaagde heeft het vermoeden dat de rechtbank of de Raad voor de Kinderbescherming stukken met het geheime adres van klaagster heeft verzonden.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm.
Het College oordeelt als volgt.
1 en 2:
Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen. Nu deze klachtonderdelen geen betrekking hebben op beklaagde maar op de voorganger van beklaagde zijn deze klachtonderdelen niet ontvankelijk.
3:
Het College beschouwt als onderdeel van de klacht dat klaagster zich beklaagt over de wijze waarop beklaagde na de overname van de zaak is overgegaan tot kokervisie en niet gekeken heeft naar andere visies en omstandigheden. Beklaagde heeft verklaard dat haar leidinggevende aan klaagster heeft gevraagd om mee te werken aan het bestaande beleid en de uitvoering. Klaagster heeft te kennen gegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. Dat klaagster in een later stadium klaagt over het beleid neemt niet weg dat de GI klaagster duidelijk heeft gemaakt dat een wijziging van de gezinsvoogd niet inhoudt dat het beleid van [de GI] zou veranderen.
In de beschikking d.d. 9 november 2015 is een bezoekregeling tussen [dochter] en vader is vastgesteld. De rechtbank heeft in de beschikking vermeld dat het in het belang van [dochter] is om contact met haar vader te hebben en dat de zorgen van klaagster niet door OB en beklaagde worden herkend.
Hoewel duidelijk is dat de bezoekregeling voor klaagster een belangrijke kwestie is, staat dit niet ter beoordeling in de onderhavige tuchtprocedure. Het behoort niet tot de bevoegdheid van het College om te beoordelen of de continuering van de bezoekregeling tussen [dochter] en vader wenselijk of noodzakelijk is. Dat is een beslissing die de rechter moet nemen en dat is de instantie waar klaagster haar eventuele bezwaar beoordeeld kan krijgen.
Beklaagde heeft de door de rechtbank vastgestelde bezoekregeling uitgevoerd. Daarnaast heeft beklaagde in een e-mail van 3 december 2015 naar klaagster gecommuniceerd dat alleen van de beschikking kan worden afgeweken als vader en klaagster het gezamenlijk eens zijn. Nu de overeenstemming tussen vader en klaagster heeft ontbroken, is het begrijpelijk dat de gezinsvoogd over is gegaan tot het uitvoeren van de omgangsregeling zoals deze in de beschikking staat vermeld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
4 en 6:
Nu de standpunten van klaagster en beklaagde tegenstrijdig zijn en verdere details die de standpunten kunnen ondersteunen door geen der partijen in deze tuchtprocedure zijn verstrekt, kan het College niet vaststellen dat de klachtonderdelen 4 En 6 gegrond zijn.
5:
Desgevraagd heeft beklaagde tijdens de mondelinge behandeling bij het College te kennen gegeven dat zij op de hoogte was van het binnen gekomen evaluatierapport. Het College is van oordeel dat beklaagde zich na ontvangst van het rapport meteen op de hoogte had moeten stellen van de inhoud van het rapport, ook in de rol van informant. Beklaagde is echter hiermee binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven nu zij tijdens de zitting bij de rechtbank een toelichting kon geven op het evaluatierapport nadat klaagster het evaluatierapport tijdens de zitting van de rechtbank heeft overgelegd, er een leespauze is ingelast, de rechtbank derhalve kennis heeft kunnen nemen van het rapport en beklaagde haar mening kenbaar heeft gemaakt.
Ook voor het overige is het College niet gebleken dat beklaagde belangrijke informatie niet met de rechtbank zou hebben gedeeld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
7:
Tijdens de mondelinge behandeling bij het College heeft beklaagde betwist dat zij de stukken met het geheime adres van beklaagde heeft doorgestuurd. Het vermoeden van beklaagde is dat de rechtbank of de Raad voor de Kinderbescherming deze stukken met het geheime adres heeft verzonden. Het College is van oordeel dat het beklaagde had gesierd als zij hier nader onderzoek naar had gedaan.
Beklaagde is hiermee echter niet buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening getreden.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan op 24 mei 2016 en op 19 juli 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden en ondertekend door de voorzitter en secretaris.
Mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris