Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en geoordeeld in de volgende samenstelling:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw mr. C. van Lent, lid-jurist,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S. Ephraïm, lid-beroepsgenoot,
mevrouw N. Baljet, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
[klager], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen
[jeugdprofessional], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Op 9 november 2015 heeft het College het klachtschrift d.d. 9 november 2015 ontvangen en op 20 en op 28 januari 2016 een aanvulling daarop. Aan beklaagde is op 29 februari 2016 verweer gevraagd. Op 29 maart 2016 heeft het College het verweerschrift zonder datum ontvangen. Het College heeft beraadslaagd over de wijze van afdoen op 12 mei 2016. Het College, daartoe bevoegd op grond van artikel 19 lid 1 Tuchtreglement (Tr), heeft klager en beklaagde op 30 mei 2015 schriftelijk bericht over het voornemen om de klacht schriftelijk af te doen. Klager noch beklaagde heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het College heeft vervolgens binnen zes weken uitspraak gedaan.
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
2 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Klager is de verwekker van [de oudste dochter] en [de jongste dochter]. Hij heeft hen niet erkend.
[De oudste dochter] is geboren op [datum] 2009. Vanaf haar geboorte staat zij onder toezicht van [Bureau Jeugdzorg]. Zij is direct na haar geboorte op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een pleeggezin. [Jeugdbescherming] (verder [Jeugdbescherming]) is belast met de voogdij over [de oudste dochter]. Beklaagde is sinds 13 september 2011 als jeugdbeschermer belast met de uitvoering ervan.
[De jongste dochter] is geboren op [datum] 2011 en is op grond van een daartoe strekkende machtiging eveneens vanaf haar geboorte uit huis geplaatst. [Jeugdbescherming] is sinds 14 juni 2013 belast met de voogdij. [De oudste dochter] en [de jongste dochter] wonen in een perspectief biedend pleeggezin.
3 De klachten
Samengevat en zakelijk weergegeven stelt klager het volgende.
3.1
Bejegening
Klager stelt dat beklaagde de communicatie afsnijdt.
Als voorbeeld noemt klager onder andere de brief van 6 oktober 2015 waarmee [Jeugdbescherming] klager informeert dat zij al het contact met klager verbreken. Hoewel zij schrijven dat zij hopen dat er vanuit het belang van de kinderen een goede verstandhouding ontstaat, werken zij dit, ondanks klagers positieve houding en leuke contact met de kinderen, tegen, zo stelt klager.
Klager stelt voorts dat beklaagde subjectief is.
Als voorbeeld verwijst klager naar de brief van [Jeugdbescherming] van 24 april 2015. Beklaagde uit daarin een mening over klagers psychische gesteldheid.
[Jeugdbescherming] stelt daarnaast absurde en mensonterende eisen aan klager.
Als voorbeeld noemt klager dat hij volgens beklaagde de kinderen toestemming moet geven om in het pleeggezin te wonen, terwijl hij niets heeft te vertellen.
3.2
Geen rapportages noch foto’s sinds het begin van de bezoekregeling
Klager krijgt geen rapportage noch foto’s sinds het begin van de bezoekregeling. Klager vindt dat hij eens in de drie maanden een uitgebreid verslag zou moeten ontvangen en per kind twee of drie foto’s.
3.3
Stopzetten bezoekregeling vanwege melding zedenpolitie
Klager nam tijdens het bezoek van 4 maart 2015 waar dat [de oudste dochter] ‘reed’ op het been van haar pleegvader. Klager deed hierover een melding bij de zedenpolitie. De brief van 24 april 2015 waarin [Jeugdbescherming] de omgangsregeling beëindigt, kwam nadat [Jeugdbescherming] had ontdekt dat klager deze melding had gedaan.
3.4
Kindermishandeling
Klagers melding aan de zedenpolitie wordt niet serieus genomen. Beklaagde liegt of doet alsof ze niets van het ‘beenrijden’ van [de oudste dochter] zag.
4 Het verweer
Samengevat en zakelijk weergegeven stelt beklaagde het volgende.
Beklaagde heeft, omdat het voor kinderen belangrijk is om contact met hun ouders te hebben, steeds geprobeerd om de samenwerking met klager te zoeken. Zij heeft het contact met klager zelf geïnitieerd nadat klagers contactpersoon bij het algemeen maatschappelijk werk te [locatie] daar niet langer werkzaam was.
Klager communiceerde met beklaagde en in contacten met andere medewerkers van [Jeugdbescherming] regelmatig grensoverschrijdend.
Klager stuurde aan beklaagde mails die zij als beledigend en respectloos ervoer. Beklaagde heeft klager meegedeeld dat zij op mails met respectloze uitlatingen niet zal reageren.
Klager plaatste foto’s van de kinderen en mailwisseling met de kinderen op [sociale media] en toonde zich niet bereid de informatie te verwijderen. Hij plaatste op [sociale media] informatie over beklaagde en over de pleegouders.
Hierdoor schaadde hij de belangen van betrokkenen. Daarom heeft [Jeugdbescherming] met de brief van 24 april 2015 aan klager bericht de omgangsregeling te beëindigen. Het telefonisch contact tussen klager en beklaagde verliep daarna dusdanig problematisch dat door [Jeugdbescherming ] is besloten dat beklaagde uit het contact met klager zou gaan. Aan klager is bericht dat in samenspraak gezocht zou worden naar een mogelijkheid om klager te kunnen blijven informeren over zijn kinderen. Klager is op 18 juni 2015 uitgenodigd voor een gesprek daartoe op 26 augustus 2015. Klager is voor dat gesprek niet verschenen. Een volgende afspraak, gepland op 8 oktober 2015, is op 6 oktober 2015 door [Jeugdbescherming ] geannuleerd omdat klager op 23 september 2015 foto’s van beklaagde op [sociale media] had gezet en had geprobeerd om privé-gegevens van beklaagde te achterhalen.
Klager heeft tegen beklaagde gezegd getraumatiseerd te zijn waardoor hij contact met instanties moeilijk vindt. Beklaagde heeft klager geadviseerd om hiervoor hulp te zoeken bij een psycholoog.
In de brief van 24 april 2015, waarmee klager wordt meegedeeld dat en waarom zijn omgang met de kinderen wordt beëindigd, heeft beklaagde uitgesproken dat klager niet aansluit bij de ontwikkeling van de kinderen wanneer hij verklaart dat Sinterklaas niet bestaat, terwijl de kinderen in Sinterklaas geloven.
In dezelfde brief heeft beklaagde gesteld dat klager niet in staat is om aan de kinderen toe te staan om in het pleeggezin te wonen door, onder meer, de pleegouders te diskwalificeren.
Beklaagde heeft met klager afgesproken dat hij geen schriftelijke informatie over de kinderen zou krijgen wanneer de bezoekregeling eenmaal zou zijn gestart. Klager zou dan door de pleegouders tijdens het omgangbezoek worden geïnformeerd of door beklaagde, na afloop van het bezoek. Klager heeft aangegeven dit een redelijke afspraak te vinden.
Beklaagde heeft klager tijdens het gesprek van 14 januari 2015 uitdrukkelijk, zij het tevergeefs, uitgenodigd om zijn zorgen over het door hem vermeende seksueel misbruik van [de oudste dochter] toe te lichten.
Beklaagde heeft in het geheel geen seksualiserend gedrag waargenomen bij [de oudste dochter]. Beklaagde heeft pleegzorg op de hoogte gebracht van het vermoeden van klager. Ook dezen hebben verklaard geen signalen van seksueel misbruik bij [de oudste dochter] of in het pleeggezin waar te nemen. Bij de risicotaxatie zijn geen bijzonderheden op dit vlak naar voren gekomen.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
5.1
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het College stelt vast dat klager in klachtonderdeel I klaagt over de bejegening door beklaagde.
Klager verwijst naar een brief van 6 oktober 2015 waarin [Jeugdbescherming ] verklaart het contact met klager te beëindigen. Klager verwijst naar een brief van 24 april 2015 waarin beklaagde een mening over klagers geestelijke toestand zou uiten. Klager is van mening dat [Jeugdbescherming ] absurde eisen aan klager stelt door van hem te verlangen dat hij de kinderen toestaat om in het pleeggezin te wonen.
Het College stelt vast dat beklaagde de klachten gemotiveerd bestrijdt door in het verweer met betrekking tot dit onderdeel het volgende te schrijven.
Klager stuurde beklaagde mails die zij als beledigend en respectloos ervoer. Zij heeft klager meegedeeld dat zij op mails met respectloze uitlatingen niet zal reageren. Klager communiceerde ook in contacten met andere medewerkers van [Jeugdbescherming] regelmatig grensoverschrijdend. Klager plaatste foto’s van de kinderen en informatie over de kinderen op [sociale media]. Hij plaatste op [sociale media] informatie over beklaagde en over de pleegouders.
Hierdoor schaadde hij de belangen van betrokkenen. Daarom heeft [Jeugdbescherming] met de brief van 24 april 2015 aan klager bericht de omgang te beëindigen. Het telefonisch contact tussen klager en beklaagde verliep daarna dusdanig problematisch dat door [Jeugdbescherming] is besloten dat beklaagde uit het contact met klager zou gaan. Aan klager is bericht dat in samenspraak gezocht zou worden naar een mogelijkheid om klager te kunnen blijven informeren over zijn kinderen. Klager is op 18 juni 2015 uitgenodigd voor een gesprek daartoe op 26 augustus 2015. Klager is voor dat gesprek niet verschenen. Een volgende afspraak, gepland op 8 oktober 2015, is op 6 oktober 2015 door [Jeugdbescherming] geannuleerd omdat klager op 23 september 2015 foto’s van beklaagde op [sociale media] had gezet en had geprobeerd om privé-gegevens van beklaagde te achterhalen.
Klager heeft tegen beklaagde gezegd getraumatiseerd te zijn waardoor hij contact met instanties moeilijk vindt. Beklaagde heeft klager geadviseerd om hiervoor hulp te zoeken bij een psycholoog.
In de brief van 24 april 2015, waarmee klager wordt meegedeeld dat en waarom zijn omgang met de kinderen wordt beëindigd, heeft beklaagde uitgesproken dat klager niet aansluit bij de ontwikkeling van de kinderen wanneer hij verklaart dat Sinterklaas niet bestaat, terwijl de kinderen in Sinterklaas geloven.
In dezelfde brief stelt beklaagde vast dat klager niet in staat is om aan de kinderen toe te staan om in het pleeggezin te wonen door, onder meer, de pleegouders te diskwalificeren.
Het College acht de door beklaagde met betrekking tot dit klachtonderdeel in het verweer beschreven feitelijke gang van zaken aannemelijk.
Het College oordeelt dat niet gesteld kan worden dat beklaagde aldus handelend in strijd met de professionele standaard heeft gehandeld.
Het College beoordeelt klachtonderdeel I, nu het ook overigens geen feiten of omstandigheden ziet die het College tot een ander oordeel moeten brengen, als ongegrond.
5.3
Klager verwijt beklaagde in klachtonderdeel II dat hij sinds het begin van de bezoekregeling geen rapportages en foto’s heeft ontvangen.
Het College stelt vast dat beklaagde de klachten gemotiveerd bestrijdt door in het verweer met betrekking tot dit onderdeel het volgende te schrijven.
Beklaagde heeft met klager afgesproken dat hij geen schriftelijke informatie over de kinderen zou krijgen wanneer de bezoekregeling eenmaal zou zijn gestart. Klager zou dan door de pleegouders tijdens het omgangbezoek worden geïnformeerd of door beklaagde, na afloop van het bezoek. Klager heeft aangegeven dit een redelijke afspraak te vinden.
Klager plaatste foto’s van de kinderen en mailcorrespondentie die hij met beklaagde voerde op internet en gaf geen gehoor aan het verzoek om deze te verwijderen. Beklaagde maakte zich toenemend zorgen over de veiligheid en de privacy van de kinderen door het handelen van klager. Beklaagde heeft na intern overleg besloten om klager niet langer toe te staan om foto’s van de kinderen te maken tijdens de omgangsbezoeken en om klager geen foto’s van de kinderen meer toe te sturen.
Het College acht de door beklaagde in het verweer met betrekking tot dit klachtonderdeel beschreven feitelijke gang van zaken aannemelijk.
Het College oordeelt dat niet gesteld kan worden dat beklaagde aldus handelend in strijd met de professionele standaard heeft gehandeld.
Het College beoordeelt klachtonderdeel II, nu het ook overigens geen feiten of omstandigheden ziet die het College tot een ander oordeel moeten brengen, als ongegrond.
5.4
Klager verwijt beklaagde in klachtonderdeel III dat de bezoekregeling is stopgezet vanwege klagers melding bij de zedenpolitie.
Het College stelt vast dat beklaagde de klachten gemotiveerd bestrijdt door in het verweer met betrekking tot dit onderdeel het volgende te schrijven.
Klager communiceerde niet alleen in contacten met beklaagde maar ook in contacten met andere medewerkers van [Jeugdbescherming] regelmatig grensoverschrijdend. Klager plaatste foto’s van de kinderen en informatie over hen op [sociale media]. Klager plaatste informatie over beklaagde en over de pleegouders op [sociale media]. Aldus schaadde klager de belangen van betrokkenen.
Het College acht de door beklaagde in het verweer met betrekking tot dit klachtonderdeel beschreven feitelijke gang van zaken aannemelijk.
Het College overweegt dat beklaagde in redelijkheid kon komen tot het standpunt dat klager met voormeld handelen de belangen van betrokkenen schaadde en dat zij zich in redelijkheid kon verenigen met het besluit van [Jeugdbescherming] dat de omgangsregeling diende te worden stopgezet.
Het College oordeelt dat niet gesteld kan worden dat beklaagde aldus handelend in strijd met de professionele standaard heeft gehandeld.
Het College beoordeelt klachtonderdeel III, nu het ook overigens geen feiten of omstandigheden ziet die het College tot een ander oordeel moeten brengen, als ongegrond.
5.5
Klager verwijt beklaagde in klachtonderdeel IV kindermishandeling.
Het College begrijpt klagers klacht als volgt.
[De oudste dochter] wordt mishandeld nu beklaagde het signaal dat [de oudste dochter] in het pleeggezin seksueel wordt misbruikt niet serieus neemt.
Het College stelt vast dat beklaagde de klachten gemotiveerd bestrijdt door in het verweer met betrekking tot dit onderdeel het volgende te schrijven.
Beklaagde heeft klager tijdens het gesprek van 14 januari 2015 uitdrukkelijk, zij het tevergeefs, uitgenodigd om zijn zorgen toe te lichten. Zij heeft in het geheel geen seksualiserend gedrag waargenomen bij [de oudste dochter]. Beklaagde heeft pleegzorg op de hoogte gebracht van het vermoeden van klager. Ook dezen hebben verklaard geen signalen van seksueel misbruik bij [de oudste dochter] of in het pleeggezin waar te nemen. Bij de risicotaxatie zijn geen bijzonderheden op dit vlak naar voren gekomen.
Het College acht de door beklaagde in het verweer met betrekking tot dit klachtonderdeel beschreven feitelijke gang van zaken aannemelijk.
Het College overweegt dat beklaagde naar aanleiding van het signaal van klager zorgvuldig heeft gehandeld.
Het College ziet ook overigens geen feiten of omstandigheden in het dossier die het College op dit punt tot een ander oordeel moeten brengen.
Het College beoordeelt klachtonderdeel IV derhalve als ongegrond.
6 Uitspraak
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende uitspraak:
- Het College verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan de 11e juli 2016 door het College van Toezicht. De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris