College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 15.098Ta

Moeder uit diverse klachten over het handelen van twee jeugdprofessionals die elkaar hebben opgevolgd.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw M. de Roos,
mevrouw M. Grol, leden-beroepsgenoten.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klaagster], hierna te noemen: klaagster wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:

[beklaagde], werkzaam bij [gecertificeerde instelling], hierna te noemen: beklaagde.

1 Het verloop van de procedure

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift d.d. 8 december 2015 met bijlagen;

– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 4 februari 2016 en 8 maart 2016;

– het verweerschrift d.d. 8 april 2016 met bijlagen.

De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 in aanwezigheid van beklaagde, zijn collega en de teammanager. Ondanks deugdelijke oproeping is klaagster zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan beklaagde medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over acht weken zal volgen. Het College heeft klaagster op 30 mei 2015 door middel van een e-mail bericht dat de beslissing over acht weken zal worden verstuurd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, gaat het College van volgende feiten en omstandigheden uit.

2.1

Klaagster is de moeder van dochter [dochter] geboren op [datum] 2008. De relatie tussen klaagster en de vader van [dochter], hierna te noemen: vader, is in 2010 beëindigd. Vader heeft [dochter] erkend. Klaagster heeft eenhoofdig gezag. [dochter] woont bij klaagster.

2.2

Van september 2010 tot augustus 2014 hebben [dochter] en vader geen contact gehad.

2.3

Bij tussenbeschikking d.d. 17 september 2013 heeft de rechtbank de Raad van de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen naar mogelijk gezamenlijk gezag en een omgangsregeling in het belang van [dochter].

2.4

Sinds 7 februari 2014 is [dochter] onder toezicht gesteld. Op 7 februari 2015 is de ondertoezichtstelling (ots) verlengd tot 7 februari 2016.

2.5

Bij tussenbeschikking van 7 maart 2014 is het verzoek van vader tot gezamenlijk gezag afgewezen en zijn klaagster en vader verwezen naar het omgangshuis voor het onder begeleiding opstarten van contacten tussen vader en [dochter].

2.6

Bij beschikking van 7 maart 2014 heeft de rechtbank […] een beslissing over de omgangsregeling aangehouden. De rechtbank heeft klaagster en vader doorverwezen naar [gecertificeerde instelling](voorheen: [naam] […]) hierna te noemen: de GI. De doorverwijzing heeft als doel om een indicatie te verkrijgen voor het opstarten van begeleide omgang tussen vader en [dochter]. Na de indicatie heeft de rechtbank bepaald dat klaagster en vader naar het omgangshuis gaan voor begeleide omgang.

2.7

Op 14 augustus 2014 is het traject Ouderschap Blijft (hierna te noemen: OB) opgestart. Er zijn negen oudergesprekken met klaagster en vader geweest. Daarnaast hebben twaalf begeleide bezoeken plaatsgevonden met [dochter] en vader en twee gesprekken tussen de ambulant hulpverlener en [dochter]. Ook heeft vader een half uur onbegeleide omgang met [dochter] gehad bij OB. Tijdens het evaluatiegesprek op 9 september 2015 hebben klaagster en vader ingestemd met de voorwaarden om het traject voort te kunnen zetten. Een van de voorwaarden is dat OB nog vier omgangen zal begeleiden die steeds zelfstandiger worden vormgegeven.

2.8

Bij beschikking van 9 november 2015 heeft de rechtbank in het belang van [dochter] een onbegeleide omgangsregeling vastgesteld. De onbegeleide omgangsregeling wordt met ingang van 28 november 2015 geleidelijk opgebouwd tot uiteindelijk een weekeinde per twee weken van zaterdag tot zondag.

2.9

Het Gerechtshof […] heeft bij beschikking van 16 maart 2016 het verzoek van klaagster tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 9 november 2015 afgewezen. De behandeling wordt voortgezet op een nader te bepalen datum.

2.10

Op 1 december 2015 heeft de ambulant hulpverlener van OB klaagster en vader bericht dat OB wordt beëindigd omdat klaagster en vader niet tot overeenstemming kunnen komen over de uitvoering van de beschikking van de rechtbank en ook de onderlinge communicatie de continuering blokkeert. Sindsdien hebben vader en [dochter] geen omgang met elkaar gehad.

2.11

Beklaagde heeft van juli 2014 tot 16 september 2015 namens de GI de gezinsvoogdij over [dochter] uitgeoefend.

2.12

Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.

3 De klachten

Klager verwijt beklaagde kort samengevat en in de kern zakelijk weergegeven het volgende.

1:

Beklaagde heeft klaagster gechanteerd door te dreigen met het informeren van de rechter als klaagster het ergens niet mee eens was. Een gezinsvoogd hoort te bemiddelen tussen ouders in het belang van [dochter] en moet geen partij kiezen.

2:

Beklaagde komt zijn afspraken niet na en heeft de rechtbank verzocht om verlengingen van de ots terwijl klaagster alle afspraken is nagekomen.

3:

De belangen van [dochter] worden niet behartigd. Beklaagde heeft alleen gehandeld in het belang van vader door een bezoekregeling met vader op te starten. [dochter] is sinds de omgangsregeling met vader is opgestart van slag. [dochter] heeft nachtmerries, is bang, heeft huilbuien en is angstig.

4 en 6:

Beklaagde heeft vriendjespolitiek bedreven. Vader heeft klaagster verteld dat zijn partner en beklaagde collega’s zijn en elkaar kennen. Beklaagde toont onprofessioneel gedrag tijdens het hele traject maar ook tijdens zittingen. Beklaagde heeft leuke gesprekken gevoerd met vader en heeft klaagster negatief benaderd. Beklaagde heeft niet naar de zorgen van klaagster geluisterd. Beklaagde heeft tijdens een telefoongesprek met klaagster opgehangen. Tijdens schorsingen van de zitting is beklaagde met zijn collega bij vader en zijn partner gaan zitten. Zij hebben gelachen en gepraat en klaagster en haar advocaat genegeerd.

5:

Beklaagde heeft belangrijke informatie niet overhandigd aan de kinderrechter. Het gaat om het evaluatieverslag van Ouderschap Blijft, het Plan van Aanpak en het gespreksverslag met de gedragswetenschapper over zorgen die nog aanwezig waren. De rechtbank heeft hierdoor in de beschikking van 9 november 2015 bij het vaststellen van de omgangsregeling geen rekening kunnen houden met het belang en de veiligheid van [dochter].

7:

Beklaagde heeft in meerdere documenten het geheime adres van klaagster aan vader doorgegeven terwijl zij expliciet heeft gevraagd om dit niet te doen.

4 Het verweer

Beklaagde voert kort samengevat en in de kern zakelijk weergegeven het volgende aan.

1:

Beklaagde heeft de rechtbank geïnformeerd over de voortgang en doelen van de ots. Beklaagde is hier over transparant geweest. Het informeren van de rechtbank is niet als dreigement bedoeld en ook niet als zodanig gecommuniceerd naar klaagster.
Het doel van de ots is het tot stand laten komen van een omgang tussen [dochter] en haar vader. Als dit doel is behaald, is er geen verlenging van de ots meer nodig.

2:

Beklaagde heeft tijdens het OB traject een verzoek tot verlenging van de ots ingediend. Beklaagde erkent dat klaagster tot de verlenging goed heeft meegewerkt aan de afspraken en heeft dit ook gemeld in het verzoek aan de rechtbank en ter gelegenheid van de zitting. Er waren zorgen over de stap naar onbegeleide omgang nadat klaagster te kennen heeft gegeven dat zij nooit zal toelaten dat [dochter] haar vader onbegeleid zal zien.

3:

Beklaagde verschilt met klaagster van mening over wat goed is voor [dochter]. Beklaagde en zijn collega hebben geen contra-indicaties voor zowel begeleide als onbegeleide omgang geconstateerd. Beklaagde en zijn collega zijn van mening dat de omgang met vader in het belang is van [dochter]. Dat vader deze wens heeft, betekent niet dat beklaagde en zijn collega partij kiezen voor vader.

4 en 6:

Beklaagde kent de vriendin van vader niet. Dit is ook besproken met klaagster en haar advocaat op 28 augustus 2015. Dat vader deze informatie aan klaagster heeft medegedeeld, betekent niet dat dit de juiste informatie is. Beklaagde herkent zich niet in de klacht. Beklaagde heeft zich in het hele traject professioneel opgesteld en geprobeerd de doelen van de ots te halen. Op 8 februari 2016 heeft een hoorzitting bij de klachtencommissie van de GI plaatsgevonden. De uitkomst van deze hoorzitting heeft beklaagde bij zijn schriftelijk verweer gevoegd.

5:

De zitting over de omgangsregeling heeft op 19 oktober 2015 plaatsgevonden. Omdat dit kort na de wisseling van de gezinsvoogd is geweest, is beklaagde met zijn collega naar de zitting gegaan. De collega van beklaagde heeft het verslag pas per post op vrijdag 16 oktober 2015 ontvangen.
Daarnaast is de GI als informant uitgenodigd ter zitting. Het is dan ook niet aan beklaagde en zijn collega om in de rol van informant zorg te dragen voor het verslag van OB. Dat is de verantwoordelijkheid van klaagster en vader. Ter zitting van de rechtbank heeft beklaagde de strekking en de conclusie van het rapport gedeeld.

7:

Beklaagde betwist dat hij het geheime adres van klaagster heeft vermeld in stukken aan vader. Beklaagde heeft het vermoeden dat de rechtbank of de Raad voor de Kinderbescherming stukken met het geheime adres van klaagster heeft verzonden.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm.

Het College oordeelt als volgt.

1:

Artikel A uit de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker luidt als volgt: ‘de jeugdzorgwerker bevordert dat de jeugdige cliënt in zijn opvoeding en ontwikkeling tot zijn recht komt en werkt daartoe samen met diens sociale omgeving’.
Op grond van dit artikel is het niet de taak van beklaagde om te bemiddelen tussen klaagster en vader en de verstoorde verhouding op te lossen. Het behoort tot de taak van beklaagde om ervoor te zorgen dat de hulpverlening wordt ingezet in het belang van [dochter]. Ook behoort het tot de taak van de gezinsvoogd om de rechter te informeren.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

2:

Anders dan klaagster stelt, is het College van oordeel dat uit de stukken en de mondelinge behandeling niet is gebleken dat beklaagde klaagster heeft gechanteerd of zich partijdig heeft opgesteld.
Beklaagde heeft gemotiveerd en voldoende toegelicht dat de ots is verlengd zodat het OB traject zou worden gecontinueerd. Er waren zorgen over het OB traject, met name het moment waarop de begeleide omgang zou worden omgezet in onbegeleide omgang. Beklaagde heeft verklaard dat klaagster voor de verlenging van de ots goed heeft meegewerkt aan het OB traject en dat hij de rechtbank hiervan op de hoogte heeft gesteld.
Het College begrijpt dat klaagster teleurgesteld is over de verlenging van de ots maar kan daar niet uit afleiden dat beklaagde haar heeft gechanteerd en partijdig is. Ook anderszins heeft het College geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen dat beklaagde partijdig is geweest of sprake is geweest van enige vorm van machtsmisbruik.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3:

Bij beschikking d.d. 9 november 2015 is een bezoekregeling tussen [dochter] en vader vastgesteld. De rechtbank heeft in de beschikking vermeld dat het in het belang van [dochter] is om contact met haar vader te mogen hebben, dat de bezoekcontacten tussen [dochter] en vader positief zijn verlopen en dat de zorgen van klaagster niet door OB en beklaagde worden herkend.

Beklaagde heeft zich voldoende ingespannen om de zorgen die klaagster heeft te onderkennen en weg te nemen. Het OB traject was ingezet om de veiligheid te kunnen beoordelen. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij met klaagster en de gedragswetenschapper gesprekken heeft gevoerd met als doel de zorgen van klaagster weg te nemen. Ook heeft beklaagde gesproken met de oude school van [dochter] over de zorgen die bij klaagster leefden. De school heeft niet ervaren dat [dochter] van slag was.

Hoewel duidelijk is dat de door de rechtbank vastgestelde bezoekregeling voor klaagster een belangrijke kwestie is, staat deze bezoekregeling niet ter beoordeling in de onderhavige tuchtprocedure.

Het behoort niet tot de bevoegdheid van het College om te beoordelen of de continuering van de bezoekregeling tussen vader en [dochter] wenselijk of noodzakelijk is. Dat is een beslissing die de rechter moet nemen en dat is de instantie waar klaagster haar bezwaar beoordeeld kan krijgen.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

4 en 6:.

Nu de standpunten van klaagster en beklaagde tegenstrijdig zijn en verdere details die de standpunten kunnen ondersteunen door geen van partijen in deze tuchtprocedure zijn verstrekt, kan het College niet vaststellen dat de klachtonderdelen 4 en 6. gegrond zijn.

5:

Desgevraagd heeft beklaagde tijdens de mondelinge behandeling bij het College te kennen gegeven dat hij op de hoogte was van het binnen gekomen evaluatierapport.

Het College overweegt dat beklaagde had zich na ontvangst van het rapport op de hoogte moeten stellen van de inhoud van het rapport, ook in de rol van informant. Beklaagde is echter hiermee binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven nu hij tijdens de zitting bij de rechtbank een toelichting kon geven op het evaluatierapport nadat klaagster het evaluatierapport tijdens de zitting van de rechtbank heeft overgelegd, er een leespauze is ingelast en de rechtbank derhalve kennis heeft kunnen nemen van het rapport. Voor het overige is het College niet gebleken dat beklaagde belangrijke informatie niet met de rechtbank zou hebben gedeeld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.

7:

Tijdens de mondelinge behandeling bij het College heeft beklaagde verklaard dat hij de stukken met het geheime adres van klaagster niet heeft doorgestuurd. Het vermoeden van beklaagde is dat de rechtbank of de Raad voor de Kinderbescherming deze stukken met het geheime adres heeft verzonden. Het College is van oordeel dat het beklaagde had gesierd als hij hier nader onderzoek naar had gedaan.
Beklaagde is hiermee echter niet buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening getreden.
Het klachtonderdeel is ongegrond.

6 Beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan op 24 mei 2016 en op 19 juli 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden en ondertekend door de voorzitter en secretaris.

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter

Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris