Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw F. Leeflang, lid-beroepsgenoot
de heer E. Weise, lid-beroepsgenoot
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster wonende te [woonplaats], ingediende klacht tegen:
[beklaagde], werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming te [locatie], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 10 november 2015;
– de aanvulling op het klaagschrift d.d. 17 december 2015 met bijlagen;
– het verweerschrift d.d. 11 februari 2016 met bijlagen.
De behandeling van de klacht heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden ter zitting van het College op 15 april 2016.
Het College heeft op 18 april 2016 per e-mail aan partijen medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over zes weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken, gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Klaagster heeft samen met haar partner, hierna te noemen: vader, een zoon, J.
Klaagster is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over J. Vader heeft uit een eerdere relatie kinderen.
In augustus 2015 heeft de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de RvdK, een melding ontvangen over een kind van vader uit een eerdere relatie. Deze melding is aanleiding geweest voor een onderzoek.
2.2
Beklaagde is raadsonderzoeker en heeft dit onderzoek uitgevoerd. Op 8 oktober 2015 heeft beklaagde een gesprek gevoerd met vader. Klaagster was bij dit gesprek aanwezig ter ondersteuning van vader.
2.3
Op 3 november 2015 heeft beklaagde een e-mail aan de partner van klaagster gestuurd met de mededeling dat hij vergeten is (voldoende) met de partner te spreken over J.
Beklaagde heeft aan de partner gevraagd om de leeftijd van J. door te geven omdat het onderzoek mogelijk uitgebreid wordt naar J.
2.4
Na een multidisciplinair overleg is geconcludeerd dat het onderzoek niet wordt uitgebreid naar J.
2.5
Klaagster heeft per e-mail van 11 november 2015 vragen gesteld over een mogelijke uitbreiding van het onderzoek naar J en de persoonsgegevens over J.
2.6
Het onderzoek is afgerond op 12 november 2015. Beklaagde heeft klaagster en haar partner in een brief van 12 november 2015 bericht dat de RvdK heeft nagelaten klaagster op de hoogte te stellen van een mogelijke uitbreiding van het onderzoek naar J.
2.7
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2014.
3 De klacht
Klaagster verwijt beklaagde dat hij de persoonsgegevens van haar zoon J. oneigenlijk heeft verwerkt. Klaagster heeft eenhoofdig gezag en heeft geen toestemming gegeven. Zij is niet door beklaagde geïnformeerd.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk in de kern weergegeven het volgende aan.
Beklaagde heeft gehandeld volgens de werkwijze van de RvdK. Deze werkwijze is vastgelegd in een kwaliteitskader. In artikel 2.1. van dit kwaliteitskader staat vermeld dat de RvdK ambtshalve een onderzoek kan instellen als de RvdK onderzoek doet naar een kind en er meerdere kinderen in het gezin aanwezig zijn. De RvdK maakt dan een inschatting van de veiligheidssituatie van deze kinderen. Er wordt in een Multi Disciplinair Overleg (mdo) besproken of het onderzoek uitgebreid dient te worden naar de andere kinderen uit het gezin. De RvdK is bevoegd om zonder toestemming van de belanghebbenden persoonsgegevens over deze kinderen te vermelden. Het is de standaard werkwijze van de RvdK om de namen van andere kinderen in het gezin dan waar het onderzoek zich op richt, te vermelden.
De kinderen van vader hebben gesproken over J. die zij zien als zij bij vader zijn. J. maakt deel uit van het gezin van vader en klaagster.
Na het mdo is besloten dat er geen aanleiding was tot uitbreiding van het onderzoek. Beklaagde heeft op 3 november 2015 een e-mail gestuurd met de vraag of vader de leeftijd van J. wil doorgeven. Beklaagde heeft de leeftijd van J. in het raadsrapport willen vermelden ter beantwoording van de vraag of er andere kinderen in het gezin aanwezig zijn.
Vader heeft beklaagde niet laten weten hoe oud J. is en heeft gemeld dat klaagster belast is met het eenhoofdig gezag over J. Beklaagde was hiervan niet op de hoogte. Als beklaagde dit wel had geweten, had hij alsnog vader naar de leeftijd van J. gevraagd omdat vader betrokken was bij het onderzoek van de Raad en niet klaagster.
Beklaagde heeft geen verder onderzoek gedaan naar J. en klaagster. Beklaagde heeft de basisregistratie personen (BRP) niet geraadpleegd hoewel hij daartoe vanuit zijn functie wel was bevoegd.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm.
Het Kwaliteitskader is het algemene kader dat van toepassing is op de werkwijze van de RvdK. Het bevat algemene uitgangspunten en kwaliteitseisen die van toepassing zijn op de behandeling van alle zaken van de raad.
In artikel 2.1. van het Kwaliteitskader staan de taken van de RvdK weergegeven, hier staat onder kopje A onder meer vermeld dat: ‘de [RvdK] ambtshalve onderzoek kan verrichten als de [RvdK] onderzoek doet dat gericht is op een kind en er meer kinderen in het gezin aanwezig zijn. De RvdK maakt een inschatting van de situatie van deze kinderen. Als daar aanleiding voor is, wordt in een multidisciplinair overleg besloten of er ook onderzoek wordt verricht naar andere kinderen’.
Het College oordeelt als volgt.
Anders dan klaagster stelt, is het College van oordeel dat beklaagde op grond van artikel 2.1. van het Kwaliteitskader de partner van klaagster heeft mogen vragen naar de leeftijd van [zoon].
De toestemming van klaagster is in het onderhavige geval niet nodig geweest. De persoonsgegevens zijn dan ook niet oneigenlijk verwerkt.
Het onderzoek van beklaagde is naar aanleiding van een zorgmelding gestart. Op grond van het eerdergenoemde artikel is deze zorgmelding niet beperkt tot de kinderen waar de zorgmelding betrekking op heeft. Basiselementen uit het onderzoek van de Raad zijn de personalia van alle kinderen uit het gezin. Beklaagde heeft de opdracht gekregen om onderzoek te doen en een rapport op te maken waarin alle kinderen van vader zijn vermeld, inclusief die kinderen die deel uitmaken van het gezin waartoe vader behoort. De kinderen van vader bezoeken vader, klaagster en J. zodat sprake is van een gezinsverband (familylife). Door aldus te vragen naar de leeftijd van J. heeft beklaagde niet onzorgvuldig gehandeld in verband met de privacy gevoeligheid van dergelijke persoonsgegevens.
De klacht is ongegrond.
6 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
– de klacht is ongegrond.
Aldus gedaan op 15 april 2016 en op 30 mei 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris